Vijf brieven over zingen in de gemeente

1. Inleiding

1.1. Onderwijs door de Bijbel en de Geest

Een christen moet ernaar streven om te worden onderwezen door de Geest en de Bijbel, zowel over zang in de gemeente als over alle andere dingen. De Geest en de Bijbel zijn allebei ‘de waarheid’ (1 Joh. 5:6; Joh. 17:17). Dat betekent dat deze twee niet van elkaar kunnen verschillen en elkaar al helemaal niet kunnen tegenspreken. Het licht van de Heilige Geest behoedt voor verkeerde interpretaties, terwijl de Bijbel ons beschermt tegen elke zogenaamde openbaring van de Heilige Geest.

Dit is dus een dubbele veiligheid die ons ervoor behoedt om een fout te maken. Dat is wat de HEERE al tegen Zijn afgedwaalde volk zei in Jes. 8:20: ‘Terug naar de wet en het getuigenis! Als zij niet overeenkomstig dit woord spreken, zal er voor hen geen dageraad zijn’. Dit principe volgden de Joden in Berea ook, toen ze de Schriften onderzochten om te zien of dat waarover de Heilige Geest getuigde door de apostelen heen, inderdaad zo was (Hand. 17:11).

Deze ijverige bestudering van de Schriften in afhankelijkheid van de Heilige Geest is vandaag de dag des te meer nodig vanwege de vrije positie van de gelovige. In de tijd waarin de mensen onder de wet leefden, stonden ze als het ware onder de ‘voogdij’ van God. Dat staat in contrast met de genadetijd waarin we worden aangenomen als kinderen van God. De brief aan de Galaten benadrukt dit verschil. Het verschil tussen Joden en Christenen is niet alleen een verschil in naam: het is het verschil tussen vrijheid en slavernij, zonen en slaven. Aan de Joden die een zwakke en machteloze positie hadden, gaf God hele gedetailleerde instructies, zelfs over de kleinste details van het dagelijkse leven. Niet alleen de manier hoe ze tot God konden naderen was onderworpen aan strikte regels, maar God gaf zelfs instructies over eten en kleding. God gaf hun zelf deze instructies.

In het Nieuwe Testament lezen we het tegenovergestelde. In de brieven zijn uitdrukkingen als ‘u moet dit‘ of ‘u zult dat‘ niet aanwezig. In plaats van een lijst met wat rein en wat onrein vlees is, lezen we in het Nieuwe Testament over algemene principes die de gelovige moet toepassen wanneer dat nodig is. ‘Of u dus eet of drinkt of iets anders doet, doe alles tot eer van God’ (1 Kor. 10:31). Omdat een christen ‘de gedachten van Christus’ (1 Kor. 2:16) heeft en niet ‘een geest van vreesachtigheid, maar van kracht en liefde en bezonnenheid’ (2 Tim. 1:7) heeft ontvangen, wordt hij opgeroepen om alles te toetsen aan de Bijbel om te weten of iets wel of niet tot eer van God is en daaruit conclusies te trekken.

Daarom moeten we de Bijbel goed bestuderen en onszelf blijven beoordelen, zodat ons vlees niet de plaats inneemt van de Geest om de dingen van God te beoordelen.

1.2. Enkele Bijbelgedeeltes over het onderwerp

Na deze algemene gedachten wil ik de aandacht richten op enkele gedeeltes uit het Nieuwe Testament die over ons onderwerp gaan. De gedeeltes die gaan over zang vinden we moeiteloos, want het zijn er niet veel en het zijn korte gedeeltes. Maar dat is absoluut geen argument om te zeggen dat het geen belangrijk onderwerp is: zelfs belangrijke onderwerpen zoals de doop, het avondmaal, de dag van de Heer etc. zijn niet zo vaak en uitgebreid besproken als dit onderwerp. Zoals gewoonlijk in het Nieuwe Testament, worden ons enkele gedeeltes gegeven, waaruit we heel veel kunnen putten. Deze teksten zijn voldoende om uitgebreid over dit onderwerp te kunnen spreken.

De tekst in 1 Kor. 14:15: ‘Ik zal met mijn geest lofzingen, maar ik zal ook met mijn verstand lofzingen’ geeft eenvoudige en fundamentele principes die heel belangrijk zijn om te bestuderen, wanneer we het hebben over zang. De context laat zien dat het in dit gedeelte gaat over zang in de gemeente, maar deze principes kunnen we ook toepassen op zingen in andere omstandigheden.

In 1 Kor. 14 geeft de apostel principes over het gebruiken van de gaven van de Geest in de gemeente. In hoofdstuk 12 wordt eerst vastgesteld dat de Heilige Geest de enige bron van kracht is in de gemeente. De gaven van de Geest staan onder leiding van de Heer. Hij is het Hoofd van de kerk en Hij is het die de gaven schenkt (Efeze 4). De Heilige Geest maakt daarvan gebruik  zoals Hij wil. ‘Want aan de één wordt door de Geest een woord van wijsheid gegeven en aan de ander een woord van kennis, door dezelfde Geest; en aan een ander geloof, door dezelfde Geest (..)al deze dingen echter werkt één en dezelfde Geest, Die aan ieder afzonderlijk uitdeelt zoals Hij wil’ (1 Kor. 12:8-11). Uit deze tekst blijkt dat de gelovigen, afhankelijk van de Heer, de benodigde kracht krijgen, zodat ze hun gaven goed kunnen gebruiken.

Hoofdstuk 14 spreekt over de manier waarop en de omstandigheden waarin deze gaven kunnen worden gebruikt. Voor alle dingen is een juiste tijd en een juiste manier. Ook de geestelijke gaven moeten op de juiste tijd en op de goede manier worden gebruikt. Dat is de basis van de richtlijnen die de apostel geeft aan de gelovigen.

1.3. De gave van tongentaal en de rol van ons verstand

Sommige mensen in Korinthe hadden de gave van het spreken in andere talen ontvangen. Door de Heilige Geest konden ze tongentaal spreken, maar ze moesten deze gave verstandig gebruiken. Ze gebruikten de diensten met de gelovigen om hun geweldige gave te tonen – waarschijnlijk niet zonder zelfingenomenheid. Dit was niet de bedoeling. Het is duidelijk dat het spreken in tongentaal alleen ter opbouw van de gemeente is als iemand het kan uitleggen. Bovendien was tongentaal niet een uiting voor de gelovigen, maar voor de ongelovigen (1 Kor. 14:22). Dat was nog een reden waarom het niet passend was om deze gave in de gemeente te gebruiken wanneer er geen uitleg bij was (1 Kor. 14:27). Met andere woorden: als de Heilige Geest gebruik wilde maken van tongentaal, dan gaf Hij ook de gave van het uitleggen van tongentaal. De opbouw van de mensen in de gemeente is een belangrijk principe dat altijd voorop staat in de bediening van de Geest.

Deze waarheid die in hoofdstuk 14 goed wordt onderbouwd, is heel belangrijk. Het laat zien dat het bezit van een gave geen reden is om het ongecontroleerd te gebruiken. Alles moet leiden tot opbouw, anders is er wanorde en wanorde is niet van God (1 Kor. 14:33).

We moeten onthouden dat de Heilige Geest ook werkt door het verstand heen, zowel bij mensen die spreken, als bij mensen die luisteren. We kunnen dingen overwegen met ons verstand en daarmee het gebruik van de gaven in de gemeente controleren. De Heilige Geest wil een ieder zegenen, niet één enkele individu. Dat principe bespreekt de apostel om te laten zien dat het in de dienst meer geschikt is om te profeteren, dan te spreken in tongentaal. Want ‘wie in een andere taal spreekt, bouwt zichzelf op, maar wie profeteert, bouwt de gemeente op’ (1 Kor. 14:4).

Dit is een eenvoudige en duidelijke regel die we kunnen toepassen op het gebruik van de gaven van de Geest. Alle werkingen van de Geest van God in de gemeente hebben de opbouw van de gelovigen in hun gezamenlijke karakter tot doel. Dat is een goede richtlijn voor elk woord dat gesproken wordt in de gemeente: ‘als u naar geestelijke gaven streeft, zoek er dan naar om overvloedig te zijn in gaven tot opbouw van de gemeente’ (1 Kor. 14:12).

De apostel ontkent niet dat tongentaal een gave is van de Geest. Maar hij wilde niet veronderstellen dat de Geest het gebruik daarvan in de dienst aanmoedigde. Tongentaal was een getuigenis voor ongelovigen en kon de gemeente niet opbouwen in het geloof, vanwege de simpele reden dat het niet het verstand kon bereiken. Stel je eens voor dat iemand in een onbekende taal bidt: het is duidelijk dat hij dan niet kan communiceren met de gemeente. Deze persoon kan bidden met zijn geest (de nieuwe natuur), maar zijn verstand blijft zonder vrucht (1 Kor. 14:14). De apostel zegt over zichzelf: ‘Ik zal met mijn geest bidden, maar ik zal ook met mijn verstand bidden. Ik zal met mijn geest lofzingen, maar ik zal ook met mijn verstand lofzingen’ (1 Kor. 14:15). Dit geldt ook voor zegenen, dankzeggen en onderwijzen (1 Kor. 14:16-19).

Alles wat in de gemeente wordt gezegd, moet begrijpelijk zijn en de meest eenvoudige persoon moet dat kunnen beamen. Degene die spreekt en degene die luistert, moeten elkaar kunnen begrijpen.

1.4. Door onze nieuwe geest kunnen we ons samen richten op God

Na deze korte bestudering van de eerste verzen in 1 Kor. 14, wordt het duidelijk dat zang een onderwerp is dat de apostel kiest naast het gebed en de zegen, om te laten zien dat de werking van de Heilige Geest in de gemeente wordt gekenmerkt door samenwerking tussen de gelovigen. Door samen te zingen, uiten we onze harten en richten we ons op God alsof we één zijn. Als gelovigen geen nieuwe geest hebben, kunnen ze niet tot God zingen. Zonder deze geest kunnen gelovigen niet samen zingen. Daarom zingen we als we samenkomen, zowel met onze geest als met ons verstand.
In het volgende hoofdstuk zal ik de vraag behandelen over hoe we deze waarheden kunnen toepassen in de gemeente. De opmerkingen die daaraan voorafgaan, zullen daarop een inleiding zijn.

2. Lofzingen met mijn geest en mijn verstand – 1 Kor. 14:15

2.1. Met mijn geest

In mijn eerste brief heb ik benadrukt dat we volgens 1 Kor. 14:15, zowel met de geest als met het verstand moeten zingen in de gemeente. Omdat dit vers het principe bevat, waarover in deze brief wordt gesproken, zal het nuttig zijn om dit vers in detail te bestuderen.

Als we naar de context van 1 Kor. 14:15 kijken, zien we dat ‘de geest’ in deze gedeeltes eerder verwijst naar de nieuwe natuur – ‘wat uit de Geest geboren is’ (Joh. 3:6) – dan naar de Heilige Geest zelf. In 1 Kor. 12 wordt de Heilige Geest de bron en kracht van de gaven in de gemeente genoemd en wordt Hij beschreven als Degene die alles bewerkt. Maar degene die een gave bezit heeft ook een eigen verantwoordelijkheid en daarom wordt er gesproken over zijn bekwaamheid, dat wat hem bekwaam maakt om deel te nemen aan geestelijke zaken (1 Kor. 2:12). Zo kan iemand die tongentaal spreekt geheimenissen ‘in zijn geest’ uitspreken (1 Kor. 14:2). We kunnen bidden, zingen of zegenen ‘met onze geest’ (1 Kor. 14:15-16). 1 Kor. 14:32 laat duidelijk zien dat het hier niet gaat om de Heilige Geest: ‘de geesten van de profeten zijn aan de profeten zelf onderworpen’. Dat kan niet worden gezegd over de Heilige Geest. Toch was het nodig om de gelovigen in Korinthe, die gewend waren aan de uitspattingen in Delphi, eraan te herinneren dat profetie niet een ongecontroleerde impuls is en niet los staat van de verantwoordelijkheid van degene die profeteert. Integendeel. De geest van de profeet is aan zichzelf onderworpen en hij is er dus verantwoordelijk voor om het te gebruiken tot opbouw en troost van de gemeente.

Het gaat er niet om het feit te verzwakken of zelfs te negeren dat het de Heilige Geest is – de goddelijke Trooster – die de bron is van elke werking in de gemeente. Dat is precies waar hoofdstuk 12 over spreekt. Maar het lijkt erop dat deze gelovigen zich lieten leiden door opwinding en ze zagen niet dat ze hun gaven ook verkeerd konden gebruiken. Daarom benadrukt de apostel sterk hun persoonlijke verantwoordelijkheid. Het antinomianisme [= wandelen zonder wet, zonder regel] is net zo schadelijk op geestelijk niveau als op moreel niveau. Het is waar dat we alleen door genade worden gered, maar dat is geen reden om ons lichaam niet te beheersen. De Heilige Geest is de enige werkelijke kracht in de dienst en in de bedieningen in de gemeente, maar dat is geen reden om niet alles te toetsen aan de hand van de Bijbel.

Niets maakt ons meer bescheiden dan het feit dat we met God te maken hebben. Dat houdt ook het beheersen van de menselijke wil en gevoelens in. De gemeente in Korinthe begreep dat wel. De apostel veronderstelt dat de Geest aan het werk was toen ze geheimenissen uitspraken of toen ze baden, zongen of dankzegden. En als dat zo was, dan was dat omdat ze zich op God richtten. Want de geest die de gelovige bij zijn nieuwe schepping ontvangt, maakt hem door de Heilige Geest bekwaam om te naderen tot de Vader en de Zoon. De levensadem die de HEERE bij de schepping in de mens blies, maakte hem niet alleen een verstandelijk wezen, maar gaf hem ook een verantwoordelijkheid in zijn ziel tegenover Zijn Schepper (Gen. 2:7).

Daarom moeten we zeker ‘met onze geest’ zingen. Alleen deze (geestelijke) aanbidding is acceptabel voor God. Dit is een ernstige waarschuwing tegen alles dat vleselijk is, maar het moet niet een bron worden waaruit we putten. Want de Geest van God is onze bruisende bron. Hij richt ons op God. We moeten toegeven dat als we niet alert zijn, een lied kan veranderen in een eenvoudige stemwarming, waarbij ons hart en onze geest geen rol spelen. Hun echte rol is niet het begeleiden van het lied, maar om het levend te maken en de aanbidding te leiden zoals God wil. We moeten ons bewust zijn van dit gevaar.

2.2. Met mijn verstand

In de gemeente is zingen niet alleen een uiting van de individuele ziel aan God. Dat bestaat wel, maar dat is niet het enige, want je kunt jezelf niet isoleren in de aanbidding van de gemeente. Gezamenlijke aanbidding bestaat niet uit honderd liederen die tegelijkertijd door honderd mensen worden gezongen. Maar het is één lied dat eensgezind wordt gezongen door honderd gelovigen, die hetzelfde aan de Heer uiten. Ze uiten hun hart en geest.

Dat is de reden dat we onze nieuwe geest moeten gebruiken, volgens 1 Kor. 14. We kunnen ons richten tot de Heer in aanbidding of in gebed zonder onze stem te gebruiken, zoals we zien in het voorbeeld van Hanna die in haar hart tegen de Heer sprak (1 Sam. 1). Maar dan is er geen gemeenschap mogelijk omdat niets hoorbaar wordt uitgesproken. Onze geest legt een link met God, maar ons verstand legt een link met de mensen om ons heen. Want door ons verstand kunnen we met anderen communiceren en zijn de gelovigen in staat om ‘eensgezind, met één mond, de God en Vader van onze Heere Jezus Christus (te) verheerlijken’ (Rom. 15:6).

We hebben al eerder gezegd dat 1 Kor. 14:15 zegt dat het belangrijk is om te begrijpen wat we zingen. Dat is waar, maar dat is slechts een beperkt aspect van de waarheid en daardoor nemen we de kracht en samenhang van het argument van de apostel weg. In feite was hij bezig om de Korinthiërs te berispen, omdat ze in de gemeente op een voor anderen onbegrijpelijke manier spraken. Hij spoort ze aan om rekening te houden met anderen en om zo te spreken dat iedereen het begrijpt, zodat ze een gemeenschap kunnen vormen. Degenen die zingen of bidden, moeten dat niet zo doen dat alleen zij begrijpen wat ze zeggen, maar een ieder moet zich op die manier uiten, dat anderen kunnen deelnemen aan wat hij zegt en zodat iedereen eensgezind liederen en gebeden kan uiten aan God.

Deze eensgezindheid is echt een kenmerk van een gemeente van God. Het volk Israël bestond uit een eenheid en deze eenheid bestond weer uit twaalf andere eenheden, want elke stam vormde op zichzelf al een eenheid. Israël wordt weergegeven door twaalf broden, maar wij vormen samen één brood, één lichaam (1 Kor. 10:17). Deze eenheid moet in alles worden geuit in de gemeente, met name door het breken van het brood, tucht, gebed en door zang.

2.3. Verschil in zang tussen het Oude en het Nieuwe Testament

De zang was in Israël niet hetzelfde als bij andere religies. Het werd uitgevoerd door iemand namens alle anderen. Een deel van de Levieten had de taak voor de bediening van zang (1 Kron. 6:31) en werd onderwezen in de kunst van het zingen voor de HEERE, dat wil zeggen in de psalmen (1 Kron. 25:7).

Het volk zong alleen maar door middel van deze vertegenwoordigers. Hier lezen we ook over in het boek Nehemia. ‘Bij de inwijding van de muur van Jeruzalem zochten zij de Levieten uit al hun woonplaatsen om hen naar Jeruzalem te brengen, om met blijdschap de inwijding te verrichten, met dankzegging en met gezang, met cimbalen, luiten en harpen’ (Neh. 12:27).

Daardoor was de eenheid van het volk Israël met betrekking tot zang voornamelijk een eenheid in het uitvoeren van het lied en tussen de zangers en spelers van de muziekinstrumenten (Levieten). We lezen over deze eenheid bij de inwijding van de tempel van Salomo: ‘het gebeurde nu, toen zij eenparig op de trompet bliezen en toen zij zongen door met een eenparige stem een lied te laten horen om de HEERE te prijzen en te loven, ja, toen zij de stem verhieven met trompetten, met cimbalen en andere muziekinstrumenten, en toen zij de HEERE prezen…’ (2 Kron. 5:13).

Dat was in die tijd volledig in overeenstemming met de uiterlijke en symbolische vorm van aanbidding die hen was opgelegd. Maar we hebben nu niet meer dezelfde soort diensten: we aanbidden nu ‘in geest en waarheid’, zoals de Heer zei tegen de Samaritaanse vrouw in Johannes 4. Dat is niet zozeer een verbetering ten opzichte van de dienst van vroeger, maar eerder een contrast. De schaduw is voorbij, we zien nu de werkelijkheid. Het zichtbare is vervangen door het onzichtbare, het aardse door het hemelse, het natuurlijke door het geestelijke. En zo vervangen ook de innerlijke gedachten en gevoelens de onbuigzame regel voor de uitvoering.

Bij de zang in de tijd van het volk Israël was de eenheid altijd verzekerd omdat het altijd werd uitgevoerd op de voorgeschreven manier. Maar vandaag de dag vormen we een eenheid doordat de Geest van God elke geest met dezelfde waarheid vervult. Het boek van de psalmen was voor de Israëlieten een bron van geïnspireerde liederen, waarbij vaak een voorwoord stond dat geïnspireerde instructies gaf over het karakter van de psalm en de manier waarop het gezongen of gespeeld moest worden. Een aantal Levieten was uitsluitend belast met deze taak, zodat de ceremonie werd uitgevoerd volgens de regels.

Nu en in het Nieuwe Testament bestaat er geen boek met geïnspireerde liederen en de Joodse psalmen moeten we niet gebruiken voor christelijke aanbidding. Er wordt in het Nieuwe Testament niets geschreven over het gebruik van een koor om goede kwaliteit te verzekeren. Er wordt zelfs helemaal niets geschreven door de apostelen over het begeleiden van liederen door muziekinstrumenten. Maar er worden nauwkeurige instructies gegeven over de aanbidder: hij moet werkelijk rein zijn. De Bijbel laat ook zien dat hem een nieuwe en goddelijke natuur is gegeven, waardoor hij tot God kan naderen en Hem kan aanbidden. Geen enkele specifieke groep gelovigen is gekwalificeerd om te zingen, maar een ieder in de gemeente is volledig gekwalificeerd, vanwege het werk van Christus voor hem en het werk van de Heilige Geest in hem.

2.4. Gods aanwezigheid

We houden niettemin de verantwoordelijkheid om te zingen met onze geest en met ons verstand. Met andere woorden: we moeten ons bewust richten op God, eensgezind met de anderen in de gemeente. Deze studie heeft als doel om de zang in de gemeente op een hoger geestelijk niveau te brengen. Wie zal diepe gevoelens en heilige eerbied uiten, als zijn geest dat niet voelt in de directe aanwezigheid van een goddelijk Persoon? Laten we als voorbeeld het volgende lied eens bekijken: ‘O Heer, we aanbidden U, want U heeft Uw leven gegeven, U die voor eeuwig leeft en die zit op de troon in de hemel etc…’. Wanneer dit lied wordt gezongen door professionele zangers met een aangepaste en uitbundige melodie en wordt begeleid door muziekinstrumenten, dan zullen muziekkenners misschien denken dat het hoogst mogelijk niveau voor het uitvoeren van heilige muziek is bereikt. Als God erbij komt kijken dan verandert dat alles: we hebben daar niet bereikt waar de Vader in Johannes 4 naar op zoek was. Talent werd in het Oude Testament erkend, maar nu zoekt de Vader naar aanbidding in de geest volgens de waarheid van het evangelie. Weinig mensen zijn bekwaam wanneer het gaat om natuurlijk (zang)talent, maar iedereen is bekwaam om aanbidders in geest en waarheid te worden.

Als we de Heer waar we ons in het lied dat we net citeerden tot richten, voor ogen zien, dan zal dat gevoelens bij ons losmaken voor Degene die werd gekruisigd en die nu troont in de hemelen. Zulke emoties kunnen losstaan van het zingen met de geest [of: in de geest] en vormen gebeden die opstijgen naar de hemel.

Wanneer zo’n lied bovendien wordt gezongen door de gemeente op het juiste moment, dan vormt het een gezamenlijke uiting van een ieder aan de Heer. Want de dood van Christus en Zijn verheerlijking daarna zijn essentiële waarheden, die zelfs de zwakste christen erkent. Door het verstand dat we allen hebben ontvangen, kunnen we gezamenlijk God aanbidden.

2.5. Eenvoudige melodieën

Nog een laatste opmerking aan het eind van deze brief. Het gedeelte in 1 Kor. 14 spreekt over zang. Zowel de stemmen als de harten moeten één zijn. Daarom is een eenvoudige en bekende melodie wenselijk. Zingen in de gemeente is niet een mogelijkheid om de grote capaciteiten van de menselijke stem te laten zien, waarmee we buitengewone muzikale stukken ten gehore kunnen brengen. Maar het is een middel om eensgezind de Heer te aanbidden. Daarom moeten we moeilijke of exotische melodieën vermijden, want ze dragen niet bij aan de eenheid tussen gelovigen. Je alleen bezighouden met harmonieën of een mooie melodie, is hetzelfde als afstand doen van je christelijke positie. Elke trouwe gelovige heeft daar een hekel aan.

3. Psalmen, lofzangen en geestelijke liederen – Efeze 5:19

3.1. Gebruiken van een liedboek – liederen uit het hoofd kennen

De vraag over welk gedeelte in het Nieuwe Testament het gebruik van een liedboek ondersteunt in moderne christelijke gemeentes, is niet een nieuwe vraag en er zijn al vele toereikende antwoorden gegeven. Maar het is goed om deze teksten nogmaals te bekijken, want de gewoonte om alles te toetsen aan het woord van God is altijd goed.

De gelovigen gebruikten al liederen in de tijd van de apostelen. Het Nieuwe Testament laat dat al zien in de volgende gedeeltes. Deze gedeeltes laten zien dat:

  1. De gelovigen werden aangespoord om liederen te gebruiken: ‘spreek onder elkaar met psalmen, lofzangen en geestelijke liederen, en zing voor de Heere en loof Hem in uw hart’ (Efez. 5:19). – ‘Onderwijs elkaar en wijs elkaar terecht, met psalmen, lofzangen en geestelijke liederen. Zing voor de Heere met dank in uw hart’ (Kol. 3:16) – ‘Heeft iemand goede moed? Laat hij lofzingen’ (Jak. 5:13).
  2. Er voorbeelden zijn van het gebruik van deze liederen. – Midden in de nacht in de gevangenis in Filippi: ‘baden Paulus en Silas en zongen lofzangen voor God. En de gevangenen luisterden naar hen’ (Hand. 16:25) – In Korinthe hadden ze de gewoonte om tijdens de dienst te zingen. ‘Hoe is het dan, broeders? Telkens wanneer u samenkomt, heeft iedereen wel een psalm (..) Laat alles gebeuren tot opbouw’ (1 Kor. 14:26). De apostel vermaant hen, niet omdat ze zingen (1 Kor. 14:15), maar vanwege de verwarring doordat iedereen tegelijk in de gemeente zijn gaven uitte.

Het is niet nodig om nog meer gedeeltes te citeren om te bewijzen dat de gelovigen de gewoonte hadden om de Heer te aanbidden, want dat lezen we duidelijk in de Bijbel.

De zin ‘psalmen, lofzangen en geestelijke liederen’ laat zien dat de liederen die aan het begin van de Kerk werden gezongen een gevarieerd karakter hadden, maar wel overeenkwamen in het uiten van de gedachten van gelovigen in verschillende omstandigheden. Het is alleen moeilijk om de exacte betekenis of het karakter van de termen te definiëren. Een psalm was waarschijnlijk een uiting van verheven woorden of het aanroepen van God. Een lofzang (hymne) uitte lofprijzing en dankzegging, terwijl een geestelijk lied gebaseerd was op het begrip van de gedachten van God [1]Deze termen komen als volgt voor in het Nieuwe Testament, de Griekse werkwoordsvormen worden tussen haakjes weergegeven: * Psalm (ψαλμος, zelfstandig naamwoord of verwante werkwoordsvormen): … Continue reading en wellicht eerder een onderwijzend karakter had over het toepassen van de wegen van God. Hoe dan ook, het is zeker dat de Geest van God de gelovigen leidde om hun emoties aan God te uiten door middel van psalmen, lofzangen of geestelijke liederen, wat op dat moment het meest gepast was.

De composities van de liederen zijn niet bewaard gebleven bij de handschriften van het Nieuwe Testament, in tegenstelling tot de structuur. Israël had een geïnspireerde psalmist, maar een christen bezit de Geest die de bron was van het boek psalmen (2 Sam. 23:1-2; Hand. 1:16). Degene die geregeld sprak tot de lieflijke psalmist van Israël (2 Sam. 23:1) woont volgens de belofte van de Heer (Joh. 14:16-17) voorgoed in ons. En Hij blijft bij ons om het hart en de geest van de gelovigen te leiden tot aanbidding, zoals de Vader heeft bedoeld. Dus het beperken tot bepaalde bekende manieren van gebed en aanbidding, is een belediging voor de soevereiniteit van de Geest die altijd aanwezig is.

In het begin van de Kerk moeten er ongetwijfeld mensen zijn geweest die heel goed waren in het componeren van christelijke liederen voor de gemeente. Werden deze liederen verzameld? Hoe kwamen ze terecht bij alle gelovigen? Dit soort vragen zijn meer nieuwsgierigheid, dan praktische relevantie. Men deed vroeger zeker veel meer uit het hoofd dan in deze moderne tijd, waarin het vermenigvuldigen en verspreiden van kopieën zo gewoon is. Hoe dan ook, we lezen dat Paulus en Silas in de duisternis midden in de nacht in de gevangenis niet alleen baden, maar ook hardop zongen, volgens hun medegevangenen. Waarschijnlijk kenden ze die liederen uit hun hoofd.

We kunnen het niet nalaten om hieraan toe te voegen dat het goed is om rekening te houden met dit voorbeeld van de apostelen. De Bijbel vertelt dat wanneer we bekend zijn met de heilige teksten, het ons kan troosten en opbouwen, zoals we zullen zien. Het schrijven van liederen is een gave, net als de gave om te spreken of aan te sporen. Het zou als gave beschouwd moeten worden. We willen niet zeggen dat alleen dominees, hoogopgeleiden en evangelisten liederen kunnen schrijven. Maar een mooi lied, wie de auteur ook is, onderscheidt zich door het toepassen van de waarheid uit de Bijbel voor de emoties en behoeften van de geestelijke natuur. En de auteur moet erkennen dat het lied het werk is van de Heilige Geest.

Dat betekent dat iedereen het lied erkent en waardeert. Waarom zouden we de liederen niet uit ons hoofd leren? Waarom kunnen gelovigen hun favoriete liederen niet zingen zonder een liedboek in hun handen? Zou Jakobus verwachten dat een vrolijk persoon (Jak. 5:13) eerst zijn liedboek erbij haalt voordat hij begint met zingen? Als dat het geval is, zou het kunnen zijn dat deze vrolijke geest verdwenen is, voordat we de goede psalm hebben gevonden.

3.2. Liederen in overeenstemming met de Bijbel

Maar als geen enkel geïnspireerd lied voor in de gemeente ons bereikt, hoe moeten we dan kiezen voor de gelovige vandaag de dag uit de duizenden bestaande Engelse liederen? We moeten een keuze maken en de vraag is dus aan de hand van welke principes we deze liederen moeten kiezen. Dit onderwerp gaat verder dan het kader van deze brief, dat gaat over liederen en niet over de keuze van liederen. Artikelen van Bible Treasury (geschreven in nov. 1885) kunnen een goede hulp zijn, vooral wanneer we zorgvuldig de geciteerde verwijzingen bestuderen.

Maar toch nog een opmerking over het kiezen van liederen. Er is maar één criterium om te beoordelen of we een lied kunnen zingen of niet: de Bijbel. We kunnen niet genoeg benadrukken dat wat de Vader zoekt in een lied en in elke andere vorm van aanbidding, ‘de waarheid’ (Joh. 4:23) is. Die waarheid bereikt ons verstand, waardoor we God gaan aanbidden. Dus als iemand voorstelt om een bepaald lied te zingen, dan moeten de gevoelens die daarin worden geuit zorgvuldig worden vergeleken met het onderwijs van de Bijbel. Het moet niet worden beoordeeld door een pietluttige en bekrompen geest, maar een geest die vol is van de vreze des Heeren.

We moeten niet het belangrijke verschil vergeten tussen een lied dat we voor onszelf zingen of een lied dat wordt gezongen in de gemeente of in het gezin. Wanneer we een lied horen, dan beschouwen we dat als het werk van een auteur en dan zoeken we naar de schoonheid van dat lied. Maar als we het lied zingen voor de Heer, dan maken we ons de woorden eigen. Daarom is het belangrijk dat de woorden overeenkomen met de Bijbel, die de enige norm is voor de waarheid. Hoe moeten we ons rechtvaardigen voor de Heer als we iets tot Hem zingen waarvan we weten – of zouden moeten weten – dat het ingaat tegen het duidelijke onderwijs van Zijn eigen woord!

3.3. Psalmen

Aangezien we al een paar keer over psalmen hebben gesproken, zullen we het gebruik van de Joodse psalmen in de dienst van christelijke gemeentes bespreken. Het is droevig om te bedenken dat er gelovigen zijn, die de oproep tot een christelijk leven en de christelijke hoop uit het Nieuwe Testament niet zien en dat deze mensen hun hart uiten met behulp van woorde  die niet overeenkomen met hun positie in God.

Het is belangrijk om te weten dat het boek met de psalmen een wezenlijk deel uitmaakte van de godsdienst in Israël in het Oude Testament. Als de offers in de tempel nu niet meer nodig zijn, geldt dat dan niet hetzelfde voor de liederen? Als de besnijdenis in staat is om het christendom omver te werpen (Gal. 3:2), doen we dan geen afstand van onze voorrechten door de Joodse liederen te gebruiken in een christelijke dienst? Laten we dan niet de genade varen, door terug te keren naar de wet?

We hebben al eerder verwezen naar het scherpe contrast tussen het onderwijs in het Oude Testament en het Nieuwe Testament in het dienen van God. We kunnen nu niet alle verschillen opnoemen. Maar één of twee punten zullen genoeg zijn om het contrast helder te krijgen.

Om te beginnen moeten we goed begrijpen dat de psalmen vol staan met hoop en beloftes over de bevrijding van het land Israël en de overheersing en volledige verwoesting van de vijanden van Israël. Deze bevrijding zal plaatsvinden door de komst van de Messias, de Prins. Door Zijn grote kracht zullen de volken overwonnen en beoordeeld worden en zal Israël worden verhoogd tot een ereplaats en zal het een zegen zijn voor de hele aarde. De overheersende principes in deze liederen voor de HEERE zijn rechtvaardigheid, niet genade; hoop, niet het geloof, toekomstige zegen, niet zegen voor nu; onduidelijk vertrouwen, niet volledig vertrouwen.

Bovendien wordt de zegen voor de volken altijd gezien als ondergeschikt aan de zegen voor Israël. Dit staat in contrast met de eenheid van de Geest, die nationale verschillen volledig uitwist (Gal. 3:28). Deze contrasten zijn zo diep en fundamenteel, dat de Joodse liederen niet passend zijn voor christelijke aanbidding en het past niet bij de hemelse oproep. Het juiste en volledige gebruik van de Joodse aanbidding is voor ‘die dag’, dat heel Israël zalig zal worden (Rom. 11:25-26).

Ook al zijn veel gedeeltes van de psalmen specifiek voor Israël die christenen niet tot God zouden kunnen zingen, toch blijven er veel gedeeltes over die gezongen kunnen worden door gelovige Joden én heidenen. We kunnen baat hebben bij de eerbied en devotie die verborgen liggen in de psalmen. We kunnen zelfs meer uit die psalmen halen omdat we de positie van de aanbidders aan wie God deze psalmen heeft gegeven om te gebruiken, beter kunnen begrijpen. Het Nieuwe Testament vertelt ons wat gepast is en wat niet. We mogen ons de woorden van de psalmist eigen maken en ronduit zeggen: ‘De Heere is voor mij een Helper en ik zal niet vrezen. Wat zal een mens mij doen?’ (Hebr. 13:6; Ps. 118:6).

Maar hoe kan een christen zich de woorden van psalm 55:16 toe-eigenen, wanneer we in het Nieuwe Testament instructies lezen dat we moeten bidden voor onze vijanden en daarin het voorbeeld van de Heer en de apostelen moeten volgen? ‘Laat de dood hen als een schuldeiser overvallen, laat het levend in het graf neerdalen; want kwaad heerst in hun woning, in hun binnenste’ (Ps. 55:16). En deze tekst is niet een uitzondering. In heel veel psalmen vinden we gedeeltes, die niet gepast zijn voor christenen. Dat geldt met name voor de volgende gedeeltes : Ps. 2:9; 3:8; 6:11; 7; 9:4, 16; 10:15-18; 11:6; 18:48-49; 21:9; 28:4; 34:17, 22; 35; 37:2, 9, 20; 40:15-16; 48; 52:5; 54:5; 58 tot 60; 66:3; 68:2; 69:22-28; 70; 71:1-13; 72:4; 74; 75:8; 79; 92:10; 97:3; 101:8; 109; 112:8, 10; 132:18; 139:19; 143:12; 144:11; 149:6-9.

Deze gedeeltes laten zien dat de psalmen niet altijd overeenkomen met de christelijke richtlijnen, met name vanwege woorden die tegengesteld zijn aan Gods genade. Hierbij een gedachte die vaak voorkomt, maar die niet overeenkomt met de waarheid: ‘van alle mogelijke boeken, verdient het geïnspireerde psalmboek te worden gekozen als devotieboek. Deze liederen van Israël zijn, vooral wanneer ze worden begeleid door gepaste muziek, geschikt om het bevel van de apostel op te volgen – zelfs als dat niet was wat de apostel in eerste instantie bedoelde, zoals sommigen denken – toen hij zei: ‘en spreek onder elkaar met psalmen, lofzangen en geestelijke liederen, en zing voor de Heere en loof Hem in uw hart’ (Efez. 5:19) [Exposé sur les Psaumes, de Fry, 2e Ed., blz. 38].

De verwarring is compleet wanneer we denken dat de term ‘psalm’ in Efeze 5:19 alleen verwijst naar de psalmen in het Oude Testament. Deze verwarring is ontstaan omdat we het verschil niet begrijpen tussen de positie waarin de Jood zich bevindt ten opzichte van de gelovige vandaag de dag. Israël aanbad God als Heer. Een christen aanbidt God als Vader. Aanbidding van de HEERE is anders dan het aanbidden van de Vader en de psalmen van David spreken niet over de openbaringen uit het Nieuwe Testament. Vinden we in de psalmen iets wat verwijst naar de openbaring van de Vader en de Zoon? Geen enkel woord, omdat de Zoon nog niet de Vader had geopenbaard (Mat. 11:17; Joh. 1:18), terwijl vandaag de dag zelfs kleine kinderen worden gekenmerkt door het kennen van de Vader (1 Joh. 2:13). Daarin gaan ze de Joden al ver voorbij.

De psalmen zijn dus ongeschikt voor het uiten van geestelijke emoties, zelfs voor jonge gelovigen. Toch kan het ook een zegen zijn die God gebruikt om tegen de gelovige te spreken. Maar het is niet volledig waar dat een christen alle psalmen kan gebruiken om tot God te spreken in aanbidding.

4. Zingen vanuit het hart

‘Loof Hem in uw hart’ (Efez. 5:19) – Letterlijk staat er: Zing een melodie in uw hart.

4.1. Een melodie in uw hart

In één van de vorige brieven hebben we verwezen naar 1 Kor. 14, waarin we worden aangespoord om zowel met onze geest als met ons verstand te zingen. Een christen moet op zijn weg met de Heer ook zijn verstand gebruiken: ‘word geen kinderen in uw denken’(1 Kor. 14:20). Maar bij zingen is er nog iets anders dat ook belangrijk is. Zonder een melodie in ons hart is het onmogelijk om de Heer op een goede manier te aanbidden.

Dit leren we zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament. We zien dat deze woorden vaak worden herhaald om het belang ervan te benadrukken. De psalmist schrijft verschillende keren dat hij de HEERE wil prijzen met ‘heel zijn hart’ (Ps. 9:2; 111:1; 138:1). Voor een christen, met al zijn voorrechten en verantwoordelijkheden, is dat niet anders dan voor een Jood. Ook in de brieven van Paulus lezen we deze specifieke aansporing: ‘zing voor de Heere en loof Hem in uw hart’ (Efez. 5:19) en ‘zing voor de Heere met dank in uw hart’ (Kol. 3:16).

4.2. Licht of duisternis in het hart?

We moeten dus ook ons hart richten op de Heer, net als onze geest. Anders zijn zelfs onze mooiste uitingen, niet minder koud dan ijs. Om dit te voorkomen, moeten we zowel ons hart als onze geest trainen, zodat onze geest bijdraagt aan ons verstand en ons hart aan onze heilige emoties.

De Bijbel laat zien dat er een nauwe band bestaat tussen het hart en de geest en wat de invloed is van een getraind hart op onze geest. De eerste stap van mensen die van God afglijden naar de duisternis en het bederf van de ongelovigen, is dat ze ‘verdwaasd (worden) in hun overwegingen en hun onverstandig hart verduisterd (is)’ (Rom. 1:21).

Het vervolg van de tekst zegt: ‘omdat het hun niet goed acht God te erkennen, heeft God hen overgegeven aan verwerpelijk denken’ (Rom. 1:28).
Een hart dat beroofd is van verstand en gevuld met duisternis is dus een eerste stap naar een verwerpelijke geest. De apostel bidt dat God de Efeziërs ‘de Geest van wijsheid en van openbaring geeft in het kennen van Hem, namelijk verlichte ogen van uw verstand, om te weten wat de hoop van Zijn roeping is..’ (Efez. 1:17-18). In plaats van dat het kennen van God verloren is gegaan door de duisternis in hun hart, wordt de volle kennis van God nu geopenbaard door het licht in hun hart. Omdat het hart de hoofdingang is voor Gods waarheid, is het dus heel belangrijk dat het hart zorgvuldig wordt beschermd. Er wordt zelfs gezegd: ‘Bescherm je hart boven alles wat te behoeden is, want daaruit zijn de uitingen van het leven’ (Spr. 4:23).

De apostel schreef dat ook aan de Filippenzen: ‘de vrede van God, die alle begrip te boven gaat, zal uw harten en uw gedachten bewaken in Christus Jezus’ (Fil. 4:7). Deze tekst benadrukt wat de enige efficiënte bescherming is voor de mens.

4.3. Een vernieuwd hart waardoor de Geest een melodie kan voortbrengen

De Bijbel onderwijst voortdurend dat het hart de kern van het menselijke wezen is. Het is de zetel van de emoties en drijfveren die een mens op zijn levensweg leidt. De Heer zegt over degenen die alleen hun buitenkant reinigen, dat hun binnenste een bron van onreinheid is, die ze volledig negeren. Het hart is de plek die de mens besmet (Mat. 15:19). Het van nature slechte hart van de mens zet een stempel op al zijn daden, vanuit het hart ontstaat het kwaad (Mat. 5:28; 1 Joh. 3:15). Aan de andere kant kenmerkt het hart van een vernieuwd mens goede daden die God aangenaam zijn. Als ‘slaven’ van Christus, doen we van harte de wil van God (Efez. 6:6). Daarom is ‘de liefde van God in onze harten uitgestort (..) door de Heilige Geest, Die ons gegeven is’ (Rom. 5:5). Dat is zelfs de functie van de Geest van God in onze harten: Hij is de bron van onze emoties en kenmerkt ze. Dat is ook wat de apostel onderwijst: ‘Nu, omdat u kinderen bent, heeft God de Geest van Zijn Zoon uitgezonden in uw harten, Die roept: Abba, Vader’ (Gal. 4:6; 2 Kor. 1:22).

Het is heel belangrijk dat we weten dat ons natuurlijke hart ‘arglistig’ is (Jeremia 17:9). We worden niet aan onszelf overgelaten om reine gevoelens tegenover God te ontwikkelen. Degene die ons goede gedachten over God en de Vader ingeeft, geeft ons ook reine gevoelens. Want Hij is de Geest van de liefde en ook van de bezonnenheid (2 Tim. 1:7). Hij is het die de ongekende liefde van God in onze harten uitstort (Rom. 5:5) en ons daarmee vult, zodat we over Hem spreken vanuit de overvloed in ons hart (Mat. 12:34-35; Luk. 6:45).

Zo ontstaat er een melodie in ons hart. Maar als het zo is dat deze melodie niet kan ontstaan zonder de werking van de Heilige Geest, dan ligt de verantwoordelijkheid volgens deze tekst daarvoor bij degene die zingt. Wanneer we de Heer aanbidden met onze mond, onze lippen, dan moet dat normaal gesproken samengaan met de juiste melodie in ons hart. Toch kan de Heilige Geest alleen door ons heen werken als we Zijn aanwezigheid hier op aarde erkennen en ons onderwerpen aan Zijn leiding. Het is dus de verantwoordelijkheid van de aanbidder om een houding van geloof en afhankelijkheid aan te nemen en om ruimte te maken voor de werking van de Heilige Geest, zonder wie geen enkele aanbidding aangenaam klinkt in de hemel.

Met het risico om de lezer te vermoeien, willen we toch nog een keer benadrukken wat Efez. 5:19 daarover zegt. De gelovigen worden niet aangemoedigd om of te zingen of een melodie in hun hart te hebben, maar om zowel te zingen ALS een melodie in hun hart te hebben. Volgens Efez. 5:19 kan geen enkele melodie gelijkwaardig zijn aan de melodie in ons hart of het vervangen.

4.4. Muziekinstrumenten

Het is droevig om te merken dat veel mensen in de praktijk alleen liederen op een technisch correcte manier tot God zingen en denken dat dat voldoende is. God verlangt ernaar dat het hart van de mens is vervuld met Zijn waarheid. Laten we de waarschuwing van de Heer aan de Farizeeën en Schriftgeleerden serieus nemen: ‘Huichelaars! Terecht heeft Jesaja over u geprofeteerd, toen hij zei: Dit volk nadert tot Mij met hun mond en eert Mij met de lippen, maar hun hart houdt zich ver bij Mij vandaan; maar tevergeefs eren zij Mij..’ (Mat. 15:7-9). Ze waren niets anders dan ‘levenloze dingen die geluid geven’ (1 Kor. 14:7).

Het is essentieel dat een harmonieuze stem wordt begeleid (ψαλλοντες) door een melodie in het hart. Dat vervangt de muziekinstrumenten in de vroegere dienst in de tempel. Een christen wordt niet aangemoedigd om de Heer te prijzen met het geluid van een trompet, psalter, harp of luide cimbalen. Zijn lied moet ongedwongen zijn, zijn emoties weergeven, vanuit het heilige enthousiasme in zijn hart. ‘Klinkend koper of een schallende cimbaal’ (1 Kor. 13:1) of een schallend orgel is niet te vergelijken met de prachtige schittering van een vurige ziel, van een kind van God dat geleid wordt door de Geest in het begrip van de rijke en grote voorrechten, die het erfdeel zijn van christenen volgens het Nieuwe Testament.

4.5. Genade

In Kolossenzen 3:16 worden we opgeroepen om te zingen met dank in ons hart. Dankzegging voor de overvloedige genade die God aan de zondaar geeft. Genade kan een ziel diep raken. Degene die de liefde van Christus kennen, waardoor hun zonden in Zijn bloed zijn gewassen en waardoor ze koningen en priesters zijn geworden voor God de Vader, erkennen Zijn heerlijkheid, kracht en macht tot in eeuwigheid.

Genade sterkt het hart (Hebr. 13:9) en maakt ons in staat om God te dienen ‘op een Hem welgevallige wijze, met ontzag en eerbied’ (Hebr. 12:28). Genade vult ons hart met aanbidding en dankzegging naar God toe. Want tot die God worden we in Kolosse en Efeze aangespoord om te zingen. Hij is de oorsprong van deze genade. We hebben de Heer voor ogen, wanneer onze melodieën uit het hart opstijgen naar Hem (‘zing voor de Heere en loof Hem in uw hart’).

4.6. De aanwezigheid van de Heer voelen

Daarin ligt het geheim van de melodie in het hart. Als iemand vraagt: ‘Hoe kan ik een melodie in mijn hart voortbrengen?’, dan is het antwoord: ‘Houd Christus voor ogen’. Waarom zingen we zo vaak, terwijl ons hart er niet bij is? Is dat niet omdat we onze Heer en Heiland vergeten? Onze stem voegt zich automatisch bij de anderen, maar ons hart blijft onverschillig en doods of is zelfs afgeleid door nietszeggende gedachten. Wanneer we ons realiseren dat we in Zijn aanwezigheid zijn, dan is hetgene wat we uiten waardig voor Hem.

Was het niet de aanwezigheid van de Heer in de gevangenis van Filippi, waardoor Paulus en Silas gingen zingen, ‘psalmen in de nacht’ (Hand. 16:25; Job. 35:10)? Ja, want de Heer was niet het doel van hun aanbidding maar Hij was, zoals Hij altijd moet zijn, het onderwerp van hun aanbidding. Daarom zongen ze hard en zongen ze melodieën in hun hart. Ze zongen geen liederen met een treurig hart (Spr. 25:20). De aanwezigheid van de Heer kan zelfs stommen laten zingen (Jes. 35:6) en wanneer we in Zijn aanwezigheid zijn, zullen we niet treurig zijn. Want het licht van Zijn aanwezigheid verandert moeilijke omstandigheden in vreugdevolle momenten.

Laat ons hart boven alles een melodie voor de Heer zingen! Er zijn vaak mensen, die ‘stemmen voor het kerkkoor’ zoeken, terwijl er in werkelijkheid harten nodig zijn. Maar dat kunnen we niet bereiken met een oproepje. ‘Geen enkel hart, behalve een hart dat wordt onderwezen door de Geest, kan een melodie voor God voortbrengen’. De Vader zoekt geen ontwikkelde stemmen, maar vernieuwde harten.

4.7. Degenen die vals zingen

Wat een troost voor degenen, bij wie zingen zich beperkt tot het ‘juichen voor de Heer’ (Ps. 66:1; 81:2; 95:1,2; 98:4,6; 100:1), om te weten dat ze toch een melodie in hun hart kunnen zingen. Maar ze moeten wel het geluid van hun stem wat minderen om hun broeders en zusters die gevoeliger zijn voor muziek, niet te veel aanstoot te geven. Aan de andere kant moeten muzikale mensen ook de valse klanken op een goede manier accepteren en eraan denken dat noch de kwaliteit van het lied, noch het technische niveau belangrijk is voor God.

Wat dat betreft is het misschien goed om de grappige gevoelens van Thomas Fuller te lezen: Hij zei: ‘Heer, mijn stem is van nature bars en zonder klank en het zou zonde van de tijd zijn om mijn stem te proberen te verbeteren. Bevalt de psalm die ik zing Uw oren? Het bevalt mijn oren niet. Ook al zing ik niet als een nachtegaal of een merel, ik geef er de voorkeur aan om te piepen als een zwaluw (Jes. 38:14) of te krassen als een kraai in plaats van te zwijgen. Als U me een betere stem had gegeven, zou ik U met een betere stem aanbidden. Maar de lieflijkheid die ontbreekt in mijn lied, compenseer ik door het te zingen vanuit mijn hart. Ja Heer, geef mij een nieuw hart (waarmee ik een melodie kan zingen), dan zal ik tevreden zijn met mijn oude stem, tot de dag dat ik in uw hemels koor een andere meer harmonieuze stem zal ontvangen’.

5. De invloed van een lied op de gelovige

5.1. De invloed van de liederen op de gelovige die ze zingt

Er is nog iets dat Efez. 5:19 en Kol. 3:16 benadrukken dat ik nog niet heb besproken, maar wat wel belangrijk is om te bespreken.

We hebben vele malen benadrukt dat een christen ‘tot de Heer’ moet zingen en dat volgens de Bijbel niet alleen een bepaalde psalm, maar zowel psalmen als lofzangen en geestelijke liederen moeten worden gezongen in het bewustzijn dat we voor God staan. De Bijbel leert ons ook dat een heilig lied invloed heeft op degene die het zingt. Dat is hetzelfde als wanneer we tot God bidden: of we nu ontvangen wat we vragen of niet, door het gebed worden we vervuld met de vrede van God die alle begrip te boven gaat en het bewaakt ons hart en onze gedachten in Christus Jezus (Fil. 4:6-7).

Een houding van gebed brengt rust voort voor de ziel, zelfs als het antwoord niet direct komt. Hoewel een lied allereerst gericht is op God, net als het gebed, heeft het een gunstig effect op de gelovige. Hetzelfde vers dat tegen de gelovigen in Efeze zegt om een melodie in hun hart te zingen voor de Heer, zegt ook: ‘spreek onder elkaar met psalmen…’. En de apostel schrijft aan de gelovigen in Kolosse: ‘onderwijs elkaar en wijs elkaar terecht, met psalmen..’ (Efez. 5:19; Kol. 3:16).

Zingen vergroot het hart en de geest en leidt tot kennis over de waarheid. Net zoals lichamelijke en geestelijke krachten zich ontwikkelen en sterker worden door oefening, zo wordt ook de geestelijke natuur van de gelovige sterker door oefening. Een lied is een geschikt middel voor het uiten van de intimiteit en verlangens van de ziel en zegent op zijn beurt degene die het zingt. Om te spreken met de woorden van de psalmist: ‘Het is goed om de HEERE te loven en voor Uw Naam psalmen te zingen, Allerhoogste’ (Ps. 92:1). Dit geldt ook voor het aanbidden van God de Vader en onze Heer Jezus Christus.

5.2. Woorden die in overeenstemming zijn met de Bijbel

Het is goed om te beseffen dat een lied een middel is waardoor de waarheid (helaas ook de leugen!) zich diep in iemands hart kan settelen. Men citeert vaak de paradox dat als er iemand is die liederen schrijft over zijn land, er niemand meer nodig is om wetten voor dat land op te stellen.

Of deze paradox nu een kern van waarheid bezit of niet, het is zeker zo dat de inhoud van liederen een grote invloed heeft op het christelijke geloof en gedachtegoed. Liederen die in overeenstemming zijn met de Bijbel, hebben een heiligmakende en leerzame invloed op een ieder die ze zingt. Maar een lied met een onjuiste inhoud heeft daarentegen een schadelijk effect en bouwt niet op, zelfs niet als het een ‘mooie’ melodie heeft. Hoeveel harten zijn er niet aangespoord tot vurige aanbidding, toen ze liederen zongen, die geschreven werden door Watt: ‘Wanneer ik opzie naar het wonderlijke kruis…’ of van Hart: ‘De God die wij aanbidden is goed…’. Maar hoeveel harten zijn daarentegen niet misleid over de aanwezigheid van de Heilige Geest in de gelovige, omdat heel veel liederen zingen over de komst van de Heilige Geest of over het feit dat Hij over ons wordt uitgestort? Dat zijn liederen met teksten als: ‘Kom, Heilige Geest, gezegende Schepper, kom in ons hart wonen’. Deze teksten vergeten de belofte van de Heer dat de Trooster zou komen om tot in eeuwigheid bij ons te blijven (Joh. 14:16) en ze negeren het feit dat deze belofte in Handelingen 2 al is vervuld. Omdat de meeste mensen niet de gewoonte hebben om alles te beproeven (1 Thess. 5:21) wanneer ze zulke liederen zingen, worden ze beïnvloed door ongelovige, valse en schadelijke gedachten en dat brengt schade aan hun ziel.

We moeten dus opletten wat we zingen. De enige goede test is dat het lied moet overeenkomen met het Woord van de waarheid. Maar waarom is het niet goed om liederen te zingen, die niet overeenkomen met de Bijbel? Omdat het zeker niet bijdraagt aan geestelijke groei, maar eerder een ingang is voor verkeerde ideeën.

5.3. Zingen tot eer van God of populaire melodieën zingen?

Een groot deel van de geestelijke liederen zijn evangelisatieliederen (of gospelliederen). Dat zijn liederen die worden gezongen door gelovigen aan zondaars en ze zijn een ondersteuning bij het verkondigen van het evangelie. Ze spreken over de vreugde van Gods kinderen door middel van eenvoudige en essentiële waarheden uit het evangelie.

Het is droevig om te zien dat evangelisatiediensten steeds meer diensten worden waarin men muzikale talenten toont of waarin de eenvoudige waarheid over Gods genade wordt vervangen door ongezonde emoties, die worden gezongen op dansmelodieën of vrolijke refreinen, alleen maar om mensen een plezier te doen met populaire melodieën. Dat is niet tot eer van God en verandert noch de gelovige, noch de zondaar.

6. Zang in de christelijke bijeenkomsten

6.1. Liederen opgeven in de gemeente

1 Kor. 14 geeft hele praktische richtlijnen over het zingen in de gemeente. In de bijeenkomsten van de gemeente in Korinthe was er veel ongepaste drukte en verwarring. Het lijkt erop dat iedereen iets wilde bijdragen door middel van zijn geestelijke gave. De apostel zegt: ‘Hoe is het dan, broeders? Telkens wanneer u samenkomt, heeft iedereen wel een psalm, of hij heeft een onderwijzing, of hij heeft een andere taal, of hij heeft een openbaring, of hij heeft een uitleg. Laat alles gebeuren tot opbouw.’ (1 Kor. 14:26). We kunnen hieruit opmaken dat er een echte concurrentiestrijd was. Misschien was er zelfs wel rivaliteit, waarin iedereen zijn gave probeerde te tonen. Dit resulteerde in wanorde tijdens de diensten en de gelovigen werden daardoor niet opgebouwd. Paulus zegt niet dat ze een verantwoordelijke moesten benoemen die toezicht moest houden op de orde in de diensten, zodat ze dan een schuldige zouden kunnen aanwijzen. Nee, dan zou de soevereiniteit van God te midden van hen volledig worden genegeerd, omdat God ‘aan ieder afzonderlijk uitdeelt zoals Hij wil’ (1 Kor. 12:11). Wanneer we ons laten leiden door Hem, is het zeker dat de gelovigen worden opgebouwd.

In deze tekst wordt er specifiek gesproken over zang. Als iedereen een psalm op zijn hart had, dan zou dat niet leiden tot eenheid in de gemeente. Het is een verkeerd principe wanneer iemand denkt dat een bepaald lied, dat hij heel mooi vindt, in de dienst kan worden gezongen en dat iedereen met hem mee zal zingen. Het is heel menselijk dat we met anderen willen delen wat we zelf mooi vinden. Maar dat is tegengesteld aan de waarheid in 1 Kor. 14. Zoals we al hebben gezegd, laat dit hoofdstuk zien dat het belangrijk is dat we doen wat gepast is voor de gemeente, niet wat eventueel gepast zou kunnen zijn. Met andere woorden, het lied moet datgene uiten waar de gedachten en harten van de gelovigen op dat moment naar uitgaan en daardoor kan de Heilige Geest zijn gang gaan. We zijn volledig en voortdurend afhankelijk van de Heilige Geest voor de richting waarin de dienst gaat, op welk moment dan ook.

Maar de Heilige Geest zal geen lied bij iemand naar boven brengen dat die persoon nog nooit heeft gezongen. Hoe meer bekend de gelovigen zijn met de liederen, doordat ze het vaak thuis gebruiken, hoe gevarieerder de liederen zullen zijn in de dienst. Want de Geest gebruikt dat wat we kennen. Daarom is het belangrijk dat we in onze stille tijd liederen leren, zodat er in de gemeente een gepaste aanbidding zal zijn en geen vaste gewoontes.

Aan de andere kant moeten we ervoor oppassen dat we niet te makkelijk liederen gebruiken. Door de constante gewoonte om liederen op te geven, bedriegen we onszelf. Laten we niet vergeten dat de Heer zelf onze aanbidding leidt, zoals er wordt gezegd: ‘te midden van de gemeente zal Ik U lofzingen’ (Hebr. 2:12). Het is dus een serieuze zaak om een lied op te geven dat past bij de aanbidding van de gelovigen op dat moment, omdat de Heer zelf onze Dirigent is. Niemand kan, behalve de Geest van God, de aanbidding zo leiden dat het overeenkomt met het plan van de Heer. Maar het is tegelijk ook onze eigen verantwoordelijkheid om ons onder Zijn leiding te stellen, zodat alles van de Heer komt en voor de Heer is.

6.2. De tekst en de manier van zingen

Het zorgvuldig overwegen van wat er wordt gezongen in de liederen, leidt ook tot het kiezen van een gepaste manier van zingen. Na alles wat er is gezegd, zou het overbodig moeten zijn om dit te bespreken. Maar een paar woorden hierover kunnen misschien toch de laatste onjuiste ideeën wegnemen. Het is niet verkeerd om een bepaald lied op een specifieke manier te zingen; maar we zeiden al dat de gelovigen soms volledig de woorden vergeten die ze zingen, waarschijnlijk meer omdat ze er niet bij nadenken dan uit principe.

Waaraan kan een gelovige denken wanneer hij zo hard en snel mogelijk dit soort serieuze woorden zingt: ‘Wanneer we U zien in de tuin, in Uw bloedige doodsstrijd…. Wanneer we U aanschouwen als offer aan het vervloekte hout, geslagen vanwege onze zonden, al onze zonden gedragen door U’? Aan de andere kant, wie heeft ‘vreugdevolle woorden’ nog nooit horen zingen alsof het ging om een klaaglied of een begrafenislied? Of de verfrissende woorden: ‘we verheugen ons in God en zingen over Zijn liefde’, die werden gezongen alsof we op een begrafenis waren, de monden maar half geopend?

Dit komt omdat het hart er niet bij is en omdat we zijn vervallen in zware en verveelde gewoontes, waardoor de gelovigen hun vertrouwen verliezen en de Heer onteren. Om dit te vermijden is het voldoende om te denken aan de waarheid van de woorden in het lied.

6.3. Altijd zingen?

Dit is een moeilijke vraag: sommige mensen vragen zich af onder welke omstandigheden we kunnen besluiten om een voorgesteld lied niet te zingen. Dit is een uitzonderlijk geval en vraagt om veel wijsheid. We kunnen twee principes aangeven, die voortkomen uit de vorige brieven:

  1. Omdat ik tot de Heer zing, moet ik niet zingen wat niet in overeenstemming is met de Bijbel.
  2. Omdat ik samen met andere gelovigen zing, heb ik geen reden om een lied te weigeren, behalve als men mij vraagt iets te zingen wat duidelijk tegengesteld is aan de Bijbel en de openbaringen van de Heilige Geest.

Ik zeg nadrukkelijk ‘duidelijk’, want als er twijfel is, dan moeten we onze mening bescheiden en nederig brengen en niet te stellig. Wees niet verbaasd wanneer anderen heel snel met onze eigen foutjes meegaan. Als we zelf niet heel duidelijk de punten zien waar anderen sterk de nadruk op leggen, dan is dat misschien omdat ons eigen inzicht gebrekkig is. Kortom, wees voorzichtig en langzaam in het beoordelen, wanneer de Bijbel niet volledig uitsluitsel kan geven. Maar wanneer er geen twijfel is, eist de Heer en Zijn woord standvastigheid en trouw van ons.

Nog een laatste opmerking over zang die ook geldt voor vele andere dingen: een christen wordt niet gedirigeerd. Het oog van de Heer leidt ons, niet de teugels en het bit (Ps. 32:8-9). De beste regels kunnen ons op het verkeerde spoor zetten als ze Christus opzijzetten. Wanneer de meest eenvoudige en zwakke gelovige de Heer voor ogen houdt, is dat pure aanbidding. Maar de aanbidding van de meest verstandige en volmaakte zanger is slechts ijdelheid als de Heer niet het onderwerp van zijn aanbidding is.

W. Kelly

Voetnoten

Voetnoten
1 Deze termen komen als volgt voor in het Nieuwe Testament, de Griekse werkwoordsvormen worden tussen haakjes weergegeven:
* Psalm (ψαλμος, zelfstandig naamwoord of verwante werkwoordsvormen): Verwijzing naar het boek van de Psalmen: Luk. 20:42; 24:44; Hand. 1:20; 13:33 – ‘iedereen heeft wel een psalm’ (1 Kor. 14:26) – ‘spreek onder elkaar met psalmen’ (Efez. 5:19; Kol. 3:16) – ‘Uw Naam lofzingen (psalmzingen)’ (Rom. 15:9) – ‘Ik zal met mijn geest lofzingen’ (1 Kor. 14:15) – ‘zing voor de Heere en loof Hem in uw hart’ (Efez. 5:19) – ‘Heeft iemand goede moed? Laat hij lofzingen’ (Jak. 5:13).
* Lofzang (Hymne, υμνος, zelfstandig naamwoord of verwante werkwoordsvormen): Lofzingen: Efez. 5:19, Kol. 3:6 – ‘En toen zij de lofzang gezongen hadden, vertrokken zij’ (Mat. 26:30; Mark. 14:26). – ‘omstreeks middernacht baden Paulus en Silas en zongen lofzangen voor God’ (Hand. 16:25) – ‘te midden van de gemeente zal Ik U lofzingen’ (Hebr. 2:12).
* Geestelijk lied: (ωδη):  Geestelijke liederen: Efez. 5:19; Kol. 3:16. – ‘En zij zongen een nieuw lied (..) en niemand kon dat lied leren’ (Openb. 5:9; 14:3). – ‘En zij zongen het lied van Mozes, de dienstknecht van God, en het lied van het Lam’ (Openb. 15:3).