Vervuld met de Geest – Spreken in talen – Genezingen

Wordt vervuld met de Geest

Er wordt de laatste jaren veel gesproken over het vervuld zijn met de Heilige Geest en heel veel dingen worden daarmee verbonden. Om te beoordelen of hetgeen gezegd wordt juist is, hebben wij een onbedrieglijke toetssteen: het Woord van God. De Schrift noemt de Joden van Berea edeler dan die van Thessalonika. Zij toetsten de woorden van de apostel Paulus aan de Schriften, of hetgeen hij zei wel in overeenstemming met Gods Woord was. In Gal. 1:8 zegt dezelfde apostel: “Maar zelfs als wij, of een engel uit de hemel, u een evangelie verkondigen naast dat wat wij u als evangelie verkondigd hebben, die zij vervloekt”.

Hoe nodig is het dan dat wij, die in een tijd leven waarin vele valse profeten in de wereld uitgegaan zijn (1 Joh. 4:1), een tijd waarin “zij het oor van de waarheid zullen afkeren en zich tot de fabels wenden” (2 Tim. 4:3,4), alles wat ons voorgesteld wordt, nauwkeurig toetsen aan het Woord van God. “Want zulke mensen zijn valse apostelen, bedrieglijke arbeiders, die zich voordoen als apostelen van Christus. En geen wonder, want de satan zelf doet zich voor als een engel van het licht. Het is dus niets bijzonders als ook zijn dienaars zich voordoen als dienaars van de gerechtigheid; hun einde zal zijn naar hun werken” (2 Kor. 11:13-15).

De Schrift is volmaakt

Ik wil vooraf op enkele dingen wijzen. De Bijbel is het Woord van God. Heilige mensen van Godswege hebben, door de Heilige Geest gedreven, gesproken. In werkelijkheid is dus de Heilige Geest de auteur van de hele Bijbel. Dit betekent dat het Woord volmaakt is. Alles wat wij moeten weten staat er in. Bij nauwkeurig lezen en vergelijken van Schrift met Schrift, staat alles er voldoende duidelijk in.

Een ander gevolg is, dat ieder woord in de Schrift een betekenis heeft die de Schrift zelf duidelijk maakt. Twee of meer verschillende woorden hebben nooit dezelfde betekenis. Wij kunnen, als wij spreken of schrijven, wel eens een onjuiste woordkeuze hebben, Gods Woord heeft dat nooit. Als een ander woord gebruikt wordt, heeft dat ook een andere betekenis. Deze dingen lijken vanzelfsprekend voor iemand die wel eens over deze dingen heeft nagedacht. Toch wordt er dikwijls weinig rekening mee gehouden en komt men daardoor soms tot een scheef beeld van Gods – gedachten.

Vervuld met de Geest

De uitdrukking: “vervuld met de Geest” komt drie keer voor in de Evangeliën, zes keer in de Handelingen en één keer in de Brieven. Daarnaast vinden wij in Ex. 31:3 en 35:31, dat Bezaleël vervuld is met de Geest van God, met wijsheid, met inzicht en kennis, en dat voor allerlei werk, om ontwerpen te bedenken, om die uit te voeren, enzovoort. In Ex. 28:3 moeten allen die God met de Geest van wijsheid vervuld heeft, de heilige priesterklederen voor Aäron maken. En van Jozua wordt gezegd dat hij met de Geest van wijsheid vervuld is.

In Luk. 1:15 wordt van Johannes de Doper gezegd dat hij van de schoot van zijn moeder aan met de Heilige Geest zal vervuld worden, “en hij zal velen van de zonen van Israël doen terugkeren tot de Heere, hun God”. In vers 41 en 67 worden Elizabeth en Zacharia vervuld met de Heilige Geest, om een getuigenis af te leggen. In Hand. 2:4 wordt de Heilige Geest uitgestort en worden de discipelen allen met de Heilige Geest vervuld. Het gevolg is, dat ze een krachtig getuigenis afleggen en drieduizend zielen toegevoegd worden, die behouden moesten worden.

In Hand. 4:8 geeft Petrus, vervuld met de Heilige Geest, een krachtig getuigenis tegenover het Sanhedrin en na hel gebed van de gelovigen, dat God hen geven zal om met alle vrijmoedigheid te spreken, worden ze allen met de Heilige Geest vervuld (vs. 31).

In Hand. 9:17 zegt God tot Ananias, dat hij naar Saulus moet gaan, omdat deze bestemd is een groot werktuig te worden. Ananias gaat en zegt: “Saul, broeder, de Heere heeft mij gezonden, Jezus, die u verschenen is op de weg waarlangs u kwam, opdat u weer kunt zien en met de Heilige Geest vervuld wordt”. In hf. 13:9 wordt gezegd dat Paulus, vervuld met de Heilige Geest, de tegenstand van Elymas de tovenaar verbreekt. Nadat in de laatste verzen de vijandschap tegen het evangelie beschreven wordt, staat in vs. 52: “En de discipelen werden vervuld met blijdschap en met de Heilige Geest”.

In Ef. 5:3-21 wordt ons gezegd, hoe gelovigen moeten zijn in het midden van de zonen van de ongehoorzaamheid. In verband daarmee wordt in vs. 18 gezegd: “En wordt niet dronken van wijn, waarin losbandigheid is, maar wordt vervuld met de Geest”.

Dat zijn alle plaatsen in de Schrift waar gesproken wordt over het vervuld zijn met de Heilige Geest.

Enkele opvallende dingen

Als wij deze plaatsen lezen, vallen ons direct enkele dingen op:

  1. De vervulling met de Heilige Geest is niet hetzelfde als de inwoning van de Heilige Geest. De Heilige Geest woont immers pas na de Pinksterdag (Handelingen 2) in de gelovige. In Joh. 14:16-18,26 en in andere plaatsen wordt dat uitdrukkelijk gezegd. Dat blijkt bijvoorbeeld ook hieruit, dat volgens Ef. 1:13-14 en 2 Kor. 1:22 de Heilige Geest pas in iemand komt wonen nadat hij het evangelie geloofd heeft, terwijl Johannes de Doper van de schoot van zijn moeder af met de Heilige Geest vervuld zou zijn. En in Hand. 4:31 worden allen vervuld met de Heilige Geest, hoewel ze in Handelingen 2 de Heilige Geest al ontvangen hadden en toen vervuld waren met de Heilige Geest. Nadat in Ef. 1:13 gezegd is dat de Efeziërs de Heilige Geest ontvangen hebben, wordt hun in hf. 5:18 gezegd, dat ze met de Geest vervuld moeten worden. Volgens andere vertalingen wordt hun als verantwoordelijkheid voorgesteld, dat ze vol moeten zijn van de Geest.
  2. Uit het bovenstaande is duidelijk, dat de vervulling met de Heilige Geest niet altijd een blijvende toestand is, maar gewoonlijk een tijdelijke, al is Johannes de Doper daarop misschien een uitzondering geweest vanwege zijn uitzonderlijke positie.
  3. Uit de aangehaalde Schriftplaatsen blijkt ook, dat de vervulling met de Heilige Geest gegeven wordt voor het werk van de Heere en het getuigen voor Hem.
  4. De Schrift verbindt het vervuld zijn met de Heilige Geest niet met het doen van wonderen en tekenen of het spreken in vreemde talen. In geen van de plaatsen in het Oude en Nieuwe Testament, waar over het vervuld zijn met de Heilige Geest gesproken wordt, worden tekenen en wonderen genoemd. Een uitzondering vinden wij in Hand. 2:4 waar over “andere talen” gesproken wordt en Hand. 13:9, waar Elymas blind wordt. Uit de drie hoofdstukken in Handelingen waar over het spreken in vreemde talen gesproken wordt (2:4,8,11; 10:46 en 19:6) blijkt echter dat het spreken in talen verbonden wordt met de uitstorting van de Heilige Geest. (Zie ook 1 Korinthe 12 en 14). Uit de plaatsen in de Evangeliën waar over tekenen gesproken wordt en de zeventien plaatsen in Handelingen waar wij tekenen vinden, blijkt duidelijk dat de Schrift de tekenen niet verbindt met het vervuld zijn met de Heilige Geest, al wordt in één geval gezegd dat hij die een teken doet met de Heilige Geest vervuld is. Het is opmerkelijk dat de biddende gelovigen in Hand. 4:21-31 vragen om vrijmoedigheid te krijgen het woord te spreken, doordat genezingen, tekenen en wonderen zullen gebeuren. God geeft hun de gevraagde vrijmoedigheid, maar niet door tekenen en dergelijke. Hij vervult hen met de Heilige Geest en dan spreken ze het Woord van God met alle vrijmoedigheid.
  5. Nergens wordt van iemand gezegd, dat hij met de Heilige Geest vervuld wordt, nadat hem de handen opgelegd zijn, behalve in Hand. 9:17. Daar legt Ananias Saulus de handen op en zegt dat God hem gezonden heeft, opdat Saulus met de Heilige Geest vervuld zou worden. Maar de Schrift zegt niet dat Saulus op dat ogenblik vervuld werd, en helemaal niet dat het door de oplegging van de handen gebeurde. In alle andere plaatsen kan het niet door oplegging van de handen gebeurd zijn.

Vol zijn van de Heilige Geest

Behalve over het “vervuld zijn” wordt ook over “vol zijn van de Heilige Geest” gesproken. Dit wordt alleen gezegd van de Heere Jezus (Luk. 4:1), Stefanus (Hand. 6:5; 7:55) en Barnabas (11:24). Zie ook Ef. 5:18. Als wij deze plaatsen lezen, zien wij dat het niet zozeer verband houdt met de kracht voor de dienst, als wel met de praktische toestand. De gelovige is blijvend in een toestand, waarin de Heilige Geest zijn hele leven beheerst en waarin Hij dit ongehinderd doen kan. Zowel bij Stefanus als bij Barnabas gaat het samen met “vol van geloof’ zijn. Maar nergens wordt het “vol zijn van de Heilige Geest” verbonden met het spreken in talen of het doen van tekenen of wonderen.

Zalving en verzegeling

Ook spreekt de Schrift over de zalving en verzegeling met de Heilige Geest. Het eerste vinden wij alleen in 2 Kor. 1:21 en 1 Joh. 2:20,27. Uit de laatste verzen blijkt duidelijk, dat het ziet op het in de nabijheid van God gebracht zijn en het daardoor kunnen onderscheiden van wat niet uit God is (Vergelijk Openbaring 3:18). Over de verzegeling wordt alleen gesproken in 2 Kor. 1:21; Ef. 1:13 en 4:30. In alle drie plaatsen wordt het verbonden met de zekerheid, straks het erfdeel te zullen ontvangen. God heeft nu al zijn zegel op ons gezet en heeft ons zo de verzekering gegeven, dat wij van Hem zijn (Vergelijk Openb. 7:3). Zowel de zalving als de verzegeling wordt op alle gelovigen toegepast en in 2 Kor. 1: 21,22 als één gezien met de inwoning van de Heilige Geest.

De Heilige Geest woont in de gelovige

Tenslotte blijkt uit Rom. 8:11; 1 Kor. 6:19; 2Kor. 1:21; Ef. 1:13 en andere plaatsen, dat in onze tijd in iedere gelovige de Heilige Geest woont. Het bidden om de Heilige Geest te ontvangen is dus een blijk van ongeloof en onkunde.

Spreken in talen (tongen)

Het spreken in andere talen (tongen), zonder dat men deze taal geleerd heeft, komt in het Oude Testament niet voor. Wij vinden ook maar één profetie daarover (Jes. 28:11-13). Als deze profetie niet uitdrukkelijk in 1 Kor. 14:21 aangehaald en toegepast werd op het spreken in tongen, zouden wij deze tekst er waarschijnlijk niet mee in verband gebracht hebben. De betekenis wordt uit het verband duidelijk. Omdat de priesters en profeten in Israël niet meer open staan voor ware kennis en inzicht (vs. 7-10), zal God door mensen met een onverstaanbare taal en een vreemde tongval tot hen spreken. Het zijn hun vijanden, die het oordeel over hen zullen uitoefenen. Deze plaats gebruikt de Heilige Geest om in 1 Korinthe 14 duidelijk te maken, dat de talen een teken voor de ongelovigen zijn en niet voor gelovigen.

Ook in de Evangeliën vinden wij het spreken in tongen niet, dan alleen als voorzegging door de Heere Jezus in Mark. 16:17. Ik laat hier in het midden, dat velen twijfelen of de verzen 9-20 wel Gods Woord zijn, omdat ze in enkele belangrijke oude handschriften niet voorkomen. Daarom heeft de Nieuwe Vertaling van het Bijbelgenootschap en ook die van prof. Brouwer ze tussen haakjes staan, terwijl de Leidse vertaling ze geheel heeft weggelaten. In de Herziene Voorhoeve Vertaling (vijfde druk) staan deze verzen tussen scherpe haakjes (< >). In Tekst en Uitleg zegt prof. Van Veldhuizen, dat vrijwel alle geleerden aannemen dat deze verzen niet van Markus zijn.

Over Markus 16

Omdat dit vers uit Markus zo vaak als bewijs gebruikt wordt, wil ik hierbij iets langer stilstaan. De Heere komt in vs. 14 tot de elven en verwijt hen hun ongeloof en hardheid van hart. Daarna geeft Hij hun in vs. 15 de opdracht aan alle schepselen het evangelie te verkondigen en zegt Hij in vs. 16 wat de gevolgen zullen zijn van die prediking voor de hoorders. In vs. 17 zegt Hij dan tot hen (de elven), dat hen die geloven tekenen zullen volgen. In vs. 20 gaan ze uit en de Heere vervult Zijn belofte en bevestigt het woord, door de tekenen die daarop volgen.

Wij zien dus:

  1. Dat de tekenen alleen gegeven worden als bevestiging van het woord (Vgl. Joh. 2:23-25).
  2. Er staat niet dat de tekenen alle gelovigen zullen volgen.
  3. Rechtstreeks wordt de belofte alleen aan de elven gegeven en vs. 20 zegt, dat toen dit Evangelie geschreven werd, de belofte vervuld was.

Dit is in overeenstemming met Hebr. 2:3,4, waar staat: “Waarover aanvankelijk gesproken is door de Heere en die aan ons bevestigd is door hen die het gehoord hebben, terwijl God bovendien mee getuigde zowel door tekenen als wonderen en allerlei krachten en uitdelingen van de Heilige Geest naar Zijn wil”.

Ook 2 Kor. 12:12 bevestigt dat de tekenen een bewijs van het apostelschap waren. Bovendien moest een apostel de Heere gezien hebben (Hand. 1: 21-26; 1 Kor. 9:1; 15:8,9).

De eerste keer

In Handelingen 2 vinden wij voor het eerst, dat in talen gesproken wordt. De Heilige Geest komt op aarde en doopt de tot dan toe tot op zekere hoogte los van elkaar staande gelovigen tot één lichaam, de Gemeente ( 1 Kor. 12:13). Tot die dag had de Heilige Geest wel op aarde gewerkt, maar nooit gewoond, behalve in de Heere Jezus (Joh. 3:34, Kol. 1:19). Nu kwam Hij op aarde om hier te wonen in de Gemeente, die de Heere Jezus door Zijn dood vormde. Bovendien kwam de Heilige Geest ook om in iedere gelovige afzonderlijk te wonen.

Zou dit machtige feit, dat God de Heilige Geest op aarde kwam wonen, ongemerkt voorbijgaan? Zoals de komst van God de Zoon op aarde, door tekenen begeleid werd (Er was een menigte van engelen in het land van Bethlehem en een ster in het Oosten), zo ook de komst van de Heilige Geest. Ook hier zijn de tekenen niet zichtbaar voor de hele wereld, maar alleen voor een klein groepje mensen. Maar de gevolgen van dit grote feit worden zichtbaar, voor ieder die overtuigd wil worden (Joh. 7:17).

In Handelingen 2 komt de Heilige Geest niet in het karakter van een duif. Dat kon alleen bij de Heere Jezus, de enige reine, onbevlekte Mens, Die in zachtmoedigheid en oprechtheid Zijn weg ging. Hier wordt de nadruk gelegd op het getuigenis: tongen als van vuur, die zich verdeelden.

Taal of tong

Ik wil er op wijzen dat het Griekse woord “glossa” dat hier gebruikt wordt, zowel taal als tong betekent. Als bijvoorbeeld in de Brief van Jakobus over de tong gesproken wordt, wordt dit woord ook gebruikt. Maar het wordt ook gebruikt, als er een taal aangeduid wordt, bijvoorbeeld in 1 Kor. 13:1: “Als ik in de talen van de mensen en van de engelen spreek”, en Openb. 5:9; 7:9; 20:11; 11:9; 13:7; 14:6; 17:15: “Uit elke stam en taal en volk en natie”, enzovoort.

Nu wordt dit woord in Hand. 2:3 gebruikt (“tongen als van vuur”), maar ook in vs. 4 (“begonnen in andere talen te spreken”) en in vs. 11, waar de menigte van buitenlandse Joden zegt: “Wij horen hen in onze talen over de grote daden van God spreken”. Dit woord glossa wordt verder overal gebruikt, waar over het spreken in talen (tongen) gesproken wordt (Hand. 10:46; 19:6 en 1 Korinthe 12, 13 en 14). Daarnaast komt het Griekse woord dialektos (dialect) voor, maar alleen in Hand. 1:19, 2:8; 21:40; 22:2 en 26:14.

Getuigenis

Uit het bovenstaande zien wij, dat de Heilige Geest Zich in Handelingen 2 openbaart in een karakter van getuigenis: “Tongen als van vuur, die zich verdeelden”. Het is niet één tong, maar meerdere tongen. En zij verdeelden zich naar alle zijden. Het getuigenis zal dus niet meer beperkt zijn tot één taal, zoals vóór de Pinksterdag (zie bijvoorbeeld Matth. 10:5), maar zal tot meerdere volken uitgaan. Als gevolg daarvan spreken zij in andere talen en al de buitenlandse Joden horen hen in hun eigen taal over de grote daden van God spreken.

Hierdoor wordt de bedoeling van het spreken in talen duidelijk. Het is een aanduiding, dat de blijde boodschap van Gods genade de grenzen van Israël doorbreekt en uitgaat tot alle volken en natiën en tongen. Daarbij hanteert de Heilige Geest een middel, om de verhindering door de spraakverwarring van Babel (Gen. 11:1-9), om het evangelie aan alle volken te prediken, weg te nemen (Hand. 2:7,8). De discipelen die ongeleerde en onwetende mensen waren (Hand. 4:13), spreken over God tot mensen die vreemde talen spreken, in de talen van deze mensen, hoewel ze deze niet geleerd hadden. Het bovennatuurlijke en Goddelijke van hun boodschap wordt zo bewezen. Daardoor overtuigd luisteren de mensen vol aandacht, als Petrus tot hen spreekt, en drieduizend zielen worden bekeerd.

Andere plaatsen in de Handelingen

Zoals wij zagen, vinden wij in Handelingen, behalve in hf. 2, alleen in 10:46 en 19:6 het spreken in talen. In hf. 10 is het als de heidenen (volkeren) en in hf. 19 als gelovige Joden, die nog geen christenen zijn, maar discipelen van Johannes de Doper, tot de Gemeente worden toegelaten. Alle drie gevallen in de Handelingen, dragen dus uitgesproken het karakter van het begin van de Gemeente. En in alle drie gevallen betreft het hele groepen van mensen die allen in talen spreken en deze gave ontvangen zonder er om gevraagd te hebben.

In Korinthe

In de Brieven vinden wij alleen in 1 Korinthe 12-14 het spreken in talen. Wij vinden daar de volgende belangrijke dingen:

  1. Alle uitingen van de Geest, dus ook het spreken in talen, werden gegeven “tot wat nuttig is” (12:7).
  2. Niet allen spraken in talen, maar de Geest gaf dat aan sommigen (12:8-11,28-30).
  3. 3.In de rangorde die Gods Woord geeft, staat het spreken in talen geheel onderaan (12:8-10, 28-30). Dat het werkelijk een rangorde is, blijkt duidelijk bij het lezen van deze gedeelten. Zowel in vs. 28 als in vs. 29 worden de apostelen het eerst genoemd.
  4. Het blijkt nergens uit, dat het spreken in talen blijvend zou zijn, want de apostelen, die als eerste genoemd worden, waren ook alleen voor het begin. Volgens 1 Kor. 9:1 (Zie ook Hand. 1:21-22) was het nodig, dat een apostel de Heere gezien had. Dus konden er geen nieuwe apostelen meer komen. Maar bovendien zeggen 1 Korinthe 3 en Efeze 2 en 3, dat de apostelen het fundament van de Gemeente gelegd hebben. Nu, het is duidelijk dat dit maar één keer, in het begin, gebeurd is.
  5. De gave van talen was niet gegeven om in de gemeente uitgeoefend te worden, maar als teken voor de ongelovigen (14:19-25). Ook was het niet voor ongelovigen die het niet kunnen verstaan (14:23). Maar als zij het kunnen verstaan, is het werkelijk een teken van de macht van God. Dit is dus in volkomen overeenstemming met wat wij in Handelingen 2 gevonden hebben.

Conclusie

  1. Het spreken in talen wordt alleen voorzegd in Markus 16 en is gegeven als een bevestiging van het gesproken evangeliewoord, in feite alleen van de apostelen.
  2. Wij vinden het spreken in talen alleen in Handelingen 2,10 en 19, waar het duidelijk in verbinding staat met het begin van de Gemeente.
  3. Verder vinden wij er alleen in 1 Korinthe 12-14 nog over gesproken, en wel in corrigerende zin.
  4. Zowel uit Handelingen als 1 Korinthe blijkt, dat bestaande talen gesproken werden en dat deze gave niet gegeven was om in de gemeente uitgeoefend te worden, al werd dit in beperkte mate toegelaten, maar dan alleen als er een uitlegger was.
  5. Dat het spreken in talen los staat van de vervulling met de Heilige Geest.

Voorzichtigheid geboden

Waar dus alles in de Schrift er op wijst, dat de gave van talen samenhangt met het begin van de gemeente, is het wel nodig zeer voorzichtig te zijn en alle uitingen nauwkeurig te toetsen aan het Woord van God. Dit te meer, omdat de Schrift ons uitdrukkelijk zegt, dat de duivel en zijn engelen zich voordoen als engelen van het licht. En ook dat tekenen en wonderen en zelfs profetie van de duivel kunnen komen (2 Thess. 2:9; 2 Kron. 18:21; Hand. 16:16 enz.).

Voorbeelden uit de geschiedenis

De geschiedenis bevestigt dit ook uitdrukkelijk. Het spreken in talen die onbekend waren, wordt ook in de heidenwereld gevonden. De heiden Plato, die ongeveer vierhonderd jaar voor Christus leefde, schreef al dat bepaalde mensen niet hun eigen uitspraak of dialect uitten, maar die van de hen besluipende demonen (Vlechtwerken 1 van Clemens Alexandrinus, blz 140, uitgave Sythoff, 1914). Virgilius spreekt ook over dit verschijnsel. De Wederdopers in de hervormingstijd, die in grote zedeloosheid en ander kwaad leefden, spraken in talen. Irving (ongeveer 1830), die verklaarde dat de Heere Jezus een zondige natuur had, sprak in talen. De Mormonen belijden in talen te spreken.

Gelovigen kunnen door satan gebruikt worden

Laten wij bij het toetsen van deze dingen bedenken, dat satan zich niet alleen vermomt als een engel van het licht, maar dat hij zijn werk dikwijls vermengt met goede dingen en uit laat voeren door werkelijke gelovigen (Matth. 16:21-23). De goede dingen die soms bij een beweging gevonden worden, maken de gehele beweging nog niet goed. Ja, als er ware gelovigen bij gevonden worden, kan niet alles verkeerd zijn. Maar de vraag is ook niet of alles verkeerd is, maar of het geheel in overeenstemming met de Schrift is.

Vrouwen vaak de voornaamsten

Opvallend is bijvoorbeeld, dat hoewel het in talen spreken niet openlijk geleerd wordt, het toch een kenmerkend praktisch verschijnsel is bij verschillende groepen. Overal waar het spreken in; talen op de voorgrond geplaatst wordt, worden vrouwen de voornaamste leiders en wordt 1 Tim. 2:11-15 totaal genegeerd. Het is een bekend verschijnsel in alle boze en onchristelijke groepen. Denken wij maar aan de Christian Science (Mevr. Eddy), de Theosofen (Mevr. Blavatsky en daarna Annie Besant), de Zevendedags Adventisten (Mevr. White) enzovoort. Het is bekend, dat er bij de spiritisten op ieder mannelijk medium minstens een dozijn vrouwelijke zijn.

Tekenen en wonderen

Er is verschil tussen een teken en een wonder. Een teken is altijd een wonder, maar ieder wonder is nog geen teken. Is de geboorte van een mens geen wonder? Is het menselijk lichaam met al zijn organen geen wonder? Is de hele natuur en alles wat daarin voorvalt geen wonder? En is de wedergeboorte van een mens niet een nog groter wonder? Bovengenoemde wonderen komen echter zo vaak voor, dat wij er aan gewend geraakt zijn en er niet meer aan denken dat het wonderen zijn. Wij beschouwen gewoonlijk alleen dingen die weinig voorkomen en die dus afwijken van de gewone gang van zaken, van de wijze waarop God gewoonlijk handelt, als wonderen. Sinds de mens geschapen is, heeft hij wonderen kunnen zien en hij zal ze tot in eeuwigheid kunnen zien. Want God is vrij-machtig en wijkt dus, als Hij wil, af van wat Hij Zelf als een gewoonte of natuurwet heeft ingesteld.

Tekenen

Tekenen veronderstellen echter dat de zonde er is en dat mensen God niet geloven of zelfs niet aan Hem geloven. Een teken is een wonder dat God doet, om te laten zien dat Hij er is en boven alles staat. En dus zullen er in de eeuwigheid geen tekenen meer zijn, omdat daar geen ongeloof meer is.

Wij willen ons in dit boekje beperken tot tekenen en wonderen die God door middel van mensen gedaan heeft.

De eerste eeuwen

In de eerste vijfentwintighonderd jaar na de schepping vinden wij geen enkel teken door een mens gedaan. Waren er in die dagen dan geen gelovigen en dienstknechten van God? O, zeker wel. Denk maar aan een man als Henoch, waarvan Gods Woord zegt dat hij met God wandelde en door God opgenomen werd. Denk maar aan Noach, die met God wandelde en die door het Woord van God een prediker van de gerechtigheid genoemd wordt. Denk maar aan Abraham, de vader van alle gelovigen. Is er in het Oude Testament een groter en getrouwer man dan Abraham? En zo zou ik meer gelovigen kunnen noemen. Toch hebben deze mannen geen tekenen gedaan.

De eerste tekenen

De eerste tekenen vinden wij bij Mozes, in het begin van Exodus. Toen God Mozes zond om Israël te bevrijden, wist Hij dat Farao niet naar hem zou luisteren. Daarom zou God de “Egyptenaren slaan met alle wondertekenen die Ik in hun midden zal doen; daarna zal hij u laten gaan” ( Ex. 3:19-20). En als Mozes vreest dat ook de oudsten van Israël hem niet geloven zullen, geeft God ook daarvoor tekenen, opdat zij daardoor overtuigd zouden worden, dat Mozes werkelijk door de Heere gezonden was (Ex. 4:1-9).

Wij zien hieruit dat tekenen gegeven werden:

  1. Als een oordeel over het ongeloof.
  2. Als een bewijs dat degene die het teken doet, werkelijk een bijzondere opdracht van God heeft.

Waarom eerst bij Mozes?

Wat onderscheidde Mozes nu van Abraham, Noach en anderen, dat hij wel tekenen deed en zij niet? Had hij meer geloof dan de anderen? Als wij Exodus 4 lezen, zien wij wel anders. Het geloof van Abraham en Noach was veel groter dan dat van Mozes. En niet alleen Mozes, maar ook Noach kondigde het oordeel aan en wees op de weg ter ontkoming. En niet alleen bij Mozes, maar ook bij Abraham vinden wij het begin van een nieuwe periode in de wegen van God op aarde. Wat is dan het kenmerkende bij Mozes, dat hem onderscheidt van de anderen? Het is niet alleen dat hij licht over nieuwe dingen ontving en het door God uitverkoren begin van een nieuwe bedeling was. Dat waren Noach en Abraham ook. Maar hij ontving een speciale opdracht van God, om deze dingen te verkondigen aan hen die niet wisten dat dit getuigenis van God was.

In het begin

Wij zien ook dat deze tekenen in korte tijd, in het begin, gedaan werden. Waar vinden wij nog tekenen door Mozes gedaan, na de eerste weken van de uittocht, dan misschien het slaan van de steenrots? Wonderen gebeuren er genoeg! Was het geen wonder dat Mozes veertig dagen zonder eten en drinken op de berg was (Exodus 34)? En zo zijn er verscheidene op te noemen. Maar het waren geen tekenen die door hem werden gedaan.

Jozua, Elia, Elisa

Dan vinden wij, als Jozua het volk het land inbrengt, het teken van Jozua 10:12-24. Maar daarna horen wij zevenhonderd jaar lang niet van tekenen, tot Elia en Elisa. Deze profeten deden weer tekenen en wonderen, maar niet in Juda, waar de tempel was en de wet gevonden werd. Alleen in Israël, dat zich had losgemaakt van Juda, de aanbidding van Jahweh officieel had afgeschaft en officieel tot de afgodendienst was teruggekeerd. God geeft Zijn afgevallen volk, door speciaal daarvoor geroepen dienstknechten, een speciaal getuigenis, zoals Hij dat ook in de laatste dagen zal doen (Openb. 11:3-6).

In de Evangeliën

Nadat Israël dit getuigenis verworpen heeft, vinden wij geen tekenen meer. Wij moeten zevenhonderd jaar overslaan, om weer tekenen en wonderen te zien, toen de Heere Jezus door het land ging.

Het is opmerkelijk, dat Johannes de Doper geen tekenen deed (Joh. 10:41), hoewel de Heere Jezus van hem zegt dat Mozes en Elia niet groter waren dan hij en hij bovendien van zijn moeders schoot af met de Heilige Geest vervuld was (Luk. 1:15). De Heere Zelf deed geen tekenen, voordat Hij openlijk optrad om Zijn dienst uit te oefenen (Matth. 4:23,24). Matth. 11:4,5 zegt ons wat het doel van deze tekenen was; namelijk om te bewijzen dat Hij van God gezonden was. Zie ook Joh. 2:23; 4:48; 5:36; 6:2, 30; Hand. 2:22.

Daarna kiest de Heere de twaalf apostelen, en zendt hen uit met de opdracht, het evangelie van het koninkrijk te verkondigen en tekenen te doen (Mattheüs 10). Vervolgens worden de Zeventig uitgezonden met dezelfde opdracht, hoewel iets beperkter. Wij moeten er wel op letten, dat de opdracht van beide groepen uitdrukkelijk beperkt was tot Israël. Ze mochten niet buiten de grenzen van Israël gaan. De tijd van genade voor de volken was nog niet gekomen.

Na de opstanding van de Heere

Nadat de Heere door Israël verworpen is, en het werk van de verlossing volbracht heeft, zendt de opgestane Heere, Die op het punt staat naar de hemel terug te gaan, de apostelen opnieuw uit (Mark. 16:14-20). Maar nu is het niet meer het evangelie van het koninkrijk. Het is de nieuwe bedeling van de genade en daarom moet het evangelie aan de hele wereld verkondigd worden. Ook aan de volkeren, die in de bedeling van de wet buiten stonden (Efeze 2). En aan dit getuigenis verbindt de Heere opnieuw tekenen en wel, zoals bij Mozes, tekenen die het karakter dragen van hetgeen God in de verkondigde boodschap aanbiedt. Vs. 20 zegt ons, dat de apostelen de opdracht vervuld hebben en dat de Heere meewerkte en het woord bevestigde door de tekenen die daarop volgden. Hebr. 2:3,4 bevestigt dit.

In de Handelingen

In de Handelingen van de Apostelen wordt ons beschreven, hoe de apostelen de opdracht van de Heere uitgevoerd hebben. Ze prediken het evangelie en doen tekenen, als bevestiging van hun woord. Het is opmerkelijk, dat van de elf apostelen (en als wij de aangehaalde plaatsen nalezen, zien wij dat het praktisch alleen Petrus was) zeven maal gezegd wordt dat ze tekenen deden (2:43; 3:7; 5:5-10,12,15-16; 9:33,42). Daarna vinden wij het zeven maal van Paulus (13:11; 14:10; 16:18; 19:12; 20:10; 28:3-6 en 28:8-10), en drie keer wordt het bij Stefanus en Filippus vermeld (6:8; 8:6,13).

Als wij de Handelingen aandachtig lezen, zien wij opmerkelijke dingen in verband met ons onderwerp.

  1. Behalve de apostelen doen alleen Stefanus en Filippus, deze bijzondere, door God geroepen dienstknechten, tekenen en dan nog maar één of twee keer. Daar wordt verschillende keren de nadruk op gelegd, zie bijvoorbeeld 2:43; 5:12, 15; 13:7-9 enz. Geen van de andere in de Handelingen genoemde dienstknechten als Barnabas, Jakobus, Silas en anderen, hebben tekenen gedaan.
  2. De eerste zeven tekenen in de Handelingen worden alle in Jeruzalem gedaan. Daarna doet Filippus tekenen in Samaria. Daarna Petrus twee tekenen in het Joodse land buiten Jeruzalem. En daarna Paulus zeven tekenen onder de heidenen.
  3. De tekenen die buiten Jeruzalem plaats vinden zijn alle in verschillende plaatsen. Nooit wordt tweemaal over tekenen in dezelfde plaats gesproken. En bijna altijd gebeuren de tekenen de eerste keer dat degene die de tekenen doet in die plaats het evangelie predikt. De enige uitzonderingen daarop zijn:
    a. Efeze. Daar was Paulus volgens 18:19-20 al geweest, maar kort, omdat hij geen   tijd had.
    b. Troas. Daar was hij volgens 16:8-11 en 2 Kor. 2:12 twee keer geweest, maar hij had er waarschijnlijk niet of nagenoeg niet het evangelie verkondigd.
  4. In het begin van de Handelingen vinden wij een stroom van tekenen. Hoe meer het getuigenis bekend en uitgebreid wordt, hoe groter de tussenpozen.
  5. Zij, die door het teken genezen werden, waren meest ongelovigen. Soms was bij de zieke geloof in de macht tot genezing. Andere keren, zoais bijvoorbeeld in Handelingen 3, was dat er zeker niet. De man wist niet wie bij hem stonden en verwachtte niets anders dan een aalmoes. Andere keren was het teken een oordeel van de kant van God.

In de Brieven

In de Brieven vinden wij alleen in 1 Korinthe 12 over krachten en gaven van genezing gesproken. Er wordt gezegd dat God aan sommigen die genadegave gegeven had (12:28-31). Er wordt echter niet bij gezegd wie die “sommigen” zijn en ook over de uitoefening wordt niet gesproken. De Eerste Brief aan de Korinthiërs is geschreven in de tijd van Handelingen 19 (Zie 1 Kor. 15:32; 16:5-9). In geen van de Brieven die na Hand. 28:29 geschreven zijn, worden tekenen, genezingen of spreken in talen gevonden.

Het is zeer opmerkelijk, dat over het spreken in talen en de gave van genezing alleen in de Brief aan Korinthe gesproken wordt, waar de toestand zo slecht was. Ze waren vleselijk, hadden rechtszaken met elkaar, tastten het gezag van de apostel aan, er was verschrikkelijke ongeoordeelde hoererij in hun midden, wat schijnbaar geen indruk op hen maakte. Sommigen dronken zich dronken bij het avondmaal en er was valse leer in hun midden. In de andere Brieven, gericht aan gemeenten waar de toestand zoveel beter was, worden ze niet genoemd. En speciaal niet in de Brieven die na het einde van de Handelingen geschreven zijn.

In negatieve zin

Wel wordt in 2 Thess. 2:9 over “allerlei kracht en tekenen en wonderen” gesproken. Maar dat zijn tekenen van de antichrist, die hij door de macht van de duivel doet. Zie ook Open. 13.

Verder vinden wij in Matth. 7:22 mensen die door de naam van de Heere Jezus duivelen uitgeworpen, geprofeteerd en vele krachten gedaan hebben. Tot hen moet de Heere Jezus toch zeggen: “Ik heb u nooit gekend; gaat weg van Mij, werkers van de wetteloosheid”.

Heeft Judas Iskariot ook geen tekenen gedaan? Hij was één van de twaalf uitgezondenen!

Ook vinden wij, dat er bij gelovigen duivelse invloeden kunnen zijn, hoewel verbonden met dingen die door de Heilige Geest gewerkt zijn. Zie Petrus in Mattheüs 16 en zij die het evangelie uit afgunst en twist prediken (Fil. 1:15-17).

Conclusie

Wij hebben dus gezien, dat de tekenen in het Oude Testament alleen gedaan werden door enkele dienstknechten van God, die een speciale opdracht van God hadden ontvangen om een nieuw getuigenis aan ongelovigen te verkondigen. Naast dezen waren er tezelfdertijd duizenden anderen die geen tekenen deden. In het Nieuwe Testament vonden wij, dat in de Evangeliën, behalve de Heere Jezus, alleen de twaalven en de zeventig mannen die uitgezonden werden, tekenen deden. In het verdere van het Nieuwe Testament doen alleen de apostelen tekenen en wonderen en Stefanus één keer en Filippus twee keer.

Verder vonden wij, zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament, dat deze tekenen gegeven werden als bevestiging van de prediking van deze speciale dienstknechten. Daarom werden ze minder en hielden geheel op toen het getuigenis bevestigd was.

Ook hebben wij gezien, dat ongelovigen tekenen kunnen doen door de naam van de Heere Jezus en op aarde niet altijd ontmaskerd worden. En dat gelovigen onder duivelse invloed dingen kunnen doen die uiterlijk heel mooi lijken, omdat ze verbonden zijn met goede dingen.

Wonderen in de geschiedenis

In de geschiedenis wordt vaak gesproken over het genezen van zieken, het spreken in talen en dergelijke.

Onder de heidenen was het geloof in wonderbare genezingen algemeen verbreid. Zowel de Egyptenaren, Grieken, Romeinen als Germanen hadden hun priesters en heilige mannen, die op bovennatuurlijke wijze genazen. In het vorige hoofdstuk kunt u zien, dat Plato al sprak van het spreken in tongen. Ik kan natuurlijk niet de gehele geschiedenis nagaan. Dat zou veel te veel worden. Ik wil daarom maar enkele dingen noemen.

Montanus, die leefde in de tweede helft van de tweede eeuw, zei van zichzelf dat hij een profeet was; Hij verkondigde dat de profetie van Joel toen vervuld was. Hij sprak in tongen en legde zieken de handen op. Twee bekende vrouwen verlieten hun mannen en voegden zich bij hem. In zijn spreken in talen beweerde hij soms dat hij God was. De beweging nam een grote omvang aan en heeft enkele eeuwen stand gehouden.

In de zeventiende eeuw was er een fanatieke sekte in Frankrijk, genoemd de Camisard. Ze drongen ook door tot in Engeland, waar ze de Franse Profeten genoemd werden. Net zoals Montanus en ver-‘ scheidene tegenwoordige sekten, claimen ze “goddelijke inspiratie” te bezitten (“Leven in overvloed” blz. 4 ). De Camisards beweerden ook, dat ze de gave van profetie, van het spreken in tongen en bovendien van het genezen van zieken hadden. De gehele beweging stond bekend om de grote onzedelijkheid. Hoererij, overspel en bloedschande werden veel onder hen gevonden (Volgens dr. A.C. Gaebelein). Zowel deze beweging, als die van Montanus (Tertullian behoorde er toe) werden in het nummer van januari 1955 van “Stromen van Kracht” genoemd als hun voorgangers.

In dezelfde eeuw was het geloof algemeen verbreid, dat een regerend vorst klierziekten kon genezen, door de zieken alleen maar aan te raken. Op Paaszondag 1696 raakte Lodewijk de Veertiende zestienhonderd personen aan en zei: ” De koning raakt u aan, God geneest u”. Karel de Tweede heeft ongeveer honderdduizend personen op die wijze aangeraakt. De historicus Macaulay vertelt, dat, toen Willem de Derde weigerde dit te doen, er een vloed van tranen en wanhoopskreten was, van ouders en kinderen die aan die ziekte leden. In het algemeen werd bij zulke gelegenheden Mark. 16:17,18 gelezen.

De Mormonen (een antichristelijke sekte) spreken in tongen, genezen zieken en zeggen dat ze de gave van profetie hebben. De Spiritisten spreken in tongen en genezen zieken.

De Christian Science, dat noch christelijk, noch wetenschappelijk is (Ze loochent de Godheid van de Heere Jezus, Zijn verzoenend werk, de Heilige Geest, enz.) zegt dat ze dezelfde werken doet als de Heere Jezus. Inderdaad worden er door hen zieken genezen.

Dr. Coué, een Franse dokter, genas op wonderbare wijze zieken. Hij was niet godsdienstig en gaf zich daarvoor ook niet uit. Hij liet zijn patiënten alleen heel vaak herhalen: “Ik ben al veel beter”, en dan: “Ik ben beter”. En inderdaad zijn honderden op die wijze genezen.

Laten wij op onze hoede zijn!

Genezingen

De Heilige Geest is op aarde gekomen, om de gelovigen in de hele waarheid te leiden. Ook om hen bezig te doen zijn met Hem, Die is opgevaren naar de rechterhand van God, nadat Hij het verlossingswerk heeft volbracht. Straks komt Hij vandaar terug, om de Zijnen bij Zich te brengen in het huis van de Vader, opdat zij voor altijd bij Hem zijn.

De vijand wil ons van de Heere aftrekken

Satan is niet in staat het heil te roven, dat de gelovigen in Christus bezitten. Maar hij probeert wel met alle mogelijke middelen hun oog van de Heere Jezus af te trekken. Zo berooft hij hen van de enige bron van waar geluk, van geestelijke groei en van een gezegend getuigenis.

Om dit doel te bereiken bedient hij zich voornamelijk van één middel: hij probeert de gelovigen met zichzelf en hun omstandigheden bezig te laten zijn. Hij stelt hun allerlei dingen voor de aandacht, die op zichzelf misschien helemaal niet verkeerd zijn. Maar toch worden daardoor hun gedachten en werkzaamheid in beslag genomen, tot schade van de verheerlijking van de Heere, waarop alles bij de gelovigen moest zijn gericht. Hij spiegelt de gelovigen voor, dat ze daardoor gelukkiger zullen worden, en dat ze op die wijze de Heere beter kunnen dienen, dan door in eenvoudige gehoorzaamheid aan het Woord van God hun weg te gaan. In werkelijkheid is juist het tegenovergestelde het geval.

Satan gebruikt heel vaak het lijden, waardoor God de Zijnen hier op aarde laat gaan. De mens is geschapen om op deze aarde te leven en van haar te genieten. Daardoor is het lijden een pijnlijke zaak voor de menselijke natuur. Het is daarom te begrijpen, dat de mensen graag luisteren, als hun iets voorgesteld wordt, waardoor zij, naar hun denken, van dat lijden verlost kunnen worden. Om deze reden legt men dan ook een sterke nadruk op de plaatsen in het Woord van God, waarin God belooft te antwoorden, als men in het geloof tot Hem gaat.

Het lijden van de gelovige

Wat zegt het Woord van God nu over het lijden? De Bijbel onderwijst ons, dat iedere beproeving in de hand van God een middel is tot zegen, waarvan de gevolgen eeuwig zijn. Ook ziekte, hoewel ze net als de dood een gevolg is van de zonde, hoort bij de beproevingen die God ons zendt, om dit doel te bereiken. In Romeinen 8 wordt gesproken over het lijden dat met deze gevallen schepping in verbinding staat; een schepping die zucht. In haar midden zuchten ook wij, terwijl wij de verlossing van ons lichaam verwachten. Nu wordt daar wel gezegd, dat alle dingen meewerken ten goede voor hen die God liefhebben, maar niet dat God Zijn kinderen het lijden zal besparen. En in 2 Kor. 4:17,18 staat: “Want de kortstondige lichtheid van onze verdrukking bewerkt voor ons een uitermate uitnemend, eeuwig gewicht van heerlijkheid; daar wij ons oog niet richten op de dingen die men ziet, maar op de dingen die men niet ziet; want de dingen die men ziet, zijn tijdelijk, maar de dingen die men niet ziet, zijn eeuwig”. Nu, deze “kortstondige lichtheid van verdrukking” die zulke heerlijke gevolgen heeft, duurt dikwijls gedurende het gehele leven. Want Gods werk met ons heeft niet deze aarde, maar de hemel ten doel.

Beproevingen

Jakobus zegt dan ook, dat wij het enkel vreugde moeten achten als wij in allerlei verzoekingen vallen. Als wij deze beproevingen proberen te ontgaan, kan God Zijn doel, met zijn heerlijke gevolgen voor ons, niet bereiken. Daarom wordt ons de raad gegeven, in het geloof om die wijsheid te bidden, die in staat is ons naar de gedachten van God zo door de beproeving te leiden, dat de volkomen gevolgen inderdaad bereikt worden (Jak. 1:2-5). De beproeving is in geen geval iets buitengewoons, waar wij zo gauw mogelijk uit moeten zien te komen (vgl. 1 Petr. 4:12).

Of het nu vervolging, ziekte of een andere beproeving is, de kinderen van God hebben deze dingen in onze tijd evengoed nodig als in de tijd van de apostelen. Ja, nog meer hebben wij deze dingen te verwachten, omdat God het oordeel eerst over Zijn huis brengt, voordat Hij het aan de wereld voltrekt. Hij reinigt en heiligt de Zijnen, om hen bekwaam te maken, trouw te wandelen en Zijn gemeenschap te genieten. Beproevingen zijn dus de bewijzen van Zijn werk in genade, liefde en wijsheid aan Zijn geliefde kinderen. En wel met het oog op de heerlijkheid, waar het hele resultaat van Zijn handelen met ons gezien zal worden. Men moet dus wel heel erg onkundig zijn over de wegen van God, als men Hem er toe brengen wil, Zijn opvoedkundig handelen met ons op te geven.

Tuchtiging

Als wij aan het bovenstaande denken, is het niet moeilijk in te zien, hoe ver de tegenwoordige genezers verwijderd zijn van de gedachten van God, als ze zeggen: “U hoeft niet ziek te zijn. U kunt direct gezond worden, als u maar het geloof ervoor hebt”. Eigenlijk zeggen zij: “God behandelt u verkeerd! Hij vergist Zich met het oog op u en wij willen u uw gezondheid weer teruggeven”! Deze hele beweging loochent de regeringswegen van de Vader met Zijn kinderen, of ziet ze op zijn minst over het hoofd. Wat denken deze mensen bijvoorbeeld van het onderwijs in Hebr. 12:4-17? Waar vindt in dat gedeelte de wil om genezen te worden een plaats, als God zegt: “Mijn zoon, acht de tuchtiging van de Heere niet gering en bezwijk niet als u door Hem bestraft wordt; want wie de Heere liefheeft, tuchtigt Hij en Hij geselt iedere zoon die Hij aanneemt. U verdraagt het tot tuchtiging; God behandelt u als zonen; want welke zoon is er die een vader niet tuchtigt?” Wil men werkelijk aan de christen het resultaat van de tucht ontnemen, die alleen in staat is te bewerken dat wij “aan Zijn heiligheid deel krijgen” en de “vreedzame vrucht van gerechtigheid” te bewerken bij hen, die erdoor geoefend zijn?

Ik herhaal nog eens: De bepaalde wil om iemand te genezen, is een verachting van de tucht! Zij ontmoedigt de bekommerden, doordat zij hen beschuldigt geen geloof te hebben. Of ten minste wekt het de gedachte bij hen, dat hun lijden doelloos is. Zulke dingen zijn in volkomen tegenspraak met de gedachten van God en beroven de zielen van de zegeningen, die voortkomen uit de volmaakte’ wegen van God.

Mijn genade is u genoeg

De genezers van tegenwoordig zouden zeker tegen de apostel Paulus gezegd hebben, dat hij zijn “doorn in het vlees” van zich af moest schudden! De apostel zelf had, voor hij de gedachten van de Heere over deze zaak wist, gebeden om verwijdering van de beproeving, omdat hij dacht, dat hij daardoor het hem toevertrouwde werk niet goed zou kunnen doen. Maar voor hem en voor ons is het volmaakte antwoord van de Heere: “Mijn genade is u genoeg, want Mijn kracht wordt in zwakheid volbracht”. Nu wist Paulus, dat zijn wens veel eerder in vervulling zou gaan, als de doorn bleef. Nu kon hij in de doorn roemen. Of is de doorn soms niet van hem weggenomen, omdat hij niet genoeg geloof had, zoals men vaak zegt tegen hen die niet gevoelig zijn voor deze soort van suggestie.

Zieke gelovigen

Is het de mensen uit deze genezingsbeweging nooit opgevallen, dat bij de honderden wonderbare genezingen van ziekten waarover in het Nieuwe Testament gesproken wordt, er geen één is van een gelovige? En niet omdat er geen zieke gelovigen waren! God heeft er zorg voor gedragen, dat wij zouden weten dat ook Zijn kinderen deel hebben aan ziekten, zolang zij nog op deze aarde zijn. De Heere Jezus zegt Zelf in Matth. 25:36: “Ik was ziek”, waarbij Hij niet Zichzelf bedoelt, maar de mensen die met Hem verbonden zijn. Epafroditus is ziek geweest, de dood nabij (Fil. 2:25-30). Niet met het oog op een zonde, zoals in 1 Korinthe 11, maar om het werk van de Heere. En Paulus heeft hem niet genezen door een wonder. Timotheüs had last van zijn maag en was telkens ziek. (1 Tim. 5:23). Was dat door zonde? Uit alles blijkt wel, dat dit niet het geval was. Toch geneest Paulus hem niet, maar geeft hem de raad niet meer alleen water te drinken, maar ook een beetje wijn, want dat is beter voor de maag. Waarom laat Paulus Trofimus ziek te Milete achter en geneest hem niet? Moeten wij uit de derde Brief van Johannes, vs. 2, niet opmaken dat Gajus nogal eens ziek was? Waarom wenst de apostel Johannes hem zo uitdrukkelijk gezondheid voor het lichaam toe, met de bijvoeging, dat hij weet dat het met zijn ziel goed is? De apostelen deden niets om de wegen van God met Zijn kinderen te veranderen! Zouden zij zoveel minder licht in Gods gedachten hebben gehad dan deze genezers? O nee. Zij wisten, dat hun Vader, als Hij hen door ziekten liet gaan, hogere dingen op het oog had dan lichamelijke gezondheid.

Genezing van ongelovigen

Maar als het dan niet naar Gods gedachten is, gelovigen op die wijze te genezen, moet het genezen van ongelovigen als teken dan niet doorgaan? Want het is toch niet te loochenen dat de Heere Jezus en ook de apostelen vele ongelovige zieken genezen hebben! De genezers beroepen zich er dan op, dat God de Onveranderlijke is, en dat, als er vroeger genezingen geweest zijn, die er dus nu ook moeten zijn. Nu, het is zeker waar, dat God de Onveranderlijke is. “Want Ik, de Heere, word niet veranderd” (Mal. 3:6). “Jezus Christus is gisteren en heden Dezelfde en tot in eeuwigheid” (Hebr. 13:8). Maar dat wil niet zeggen dat God Zich altijd op dezelfde wijze openbaart!

Hoe God Zich openbaart

God heeft Zich in ieder tijdperk in de geschiedenis van de mensen op een andere wijze geopenbaard. Aan Adam openbaarde Hij Zich als Schepper. Aan Noach als Degene die met de aarde een verbond sloot. Aan Abraham als de Almachtige. Aan Israël als de Heere (de Eeuwige). Aan de Gemeente als Vader. En in het Vrederijk zal Hij Zich openbaren als “de Allerhoogste God die hemel en aarde bezit”. Zijn gehele openbaring staat altijd met dit karakter in verbinding. Hoewel God de Onveranderlijke is, handelt Hij dus niet altijd op dezelfde wijze. Hij openbaart Zich en Hij handelt in overeenstemming met de omstandigheden. Dat zien wij bijvoorbeeld heel duidelijk in Zijn oordelen. Wat een verschil zien wij tussen de zondvloed, de spraakverwarring van Babel, de tien plagen, het omkomen van Farao in de Rode Zee, het oordeel over Korach, Dathan en Abiram, over Nadab en Abihu en over Mirjam. Nadat God in Genesis 7 door de zondvloed alles verdelgde wat op de aardbodem was, met uitzondering van wat in de ark was, sprak Hij in hf. 8: “Ik zal voortaan niet meer al het levende slaan, zoals Ik gedaan heb”.

Tekenen

Zoals wij gezien hebben in het artikel over “Tekenen en wonderen” is dat ook zo met het genezen van ongelovigen. Dat zijn tekenen, want wij spreken hier niet over verhoring van gebeden. God verhoort de gebeden van Zijn kinderen en Hij verhoort soms ook gebeden van onbekeerden. “Zij vleiden Hem met hun mond, en logen Hem met hun tong, want hun hart was niet recht met Hem, en zij waren niet getrouw in zijn verbond. Maar Hij, barmhartig zijnde, verzoende de ongerechtigheid en verdierf hen niet” (Psalm 78:36-38). “Toen gaf Hij hun hun begeerte, maar Hij zond aan hun zielen een magerheid” (Psalm 106:15). Ik ken zelf een geval, waar God zo het gebed van een ongelovige moeder voor haar stervend kind verhoorde, dat de dokter zei, dat er een wonder gebeurd was. En dit was de aanleiding dat zij en haar man tot bekering kwamen. En dat God het gebed van Zijn kinderen verhoort, wie weet dat niet uit ervaring, ook in gevallen van ziekte! Maar het gaat hier niet om wondere gebedsverhoringen, maar om openbare dingen, om tekenen.

De genade van God kwam

God was in Christus de wereld met Zichzelf verzoenend, terwijl Hij hun overtredingen hun niet toerekende. En als bewijs daarvan kwam de Heere Jezus in wonderbare genade op aarde, als één van de mensen. Hij openbaarde Zijn goedheid en Zijn gezindheid, door hun zieken te genezen, melaatsen te reinigen, hongerigen te spijzigen. Ja, Hij liet zien, dat Hij al de gevolgen van de zonde wilde wegnemen, doordat Hij hun doden opwekte.

De wereld verwierp de genade van God: ze kruisigde de Heere der heerlijkheid. Maar God wekte Hem op uit de doden en gaf Hem een plaats aan Zijn rechterhand en zei: “Zit aan Mijn rechterhand, totdat Ik uw vijanden stel tot een voetbank voor-uw voeten” (Hebr. 1:13). Straks komt de tijd, waarin God alles wat in de hemel en wat op aarde is, samen zal brengen onder de Heere Jezus (Ef. 1:10). En God kan dat doen op grond van het werk van de Heere Jezus op het kruis, waar Hij de grondslag gelegd heeft waarop alles met God verzoend zal worden (Kol 1:19-23). Wij zijn nu al verzoend. Maar alle dingen (niet alle mensen) zullen straks verzoend worden.

De vloek weggenomen

Als de Heere Jezus op aarde komt, om bezit van alles te nemen (Matth. 24:30-31; Openb. 1:7), zal de vloek van de aarde weggenomen worden. Dan zal de schepping vrijgemaakt worden (Rom. 8:21). De woestijn en de dorre plaatsen zullen hierover vrolijk zijn (Jesaja 35). “En geen inwoner zal zeggen: Ik ben ziek, want het volk, dat daarin woont, zal vergeving van ongerechtigheid hebben” (Jes. 33:24). Ziekte en dood zullen er niet meer zijn (Jes. 25:8; 65:20-22), behalve in geval van openlijke opstand tegen de Heere Jezus (Jes. 66:24; Ps. 101:6-8).

Nu is dat nog niet zo. Nu is de Heere Jezus nog verworpen en verborgen in de troon van de Vader. Maar Hij werd door de apostelen aan de Joden (en later aan de heidenen) voorgesteld als degene door Wie de tijden van de verkwikking zouden komen, als ze Hem aannamen (Hand. 3: 19-21). En als bevestiging van hun woord werkte God mee, door tekenen en wonderen; de krachten van de toekomende eeuw (Hebr. 6:5). Zo gaf God het bewijs dat dit nieuwe van Hem was. Ook liet Hij zien, dat als het volk de Heere Jezus aannam, de volle zegen dan onmiddellijk zou komen.

Maar Israël verwierp ook het getuigenis van de Heilige Geest en werd terzijde gesteld (Hand. 7:52-60; 28:28). Bovendien gaf God Zijn geschreven Woord (het Nieuwe Testament), zodat geen tekenen meer nodig waren, om te bevestigen dat het getuigenis van Hem was. Kon God Zich ook nog openlijk éénmaken met hen die van Hem afweken en die in ongehoorzaamheid hun weg gingen?

Eindtijd

Wij leven in een tijd van verval. Een kenmerk van de eindtijd, deze zware tijden waarin wij leven, is deze, dat men veel over kracht spreekt, maar weinig over gehoorzaamheid aan het Woord van God. Nadat men de kennis die men krijgen kan door eenvoudig geloof aan de Schriften verworpen heeft, is men geneigd aan de één of andere kracht te geloven, die niets te maken heeft met de Heilige Geest, maar die door de mensen bewonderd wordt. Een kracht die later in “de mens van de zonde” volkomen geopenbaard zal worden. Satan wil al te graag degenen die begerig naar één of andere bovennatuurlijke kracht uitzien, zijn kracht geven, in plaats van de Heilige Geest. Men behoeft geen buitengewoon scherpe blik te hebben om in onze dagen de voorlopers te zien van die “werking van de dwaling” waarover de apostel spreekt in 2 Thess. 2:11. Zodra de Gemeente van de aarde is weggenomen, zal deze kracht tot volledige openbaring komen. Nu echter verstrikt ze de mensen al in haar net.

Het verlangen van de getrouwen

Maar de getrouwen, die de ware toestand van de Gemeente zien, zijn vooral bezorgd om de geestelijke gezondheid, opdat de heiligen in de waarheid wandelen, in ware afzondering van de wereld en van alles, wat niet naar de wil van de Heere is. Zij verlangen er naar, dat aan de Heilige Geest en aan Zijn dienst, namelijk de verheerlijking van Christus, de volle plaats gegeven wordt. Zij verlangen er naar dat de verbindingen van de Gemeente met Christus gekend en genoten worden en dat de leden van het lichaam van Christus hun verbonden zijn met elkaar erkennen en verwerkelijken op de door God gegeven plaats. Zij verlangen er ook naar, dat de gewrichten die ondersteuning verlenen, in zo’n levende verbinding met het Hoofd staan, dat Zijn volheid voortdurend aan het hele lichaam ten goede komt, opdat deze, wel te samen gevoegd, opgroeit met de groei van God (Ef. 4:16; Kol. 2:19) en dat de heiligen, de waarheid vasthoudend in liefde, in alles zouden opgroeien tot Hem die het Hoofd is, Christus.

Wie zo in eenvoudige gehoorzaamheid zijn weg wil gaan, ontvangt van God het antwoord op het verheven gebed dat de Zoon tot de Vader richtte, in de nacht waarin Hij overgeleverd werd: “Heilig hen door de waarheid: Uw woord is de waarheid” (Joh. 17:17).

Is de genezing van het lichaam in de verzoening begrepen?

Om de bewering, dat een gelovige niet ziek behoeft te zijn, waar te maken, beweren de zogenaamde gebedsgenezers, dat de Heere Jezus ook onze ziekten gedragen heeft en dat genezing van het lichaam dus in het verzoeningswerk opgesloten ligt.

Hoewel ze het hierin allen eens zijn en allen ook Jes. 53:4,5 en Matth. 8:17 als bewijsplaatsen aanvoeren, is hun argumentatie toch verschillend. In het februarinummer 1954 van het maandblad van deze beweging in Nederland (toen was de naam “Levend Water”, maar twee maanden later heeft men de naam veranderd in “Stromen van kracht”) staat: “Het is voor iedereen duidelijk, dat het Gods wil niet is, dat wij zondigen; Jezus is voor onze zonden gestorven aan het kruis, Hij heeft onze zonden gedragen. Waarom is het dan voor zo velen niet duidelijk, dat het evenmin Gods wil is, dat wij ziek zijn? Heeft Jezus dan niet de ziekten aan het kruis gedragen? Immers wij lezen in Jes. 53: 3-10 heel duidelijk, wat de rol van de ziekte was bij het lijden van Jezus. Dit wordt bevestigd in Matth. 8:17. Ook Petrus spreekt erover in 1 Petr. 2:24. Als wij geloven, dat Jezus ook onze ziekten heeft gedragen, dan is het duidelijk dat het Gods wil niet is, dat wij ziek zijn, want Jezus kwam in de wereld om de wil van God te doen (Hebr. 10:5-10)”. Het is haast onbegrijpelijk, dat de schrijfster dit zo durft neer te schrijven. Als wij niet aan willen nemen, dat ze zelf beter weet en speculeert op de gemakzucht van de lezers die de aangehaalde tekstplaatsen toch niet na zullen lezen, moeten wij wel aannemen, dat ze zelf niet de moeite genomen heeft Matth. 8:17 te lezen. Immers deze plaats zegt uitdrukkelijk dat Jes. 53:4 vervuld is in het leven van de Heere Jezus en niet bij Zijn sterven. En Mattheüs geeft bovendien de verklaring. De Heere wierp de geesten uit en genas allen die ziek waren, “opdat vervuld werd wat gesproken is door de profeet Jesaja, die zei: Hijzelf heeft onze zwakheden op Zich genomen en onze ziekten gedragen”.

Dit lichtvaardig omspringen met de Schrift vinden wij trouwens in al hun geschriften. In hetzelfde artikel wordt bijvoorbeeld gezegd, dat door de zondeval “het evenbeeld Gods in Adam, die naar het beeld Gods geschapen was, stierf’. Waar staat dat in de Schrift? Hoe kan dan in 1 Kor. 11:7 van de man gezegd worden: “daar hij het beeld en de heerlijkheid van God is”?

Andere redeneringen

Er zijn ook andere argumentaties. Wijlen Aimee Semple Mc. Pherson, een wereldbekende leidster van de Pinksterbeweging in Amerika, ging uit van Jes. 53:5: “door Zijn striemen is ons genezing geworden”. Ze zei, dat satan door de zondeval een dubbele vloek gebracht had, namelijk zonde en ziekte. Maar dat de Heere Jezus in Zijn verzoeningswerk een dubbel herstel gegeven had, namelijk heil en genezing. Zij verdeelde Jes. 53:5 eigenmachtig in twee delen en op grond daarvan eveneens het verzoeningswerk van de Heere Jezus. “Maar Hij is om onze overtredingen verwond, om onze ongerechtigheden is Hij verbrijzeld; de straf, die ons de vrede aanbrengt, was op Hem”, zag, volgens haar, op onze zonden en dit gedeelte is op het kruis vervuld. Het vervolg “en door Zijn striemen is ons genezing geworden”, zag echter op onze ziekten en dit zou vervuld zijn vóór het kruis, toen de Heere voor de hogepriester en Pilatus geslagen en mishandeld werd. Zij geeft geen argumenten voor haar gedachten. Waarschijnlijk is zij eenvoudig afgegaan op de klank van de woorden “striemen” en “genezing” en is zo tot haar conclusies gekomen. Zij heeft daarbij vergeten, dat het boek Jesaja profetie is en dat Jesaja net als alle andere profeten beeldspraak gebruikt. Bovendien heeft zij de belangrijke regel vergeten, die het Woord van God zelf geeft voor de uitlegging van profetieën in 2 Petr. 1:20,21: “Weet dit eerst, dat geen profetie van de Schrift een eigen uitlegging heeft. Want niet door de wil van een mens werd ooit profetie voortgebracht, maar heilige mensen van Godswege hebben, door de Heilige Geest gedreven, gesproken”. Alleen door Schrift met Schrift te vergelijken, leren wij de werkelijke betekenis van een Schriftplaats kennen.

Wie geeft ons dan het recht Jes. 53:5, dat over het verzoeningswerk voor onze zonden handelt, te splitsen in een gedeelte dat op het kruis en een gedeelte dat vóór het kruis plaatsvond? Er is geen Schriftbewijs voor. Spreekt de Schrift niet over genezing van de ziel in verbinding met de zonde (Psalm 41:5)? En past Petrus niet juist die regel uit Jes. 53:5 toe op het werk van de Heere voor onze zonden (1 Petr. 2:24)? Hier hebben wij de verklaring van de Schrift zelf.

Nog een verkeerde verklaring

Weer een andere argumentatie geeft wijlen Dr. A.B. Simpson in zijn boek “The Gospel of Healing”. Als hij daarin Jes. 53:4 bespreekt, zegt hij, dat de engelse vertaling (en ook de Nederlandse) zeer onvolkomen de bedoeling van de hebreeuwse tekst weergeeft. Er moest eigenlijk staan: “Waarlijk Hij heeft onze krankheden weggedragen en onze smarten (pijnen) weggevoerd”. En de woorden “weggedragen” en “weggevoerd” betekenen niet alleen maar sympathie, maar werkelijke plaatsvervanging en het volkomen wegdoen van hetgeen weggedragen en weggevoerd is. Dr. Simpson was doktor in de theologie en daardoor zijn velen geneigd zonder meer te geloven wat zo iemand schrijft, omdat ze het toch niet kunnen beoordelen. Steeds weer blijkt, hoe waar een gezegde van J. N. Darby was: “Als iemand, voor een publiek, dat geen Grieks of Hebreeuws kent, zijn leerstellingen wil bewijzen door bewijsvoeringen in deze talen, dan is er bijna altijd een luchtje aan”. En dat blijkt bij onderzoek ook bij deze beweringen.

Bijvoorbeeld: het hebreeuwse woord in Jes. 53:4 dat Dr. Simpson vertalen wil door weggedragen komt van Jesaja 1 tot 53:4 voor in 5:26: “Hij zal een banier opwerpen”. In 10: 26: “Hij heft die (staf) op”. In 11:12: “Hij zal een banier oprichten”. In 14:4: “Dan zult gij deze spreuk opnemen”. In 22:6: “Elam heeft de pijlkoker genomen”. In 37:4: “Hef dan een gebed op”. In 52:8:”Wachters verheffen de stem”. Het is duidelijk dat het in al deze plaatsen onmogelijk “plaatsvervanging” kan betekenen. Waarom kan het dan in Jes. 53: 4 alleen dat betekenen?

Nu kan er gevraagd worden: Betekent het “dragen van onze zonden” door de Heere in 1 Petr. 2:24 dan geen plaatsvervanging? En als het dat wel betekent, waarom betekent het dragen van de ziekten in Matth. 8:17 dan geen plaatsvervanging? Ongetwijfeld spreekt Petrus over plaatsvervanging en hij gebruikt dan het Griekse woord anaphero. Dit woord komt, behalve drie keer in de Evangeliën, alleen voor in Hebr. 7:7; 9:28; 13:15; Jak. 2:21 en 1 Petr. 2:5,24, welke laatste plaats wij bespreken. In al de genoemde plaatsen gaat het over offeren.

In Matth. 8:17 wordt een ander Grieks woord gebruikt, nl. bastazo. Dit woord komt behalve in deze plaats dertien keer voor in de Evangeliën en dertien keer in de rest van het Nieuwe Testament (bijvoorbeeld in Matth. 3:11 en 20:12), en altijd in de zin van een last dragen. Bijvoorbeeld in Gal. 6:2: “Draagt eikaars lasten”, waar het toch zeker geen plaats vervanging kan betekenen. En nooit wordt het gebruikt in verbinding met offeren, zoals anaphero.

Niet gebaseerd op de Schrift

Zo hebben wij dus gezien, dat geen van hun argumenten op de Schrift steunen. Maar wat erger is; hun beweringen voeren tot de ergste conclusies. Als de Heere Jezus onze ziekten en smarten plaatsvervangend gedragen heeft, dan was dat volgens Matth. 8: 17 in Zijn leven vóór het kruis. Maar dan wordt Zijn werk gesplitst in twee delen. Eén op het kruis en één vóór het kruis. Zo schrijft Dr. Simpson ook: “Drie jaar als de grote Geneesheer en daarna zes uur als het stervende Lam”.

Gedurende drie jaren zou de Heere dus een verzoening zonder bloed tot stand gebracht hebben voor onze ziekten, enz. en daarna op het kruis een verzoening met bloed voor onze zonden. Dit is een ketterij die door geen inzichtsvolle christen verdedigd kan worden.

De schrijfster in het bovengenoemde artikel in “Levend Water” valt niet in deze dwaling. Ze schrijft: “Deze drie: de zonde, de ziekte en de dood zijn de werken van de duivel, die Jezus kwam verbreken (1 Joh. 3:8). En zij zijn verbroken door het lijden, het sterven en de opstanding van Jezus Christus”. “Jezus heeft onze ziekten gedragen op Golgotha”. En daaruit trekt zij de conclusie, dat God niet wil, dat wij ziek zijn, zoals Hij niet wil, dat wij zondigen.

Niet in de Brief aan de Romeinen

Nu, als bovenstaande waar was, zouden wij dit zeker in de Brief aan de Romeinen kunnen verwachten. Want in die Brief wordt ons de leer van het heil zo duidelijk voorgesteld: Vergeving van de zonden en bevrijding van de zonde. Maar deze Brief spreekt er met geen woord over. Integendeel. Rom. 8:23,24 zegt dat wij in een zuchtende schepping leven en zelf ook zuchten. En wij verwachten de verlossing van ons lichaam nog, want wij zijn behouden geworden in de hoop. En in vs. 11 lezen wij, dat onze sterfelijke lichamen in de toekomst levend gemaakt zullen worden.

Door genade alleen

Als inderdaad de genezing van het lichaam, wat ziekte en dood betreft, evenals de verzoening van onze zonden, in het verzoeningswerk inbegrepen was, dan moeten wij toch aannemen dat dit voor alle drie zaken dezelfde gevolgen heeft! Niemand die de Schrift kent zal ontkennen, dat zodra iemand de Heere Jezus aangenomen heeft, hij volkomen deel heeft aan Zijn werk. De kwestie van zijn zonden is dan voorgoed geregeld; ze zijn voor altijd weggedaan.

Rom. 4:7; 5:1,9,19; Ef. 1:7; Kol. 1:12-14,21; 2:13; Hebr. 10:14-18; 1 Petr. 2:24 enz. Het hangt niet af van zijn werken vóór of na zijn bekering of van zijn inzicht in de uitgestrektheid van het werk van de Heere. Het is door genade alleen.

Welnu, dan zouden wij vanaf onze bekering ook geen ziekte of dood meer kennen. Dan zou geen gelovige meer ouderdomskwalen krijgen of sterven. En dat zou evenmin afhangen van onze werken, want anders zou het geen genade meer zijn. En als God inderdaad het deelhebben aan die zijde van het werk van de Heere Jezus afhankelijk gemaakt had van ons aannemen daarvan, dan volgt daaruit, dat noch Paulus, noch Petrus, noch Johannes, of welke andere gelovige dan ook in deze meer dan negentienhonderd jaar dat aangenomen heeft. Want allen zijn gestorven. Zelfs Dr. Simpson en Mevr. Mc. Pherson, bovengenoemd, die de grootste leiders in deze beweging geweest zijn.

Gevolgen

Dan kan het niet waar zijn, wat in Fil. 1:21 staat, dat sterven gewin is. Kan een toestand die in strijd met de wil van God en die voortkomt uit ongeloof aan hetgeen God ons in de Heere Jezus heeft gegeven, beter zijn dan wat de Heere Jezus voor ons op het kruis bewerkt heeft en wat God ons geven wil?

Hoe verschrikkelijk is dan de uitspraak van Paulus in 2 Tim. 4:6: “En de tijd van mijn heengaan is aangebroken” en wat Petrus schrijft in 2 Petr. 1:14: “Daar ik weet dat het afleggen van mijn tent aanstaande is, zoals ook onze Heere Jezus Christus mij duidelijk heeft gemaakt”. En alle martelaren, te beginnen met Stefanus, die dachten voor de Heere te sterven, zijn volgens deze visie alleen door hun ongeloof gestorven.

Hoe verschrikkelijk moet dan Paulus zich vergist hebben, toen hij in 1 Korinthe 15 de komst van de Heere voorstelde als het enige feit waardoor gelovigen niet meer zouden behoeven te sterven. En wij meenden dat dit het geïnspireerde Woord van God was! Maar genoeg hierover! Het zal voor ieder die onbevooroordeeld is, volkomen duidelijk zijn, dat deze leer in strijd is met het Woord van God en in zijn consequenties verwoestend.

Gevolgen van de zonde

Het Woord van God leert ons dat ziekte, lijden en dood, gevolgen van de zonde zijn. Door Zijn werk op het kruis heeft de Heere Jezus de grondslag gelegd, waardoor de zonde teniet gedaan zal worden (Hebr. 9:26-28), zodat éénmaal hemel en aarde, de gehele kosmos, gereinigd en tot God teruggebracht zal worden (Kol. 1:20-22). Wij zijn nu al verzoend en hebben de vergeving van onze zonden. Het vraagstuk van de zonde is, wat onze verhouding als schepsel tot de Schepper betreft, volkomen opgelost. Wij zijn voor altijd volmaakt (Hebr. 10:14). Dit is de verlossing van de ziel die wij nu al bezitten (1 Petr. 1:9).

Ons lichaam zal veranderd worden

Wat ons lichaam betreft, horen wij nog bij deze schepping. En hoewel de Heere Jezus ook ons lichaam gekocht heeft (1 Kor. 6:20), heeft dit lichaam praktisch gezien nog geen deel aan de behoudenis. Wij verwachten de Heere Jezus als Heiland “die het lichaam van onze vernedering zal veranderen tot gelijkvormigheid aan het lichaam van Zijn heerlijkheid” (Fil. 3:21).

Nu hebben onze lichamen nog deel aan de sterfelijkheid en vergankelijkheid (1 Kor. 15:48-54). Wij zuchten met de gehele schepping en verwachten de verlossing van ons lichaam (Rom. 8:23). Wij hebben deel aan de verdrukkingen en het lijden hier op aarde (Rom. 5:3-6). Maar omdat de Heilige Geest in ons woont, weten wij dat onze Vader dit lijden gebruikt om ons op te voeden (Rom. 5:5; Hebreeën 12). En daarbij geeft de Schrift ons de heerlijke verzekering, dat de Heere Jezus als mens op aarde, ingegaan is in al het lijden waaraan wij als mensen op aarde deel hebben, opdat Hij nu, als Hogepriester in de hemel, medelijden kan hebben met onze zwakheden, ons te hulp kan komen en voor ons tussenbeide kan treden, in het volle bewustzijn van onze positie, van onze moeilijkheden, van onze gevoelens, van de gevaren waaraan wij blootstaan, enz. (Hebr. 2:10,11, 18; 4:15,16; 5 :7,8; 7:25,26 enz).

Dat is de verklaring die de Schrift ons geeft van Jes. 53:4 en Matth. 8:17, voorzover wij deze gedeeltes op ons mogen toepassen.

Profetie

Wij moeten niet vergeten dat Jesaja 53 profetie is. Het geeft profetisch de gevoelens weer van het gelovig overblijfsel uit de twee stammen (Juda), als zij de Heere Jezus uit de hemel zullen zien komen en zullen merken dat zij hun Messias verworpen en gekruisigd hebben (Zach. 12:10-14; 13:6-9). Als wij Jesaja 52, 53 en het begin van 54 lezen, blijkt dat duidelijk. Nu, dit is het begin van het Duizendjarig Vrederijk, als werkelijk de vloek van de aarde opgeheven zal zijn en de mensen alleen maar zullen sterven door een openlijk oordeel van God, wanneer zij in het openbaar gezondigd hebben (Jes. 65:19-25).

Hetzelfde is het geval met Psalm 103, dat vaak gebruikt wordt om het zogenaamde geloofsgenezen te rechtvaardigen. Ook daar vinden wij het gelovig overblijfsel uit Israël, dat vooruitziet naar de heerlijke dag van de regering van Christus. Als Hij de goddelozen van het land elke morgen verdelgen zal (Ps. 101:8)-en Zijn koningschap over alles zal heersen (Ps. 103:19). Dan zal de ongerechtigheid van Jakob vergeven zijn (Rom. 11:26), en zijn ziekten genezen. Dan zal zijn leven verlost zijn van het verderf (Ps. 103:3,5), zoals wij in Jesaja 65 gezien hebben.

Slotopmerking

Als de leraars van de zogenaamde geloofsgenezing “het Woord der Waarheid recht gesneden hadden”, zouden zij zich niet behoeven te schamen en beproefd voor God hebben gestaan ( 2 Tim. 2:14). Dan zouden zij niet met deze betreurenswaardige leer, die volkomen in strijd is met de Schrift, gekomen zijn, waardoor veel eenvoudige zielen zijn verleid en veel schade is toegebracht aan het geloofsleven van velen.

H.L. Heijkoop