Gemeentelijke toelating en broodbreken

Wat houden deze zaken in?
Hoe zijn ze met elkaar verbonden?
Waarom zijn ze zo omstreden?

Roger P. Daniel

 

© Engelse uitgave: Believers Bookshelf, USA

Voorwoord bij de Nederlandse uitgave:

Op sommige punten benadert de schrijver (een gewaardeerde Bijbelleraar uit de regio Detroit, Michigan, VS) bepaalde waarheden enigszins anders dan andere schrijvers deden.

We hebben gemeend dat het goed is dit document online te publiceren, opdat iedere lezer zelf bij een geopende Bijbel zal nagaan ‘of deze dingen zo zijn’, net zoals de Bereërs dat eens deden, toen de apostel Paulus hun stad bezocht.

Moge de Heer elke lezer rijk zegenen!

Inhoudsopgave

Inleiding

Dit boek is samengesteld uit gedeelten van een aantal edities van de nieuwsbrief ‘Assembly Messenger’, van 1997-2006 uitgegeven door Bob Costen en mij. Sommige artikelen zijn ingekort, andere uitgebreid, er is nieuw materiaal geschreven, en alles is bewerkt om het tot een goed samenhangend boek te maken.

Dit boek is beslist niet de ‘melk’, maar eerder het ‘vaste voedsel’ (1 Kor. 3:2; Hebr. 5:12-14) van Gods Woord, maar het is toch goed leesbaar en kan begrepen worden door iedereen die bereid is de Schriften te onderzoeken. Ik beveel u dit onderwerp ter studie aan. Het is nodig dat u tot geestelijke volwassenheid groeit, zodat u ‘zowel het goede als het kwade’ kunt onderscheiden (Hebr. 5:14). Slaat u alstublieft de verwijsteksten erop na, want mijn mening is niet beter dan die van een ander, wanneer ze niet stevig gebaseerd is op Gods Woord!

Ik besef dat dit onderwerp waarschijnlijk van weinig betekenis is voor de meeste mensen die belijden christen te zijn, die simpelweg op zondag ‘naar de kerk gaan’, in elk geval zo af en toe, en waar de avondmaalsdienst enkele keren per jaar onderdeel uitmaakt van die zondagse activiteit. Er kan al dan niet een ‘toets’ verbonden zijn aan het deelnemen aan de avondmaaldienst. De meest waarschijnlijke toets is dan of u een lid bent van de bewuste denominatie (zoals het rooms-katholicisme) of een lid van die bepaalde ‘kerk’.

We vertrouwen erop dat sommigen van u nieuwsgierig geworden zijn door de titel van dit boek en zich verder willen verdiepen in deze materie, want wij zijn er vast van overtuigd dat er veel meer verbonden is met de avondmaalsdienst – het breken van het brood – dan wat de grote meerderheid van de ‘kerken’ en belijdende christelijke groeperingen ervan begrijpen. We zullen in het vervolg de uitdrukking broodbreking gebruiken in plaats van ‘avondmaalsdienst’, omdat deze op verschillende plaatsen in het Nieuwe Testament gebruikt wordt.

U vraagt u misschien af waarom ik het woord ‘kerk’ in de bovenstaande alinea’s tussen aanhalingstekens heb gezet. Dat is eenvoudig omdat de meeste mensen – en zelfs het woordenboek – deze term anders gebruiken dan de Bijbel dat doet. In de Bijbel is de ware, Schriftuurlijke kerk altijd óf een groep gelovigen (een plaatselijke gemeente: zonder hoofdletter in dit boek), óf alle christenen die op een bepaald moment op aarde zijn sinds de Pinksterdag (Hand. 2): de wereldwijde Gemeente. Wanneer we het woord in de laatste betekenis gebruiken, schrijven we in dit boek een hoofdletter. Het wordt in de Schrift, de Bijbel, nooit gebruikt in de betekenis van een ‘kerk’-gebouw of een denominatie, bijvoorbeeld een Lutherse ‘kerk’. Mensen gaan dus niet naar de kerk, maar een gedeelte van de Kerk (een groep gelovigen) komt samen op een bepaalde plaats – een gehuurd of eigen gebouw, een woonkamer, een tent, of zelfs ergens in de openlucht – om te bidden, te aanbidden, het Evangelie te verkondigen, Gods Woord te onderwijzen enzovoort. Het is goed om direct aan het begin van een boek de termen duidelijk te omschrijven!

Wanneer al de toets gehanteerd wordt dat iemand gered moet zijn om te worden toegelaten tot de broodbreking, dan gaat men vaak eenvoudigweg af op het eigen woord van de persoon die daarom vraagt. Deze gang van zaken is gebaseerd op een onjuiste toepassing van 1 Korinthe 11:28: ‘Maar laat men zichzelf beproeven en zo eten van het brood en drinken van de drinkbeker.’ Daarom worden het toelaten tot de broodbreking en het ontvangen in de plaatselijke ‘gemeente’ min of meer gescheiden; dit gebeurt zelfs in veel  ‘kerken’ – groepen die naar hun begrip van de Schrift, oprecht de Bijbel willen handhaven als gezaghebbend en door God geïnspireerd. Wij zijn echter van mening dat in veel gevallen hun begrip gebrekkig is, en zullen proberen uit te leggen wat de Bijbel volgens ons zegt.

We zullen ontdekken dat het scheiding maken tussen kerkelijke gemeenschap en de broodbreking niet wordt ondersteund door de Schrift, en op dit punt woedt de controverse het hevigst. Er zijn bepaalde rechtzinnige christelijke groeperingen die niet verbonden zijn met de gangbare denominaties (luthers, presbyteriaans, methodistisch, baptistisch, rooms-katholiek, Church of Christ, episcopaals, e.d.) die veel dezelfde Bijbelse leerstellingen en praktijken hebben, maar gescheiden wegen gaan wat de kwestie van toelating betreft.

Deze afscheiding door verschillend inzicht heeft veel hartzeer veroorzaakt in en onder deze groeperingen en heeft vaak het slechtste naar boven gebracht in overigens godvrezende mensen. Wanneer er het verlangen is om trouw te zijn aan God in hoe men zich gedraagt op het gemeenschappelijk christelijk pad, is het dan ook noodzakelijk om een vollediger inzicht te hebben in de Schriftuurlijke gedachte wat betreft de toelating. Dat willen we proberen te bieden in dit boek, hoewel met de onvolmaaktheid van de menselijke zwakheid en onze eigen taal. Daarom moedigen we u aan: ‘beproeft alles, behoudt het goede’ (1 Thess. 5:21). Ik wil graag dat u Gods gedachten hebt, niet de mijne!

Het woord toelating

Hoe komt het dat een woord dat niet direct in de Bijbel voorkomt, zo veel controverse veroorzaakt? Misschien is toelating net als doop en uitverkiezing wel een woord dat figuurlijk gesproken de nekharen van veel christenen overeind doet staan van schrik en/of boosheid. En soms gebeurt dat misschien niet alleen figuurlijk!

Als het woord niet in de Bijbel voorkomt, waarom gebruiken we het dan? Ten eerste, het woord toelaten (of: aannemen/aanvaarden), waarvan het is afgeleid, komt wel in de Bijbel voor, hoewel zelden in de betekenis waarin we het in dit boek zullen gebruiken. Ten tweede, we gebruiken ook andere woorden – zoals Drie-eenheid en Opname – die niet zo in de Bijbel staan, maar waarvan de gedachte erachter wel Bijbels is.

Wat is de gedachte die wij trachten over te brengen met het woord toelating? Dat is de Schriftuurlijke idee hoe iemand die tot geloof gekomen is en die de door God in de Schrift aangegeven weg wil bewandelen die de Gemeente hoort te gaan, dat kan gaan doen samen met hen die dat pad al bewandelen. Hij wordt toegelaten (of aangenomen) in die positie of dat voorrecht. ‘Wat nu de zwakke in het geloof betreft, neemt hem aan’ (Rom. 14:1). We zullen ontdekken dat er bepaalde vereisten zijn waaraan hij moet voldoen; zwak zijn, of weinig besef hebben van de diepere dingen van God, behoort daar niet toe!

Het is misschien nodig om op te merken dat zo iemand niet toegelaten wordt als lid van een ‘kerk’ of tot een ander lidmaatschap, want er is maar één zo’n lidmaatschap in het nieuwtestamentisch christendom. Vanaf het moment dat hij behouden werd, heeft God hem een lid gemaakt van de ene ware Gemeente (Hand. 2:47). Maar gedurende een bepaalde tijd heeft hij niet gejaagd naar ‘gerechtigheid, geloof, liefde en vrede met hen die de Heer aanroepen uit een rein [onverdeeld] hart’ (2 Tim. 2:22). Er is een ‘binnen’ en een ‘buiten’ wat betreft het beoefenen van volle kerkelijke gemeenschap (1 Kor. 5:12-13) en de broodbreking is een van de tekenen van deze gemeenschap.

Laten we, voordat we verdergaan, nog een andere term verduidelijken. Zolang we het woord ‘gemeente/kerk’ of ‘Gemeente/Kerk’ gebruiken zoals boven omschreven, is er geen probleem. Het Griekse woord ecclesia (of ekklesia) betekent letterlijk ‘eruit geroepenen’. Velen zijn van mening dat het woord ‘vergadering’ of ‘Vergadering’ een betere vertaling van het Grieks is. We zullen in dit boek beide woorden gebruiken. Waar het om gaat is dat u weet wat het Griekse woord betekent!

Wat deze studie lastig maakt is, dat er maar weinig verwante verzen zijn die over toelating gaan. In de vroege Kerk was het, voor zover bekend, gedurende meer dan vijfendertig jaar gebruikelijk dat iedereen zodra hij behouden werd, deel kreeg aan de voorrechten en verantwoordelijkheden van de plaatselijke vergadering, en dus in gemeenschap met alle andere gelovigen op Schriftuurlijke wijze het brood brak. Tenslotte voegde de Heer dagelijks bij de Gemeente (of: bijeen) die behouden werden (Hand. 2:47): dat is de enige manier waarop iemand deel wordt van de ware Gemeente van God! Alle gelovigen zijn ‘door één Geest tot één lichaam gedoopt’ (1 Kor. 12:13). En in steeds meer plaatsen vergaderingen gevormd, zoals we die vinden in Handelingen 2:42, als representatie van die universele Gemeente op aarde.

In die eerste tijd, zo moeten we wel aannemen, werden de plaatselijke voorrechten en verantwoordelijkheden uitgelegd aan de pasbekeerde personen – zelfs kinderen – en werden ze zonder meer toegelaten tot de gemeenschap van de plaatselijke vergadering. Allen wilden hun Heer behagen. Een van de dingen die deze personen gingen doen, was het breken van het brood. Dit was, zoals we zullen zien, het uiterlijke teken van hun onderlinge gemeenschap, en bovendien iets dat de Heer gelovigen had opgedragen te doen tot Zijn gedachtenis (Luk. 22:19-20). Daarom wordt toelating ook wel toelating tot de broodbreking of tot de Maaltijd van de Heer genoemd, wat prima is zolang we beseffen dat het ook een toelating is tot de voorrechten van de kerkelijke gemeenschap. Voordat we dit in detail bespreken, willen we eerst kijken naar wat het tegenwoordig voor veel mensen inhoudt. We hebben dit al eerder aangestipt.

Verschillende betekenissen van de toelating tot de broodbreking voor verschillende mensen en groepen

  • Bij sommige groeperingen waar je binnenkomt, wordt je de vraag gesteld of je een gelovige bent. Als je daar ‘ja’ op antwoordt, mag je deelnemen aan de broodbreking. Wanneer je daar ooit terugkomt, wordt dit herhaald. Het gaat erom dat je een gelovige bent – waarbij er wordt afgegaan op je eigen woord. Misschien mag je ook deelnemen aan andere kerkelijke activiteiten… of niet.
  • Andere groeperingen zullen je na een enkele, of misschien zelfs zonder enige vraag toestaan om brood te breken, maar als je je wilt aansluiten bij hun ‘kerk’, word je uitgebreid ondervraagd over je redding, je leerstellige overtuigingen en je praktische leven. Tussen de kerken onderling varieert deze ondervraging.. Ook hier is wat de broodbreking aangaat, het ‘gelovig-zijn’ – op je eigen woord – het belangrijkste punt. De broodbreking of de avondmaalsdienst wordt in essentie losgemaakt van het kerklidmaatschap of de kerkgemeenschap. De meeste van deze groeperingen gaan uit van een plaatselijk kerk-lidmaatschap.
  • Ook zijn er kerken waar je mag broodbreken als je een lid bent van de denominatie van die ‘kerk’ – of je nu wel of niet gered bent, en of degenen met wie je broodbreekt nu wel of niet gered zijn. Het belang dat gehecht wordt aan iemands redding bij het lid worden van die specifieke ‘kerk’ of denominatie, zal in grote mate bepalen of je al dan niet broodbreekt samen met niet-verloste mensen. In deze kerken is denominationeel lidmaatschap essentieel.
  • In sommige groeperingen zal er oprechte inspanning verricht worden om vast te stellen of je gered bent, voordat je wordt toegelaten tot de broodbreking. De enige vereiste is dan dat er geen bekende, ernstige, openlijke zonde is. Als je daaraan voldoet, kun je komen en gaan zoals het je belieft.
  • Ook zijn er vergaderingen waar men zich wil houden aan al Gods vereisten voor de broodbreking in een plaatselijke vergadering die Gods weg wil gaan, en mensen die aan deze vereisten voldoen mogen broodbreken. Er zijn nuances in dit algemene uitgangspunt die tot splitsingen hebben geleid. Maar in het algemeen bevinden deze vergaderingen zich op het juiste spoor: zij onderzoeken de Schrift om Gods vereisten te volgen zowel voor hun gemeentelijke of gezamenlijke wandel als voor toelating tot de gemeentelijke gemeenschap en de broodbreking. Gods voorschriften, zoals zij die begrijpen, zijn hier essentieel.

We willen in de boek de kwestie van toelating onderzoeken vanuit het gezichtspunt dat de Gemeente het huis van God is (1 Tim. 3:15), en alleen het gedrag dat Hij goedkeurt – dat overeenstemt met de normen van Zijn huis – mag ons richtsnoer zijn. Maar eerst zullen we studie moeten maken van de broodbreking zelf: wat betekent het in relatie met het functioneren van de plaatselijke vergadering?

De meeste Bijbelcitaten komen uit de New King James Version (nkjv), waarvoor toestemming is verleend. De cursiveringen in de geciteerde gedeelten heb ik toegevoegd om nadruk te verlenen. Sommige aangehaalde schrijvers gebruiken ook wel de kjv of de jnd-vertaling. Wanneer de nauwkeurigheid van de bewoordingen volgens de beste Bijbelse Hebreeuwse/Griekse manuscripten cruciaal is, wordt de New Translation van John Nelson Darby (jnd) gebruikt. Een enkele aanhaling komt uit de New American Standard Bible (nasb). Niet alle geciteerde schrijvers zijn bij hun standpunt gebleven, maar wat zij destijds gezegd hebben, blijft nuttig voor deze studie.

In het Nederlands is veelal de HSV, en voor het NT de Telos-vertaling gebruikt.

Ik ben Tom Senn dankbaar voor zijn kritische beoordeling van dit boek, en ook Bob Costen. En ik bedank dr. Andre Hanna en Larry Rosen voor de voorbereiding en presentatie ervan.

Hoofdstuk 1 – De breking van het brood

Waar komt de uitdrukking de breking van het brood vandaan en wat betekent ze? Twee verzen helpen er een omschrijving van te geven.

  • ‘En zij nu bleven volharden in de leer van de apostelen en in de gemeenschap, in de breking van het brood en in de gebeden’ (Hand. 2:42).
  • ‘En toen wij op de eerste dag van de week vergaderd waren om brood te breken (…)’ (Hand. 20:7).

Uit deze verzen wordt ons duidelijk dat de uitdrukking ‘de breking van het brood’ gebruikt wordt voor het avondmaal van de Heer (1 Kor. 11:20), het gezamenlijk eten van het ene brood en drinken van de ene beker wijn. Zowel het samen eten van het ene brood als het samen drinken van de beker hoort erbij. Dit ‘avondmaal’ werd in Mattheüs 26:26-29 en Markus 14:22-25 kort genoemd door de Heer vlak voordat Hij naar het kruis ging. Maar in Lukas 22:17-20 lezen we hoe het wordt ingesteld. Verdere details zijn via bijzondere openbaring door de Heer aan de apostel Paulus gegeven in 1 Korinthiërs 11:23-32.

Let er alstublieft zorgvuldig op hoe nauw in Handelingen 2:42 de breking van het brood verbonden is met de gemeenschap, het samenkomen van de vroege Kerk, evenals met de leer of het onderwijs van de apostelen. De jnd-vertaling van dit vers luidt: ‘de leer en gemeenschap van de apostelen’, en verbindt de apostelen op deze manier sterker met zowel het onderwijs (leer) als de gemeenschap dan de nkjv dat doet.

Handelingen 2:42 omschrijft onze gemeenschap als Gemeente – de samenkomsten van die gemeenschap. We kunnen geen gemeenschap met de apostelen hebben als wij onze eigen gedachten in de plaats gesteld hebben van het onderwijs van de apostelen. Na Christus Zelf – tenslotte is het Zijn Gemeente en is Hij haar Hoeksteen (Ef. 2:20) – is het onderwijs van de apostelen het fundament voor kerkelijke gemeenschap. Anders kunnen we net zo goed de verschillende meningen geloven en navolgen van welke filosoof of zelfverklaard prediker of godsdienstige leider ook die ooit geleefd heeft!

Wij zouden vandaag dezelfde gemeenschap met de apostelen en hun onderwijs moeten hebben als de eerste gelovigen die hadden. U en ik zijn er tegenover God verantwoordelijk voor dat onze gemeenschap – en de breking van het brood is daar een integraal onderdeel van; in feite zelfs de uitdrukking ervan – met de apostelen is, gebaseerd op hun onderwijs (leer). Helaas wordt het geheel van de Schrift maar al te vaak vervangen door geloofsbelijdenissen of de verklaringen van confessionele besturen of godsdienstige leiders!

Merk ook op dat uit elke aanwijzing van de Schrift – en we willen de Schrift, niet de mening van iemand erover, hoe gerespecteerd hij ook is – blijkt dat de broodbreking altijd gezien wordt als een voortgezette handeling van hen die zowel overeenstemden wat betreft de waarheden van de leer van de apostelen als het in praktijk brengen ervan. Wanneer het om de gemeentelijke praktijk gaat, moeten we vooral de apostolische leer van de waarheid van de Vergadering in gedachten houden, aangezien de waarheid en praktijk van de Gemeente tot aan hun tijd onbekend was, maar niets van het Schriftuurlijk onderwijs is ervan uitgesloten. Het broodbreken wordt nooit gezien als de handeling van een persoon die niet in overeenstemming leeft met de waarheid en de praktijk van de Schriftuurlijke Gemeente.

Sommige mensen willen zo nu en dan, wanneer dat hun goed uitkomt, broodbreken met gelovigen die ernaar streven het onderwijs van de apostelen in praktijk te brengen. Hun wens om brood te breken komt in het algemeen niet doordat ze een grondig inzicht hebben in de positie van de plaatselijke vergadering en daarnaar willen streven met de vergadering (Hand. 2:42; 2 Tim. 2:22), maar omdat het gewoon een geschikte plaats is voor die dag. De twee gebruiken die we in deze laatste alinea’s willen benadrukken, zijn instemming met de leer van de apostelen en het samen standvastig voortgaan, want de broodbreking is in de Schrift altijd een gezamenlijke handeling, nooit de handeling van een individuele gelovige, al nemen natuurlijk wel individuele gelovigen deel aan het Avondmaal. We zullen later aantonen dat dergelijke incidentele gemeenschap on-Schriftuurlijk is.

De volgorde van een opsomming in de Schrift is altijd belangrijk. Eerst komt de leer van de apostelen in Handelingen 2:42. Al het andere berust daarop. ‘Gaan er twee tezamen, zonder dat zij het eens geworden zijn?’ (Amos 3:3 nbg). Wij behoren brood te breken met hen die de leer van de apostelen willen onderzoeken en gehoorzamen, en die verlangen naar de gemeenschap van de apostelen. In de vroege Kerk gold dat voor iedere christen. Helaas lijkt dit tegenwoordig nog maar het verlangen van zeer weinig gelovigen te zijn.

Overigens is Amos 3:3 een Bijbels principe – een goddelijk principe. Het vers staat in de context van Israël, maar wie zal kunnen ontkennen dat het een waarheid is die voor alle tijden geldt? Toch loochenen sommigen dit wel, omdat zij brood willen breken met mensen ongeacht of die hetzelfde onderwijs geloven zoals dat uiteengezet is door de apostelen!

Hoe vaak horen we brood te breken?

In de vroegste geschiedenis van de Gemeente was de broodbreking waarschijnlijk – in de frisheid van de eerste liefde van de gelovigen – een dagelijkse gebeurtenis (Hand 2:46). Deze eerste gelovigen kenden nog niet de details van wat zij gezamenlijk vormden, maar ze ervoeren de eenheid wel ook al wisten ze niet waardoor. De details van de nieuwgevormde Gemeente waren nog niet bekendgemaakt. Zij kenden nog niet de waarheid van het ene lichaam!

De praktijk die al spoedig door goddelijke inspiratie was ingegeven, was dat Paulus en zijn metgezellen ‘op de eerste dag van de week vergaderd waren om brood te breken’ (Hand. 20:7). Dit vers geeft door apostolisch voorbeeld aan dat het door God bepaalde tijdstip voor de broodbreking de eerste dag van elke week is – iedere dag van de Heer (zondag). Zij die minder vaak broodbreken, hebben blijkbaar geen besef van het voorrecht dat ze in deze gedachtenis bezitten. Wanneer we samen broodbreken, voldoen we aan het verzoek van onze Heer om Hem te gedenken. Wij behagen Hem. Door deze handeling houden we ons bovendien ook gedurende de drukke week in onze gedachten en ons hart met Zijn Persoon en werk bezig. Sommige mensen beweren dat als we dat iedere week doen, het alleen maar een routinematige gewoonte wordt. Weten zij het beter dan hun Heer?

De leer van de broodbreking in 1 Korinthe 10

We willen in het kort de verzen uit 1 Korinthe 10 en 11 bestuderen, die relevant zijn voor ons onderwerp. Laten we beginnen met 1 Korinthe 10:16. ‘De drinkbeker der dankzegging die wij zegenen, is die niet de gemeenschap van Christus’ bloed? Het brood dat wij breken, is dat niet de gemeenschap van Christus’ lichaam?’  Dit woord ‘gemeenschap’ is een vertaling van het Griekse woord koinonia, wat betekent ‘gemeenschappelijk hebben, een aandeel hebben in’.  Het woord koinonos, wat daar nauw mee verbonden is,  betekent ‘partner, deelhebber’, en wordt gebruikt in 1 Korinthe 10:18,20.

Zo zien we dat de breking van het brood een uitdrukking is van gemeenschap – wat betekent: iets gemeenschappelijk hebben. Deze discipelen, die samen wandelden op grond van de leer van de apostelen, hadden gemeenschappelijk deze gedachtenis aan de Heer Jezus in verband met Zijn dood. Het was de uitdrukking van de ‘gemeenschap van de apostelen’, zoals omschreven door de Heer.

Voor velen is het voldoende als zij gezamenlijk deelhebben aan onze geweldige redding. Maar we hebben gezien dat het ‘deelhebben’ wanneer het gaat om de broodbreking, ook de leer van de apostelen moet omhelzen. Nog eens: het ‘deelhebben’ is niet het deelhebben van individuele gelovigen; het is intiem verbonden met het functioneren van de plaatselijke vergadering, zoals we zien aan het feit dat de voorschriften van 1 Korinthe 10 en 11 gegeven zijn aan de plaatselijke vergadering in Korinthe en ook aan alle andere vergaderingen (1 Kor. 1:2). De broodbreking wordt hier in feite gezien als de uitwendige uitdrukking van onze onderlinge gemeenschap.

‘Want wij, de velen, zijn één brood, één lichaam; want wij allen nemen deel aan één brood’ (10:17). Dat brood is een voorstelling van het fysieke lichaam van de Heer Jezus dat Hij voor ons heeft overgegeven aan het kruis (Matth. 26:26; 1 Kor. 11:24), maar het heeft ook een ruimere toepassing. Het spreekt van het universele lichaam van Christus. Of nu 1 procent of 99 procent van de gelovigen waarlijk naar Gods gedachten samenkomt zoals Hij de gemeenschap voor Zijn Gemeente heeft bedoeld, we moeten de 100 procent van Gods geliefde kinderen in gedachten houden bij het breken van het brood. Dat ene brood, samengesteld uit miljoenen kleine beetjes meel, is door het toegepaste proces van intense hitte één brood geworden. Door het lijden van de Heer en Zijn onuitsprekelijke doodsstrijd toen Hij onze zonden droeg aan het kruis, en Zijn dood (Jes. 53; 1 Petr. 2:24), zijn wij allen één gemaakt – één lichaam.

Hoewel we nooit bekrompen mogen worden in onze gedachten, wil dat niet zeggen dat de broodbreking open is voor elk lid van het lichaam van Christus ongeacht zijn of haar leerstellige overtuigingen, gewoonten, morele toestand en verbindingen – allemaal zaken die we later zullen bespreken.

De bovenstaande verzen laten ons dus zien dat het breken van het brood de meest intieme en heilige uitdrukking is van het samen deelnemen aan de gemeenschap in de plaatselijke vergadering. De eenheid van het lichaam van Christus, de Gemeente op aarde op een willekeurig moment, wordt voorgesteld door het ene brood. We vinden hier, of ergens anders in de Schrift, niet de idee van een groot aantal gescheiden onafhankelijke gemeenten die samen de Gemeente vormen. Net zoals de twaalf broden op de ene tafel van de toonbroden in de tabernakel de eenheid van de twaalf stammen van Israël voorstelden, stelt het ene brood van de Maaltijd van de Heer het ene lichaam van Christus voor. Wanneer we deelnemen aan het ene brood, mogen we nooit deze eenheid uit het oog verliezen – een waarheid die zo belangrijk is voor de Heer, ook al hebben gelovigen jammerlijk gefaald in de uiterlijke praktijk van deze goddelijke werkelijkheid.

Hoe verbindingen worden beschreven in 1 Korinthe 10

Zoals we gezien hebben in de verzen 18-22 is de kwestie van verbinding een belangrijk kenmerk van hoofdstuk 10 en het onderwijs ervan over de broodbreking. Sommige Korinthiërs bezochten de afgodstempels en de Heer werd daardoor tot jaloersheid verwekt (vs. 22).  Jaloersheid in de Bijbel wil zeggen: willen behouden wat iemand rechtmatig bezit; het tegenovergestelde van afgunst, wat wil zeggen: iets willen hebben wat een ander bezit. Paulus laat hier zien dat er een diepe verbinding is met hen met wie wij broodbreken (vs. 16). Het Woord van God zegt: ‘Hebben niet zij die de offers eten, gemeenschap [partner, deelhebber] met het altaar?’ (vs. 18). ‘Ik wil niet, dat u gemeenschap hebt met de boze geesten. U kunt niet de drinkbeker van de Heer drinken en de drinkbeker van de boze geesten; u kunt niet deelhebben aan de tafel van de Heer en aan de tafel van de boze geesten’ (vs. 20-21).

Deze indrukwekkende illustratie, geplaatst tussen de betekenis van de Maaltijd van de Heer in hoofdstuk 10:16 en de praktijk ervan in hoofdstuk 11:23-32, maakt duidelijk dat we één zijn met hen met wie we broodbreken. Wij zijn dus in gemeenschap met, diep verbonden met de positie (altaar) die wordt ingenomen door hen die met ons broodbreken. R.K. Campbell verwoordt deze zelfde gedachte als volgt: ‘Wij moeten beseffen, dat wanneer wij ergens het Avondmaal gebruiken, wij daarmee de gemeenschap met de tafel in die plaats uitdrukken en ons vereenzelvigen met de basis en de principes waarop die tafel wordt aangericht. (…). Er is dus meer verbonden met het breken van het brood dan de gemiddelde christen beseft’ (The Church of the Living God, p. 124-125).

 Ik wil hier niet ingaan op de verschillende standpunten wat betreft de betekenis van de Tafel van de Heer versus het altaar versus de Maaltijd van de Heer, aangezien dat niet belangrijk is voor ons onderwerp. Iemand zou misschien een ander woord gebruiken in het citaat van onze broeder, maar het komt uiteindelijk op hetzelfde neer.

God gebruikt het meest ongunstige voorbeeld om het punt duidelijk te maken. Een afgod is gewoon een door de mens gevormd stuk levenloos materiaal, in zichzelf niets (vs. 19). Maar achter deze afgoden gaan demonen schuil. Dus als iemand zich verbindt met dingen die aan afgoden geofferd zijn door simpelweg van deze offers te eten, wordt hij gezien als in gemeenschap met het altaar of de positie van de afgod en verbindt hij zichzelf met demonen die achter de afgoden schuilgaan. Dit geldt nog steeds – óók wanneer hij datgene waar de afgod voor staat ten sterkste afwijst en nooit iets met demonen van doen zou willen hebben (vs. 20)!

Het punt waar het om gaat is dat wij verantwoordelijk zijn voor de positie en de overtuigingen van hen met wie wij broodbreken! Merk op dat Paulus niet verkeerde kerkelijke standpunten van gelovigen de tafels van demonen noemt; het gaat duidelijk om onbekeerde mensen. Dit is slechts een sterk voorbeeld om het principe duidelijk te maken dat wij verbonden zijn met de positie van hen met wie wij broodbreken! Maar de Heer wil niet dat wij achteloos zijn wat betreft de juiste kerkelijke gemeenschap. Bij monde van Paulus heeft Hij Zijn wil wat betreft deze zaken duidelijk gemaakt. En wat Paulus schreef, was ‘een gebod van de Heer’ (1 Kor. 14:37).

De leer van de broodbreking, het avondmaal van de Heer, in 1 Korinthe 11

Voordat we ingaan op de verzen die rechtstreeks verband houden met de broodbreking, willen we eerst de inleidende gedachten van de Heilige Geest nagaan door kort te kijken naar het eerste deel van het hoofdstuk. Het lijkt erop dat mensen soms Gods orde voor de broodbreking afwijzen omdat ze deze inleidende verzen afwijzen.

Wij behoren navolgers of imitators te zijn van Paulus, zoals hij een navolger was van Christus (vs. 1). Hij was de grote apostel voor de heidenen (Rom. 11:13) en we zullen zijn manier van leven moeten volgen als dat leven in overeenstemming was met Gods wil. We zullen ook zijn onderwijs moeten volgen, dat zo wezenlijk is voor ons gemeentelijk leven. Hij was uitgekozen om het Woord van God te ‘voleindigen’ (Kol. 1:25); niet als de laatste schrijver, maar door Gods uiteindelijke grote waarheid bekend te maken: de waarheid van de Gemeente.

De waarheid en orde van hoofdschap wordt bekendgemaakt in de verzen 2-16. Christus is het Hoofd van Zijn Gemeente (Kol. 1:18). Hoofdschap heeft de gedachte aan leiding, beheersing en steun; dit alles komt van het hoofd. In dit gedeelte vinden we een deel van de reden voor de verschillende rollen van mannen en vrouwen in de gemeente, en voor de hoofdbedekking en het lange haar van de vrouw, en het onbedekte hoofd en korte haar van de man. De leer van het hoofdschap is essentieel!

De goddelijke orde van hoofdschap (vs. 3-6) is God, Christus als Mens, man, vrouw, [kinderen – Ef. 6:1; Kol. 3:20). Daarna komt de scheppingsorde (vs. 7-12): de vrouw uit de man, geschapen als unieke en liefhebbende hulp voor de man. Vervolgens zien we de orde van de engelen binnen de schepping (vs. 10): engelen leren wanneer zij zien hoe man en vrouw hun door God gegeven rol en orde uitwerken (Ef. 3:10). Daarna de orde in de natuur (vs. 11-15); en ten slotte de gemeentelijke orde (vs. 16) – niet de gewoonte hebben om twistziek te zijn in de gemeenten wat betreft hoofdschap en de rollen van de geslachten: mannen en vrouwen moesten eenvoudigweg gehoorzamen.

Laten we nu verdergaan naar de Maaltijd van de Heer. De details over de praktijk van de Maaltijd van de Heer werden door goddelijke openbaring aan Paulus gegeven in 1 Korinthe 11:23-26. Daar lezen we:

‘Want ik heb van de Heer ontvangen, wat ik u ook overgegeven heb, dat de Heer Jezus in de nacht waarin Hij overgeleverd werd, brood nam; en nadat Hij gedankt had, brak Hij het en zei: ‘Dit is Mijn lichaam, dat voor u is; doet dit tot Mijn gedachtenis’. Evenzo ook de drinkbeker na de maaltijd, en Hij zei: ‘Deze drinkbeker is het nieuwe verbond in Mijn bloed; doet dit, zo dikwijls u die drinkt, tot Mijn gedachtenis’. Want zo dikwijls u dit brood eet en de drinkbeker drinkt, verkondigt u de dood van de Heer, totdat Hij komt’.

Terwijl we in hoofdstuk 10 de essentiële maar meer achterliggende betekenis van de broodbreking hadden, vinden we hier in hoofdstuk 11 de meer op de voorgrond tredende betekenis, meer in overeenstemming met wat we lezen in Lukas. De breking van het brood is een gedachtenis aan de Heer – een ‘in zich in herinnering brengen van Mij’ zoals een noot in de JND-vertaling het zegt. Het beslaat vooral de tijd en gebeurtenissen van de ‘nacht waarin Hij werd overgeleverd’, en in het bijzonder Zijn kruisiging toen Hij ‘onze zonden in zijn lichaam heeft gedragen op het hout’ (1 Petr. 2:24) en stierf.

Het brood spreekt van Zijn lichaam, dat Hij bereidwillig en in grote liefde voor ons ‘gegeven’ heeft. Geen van Zijn beenderen werd gebroken (Ps. 34:21; Joh. 19:36), hoewel Zijn vlees beslist op veel manieren verscheurd werd. Wij kunnen niet ten volle begrijpen hoeveel Hij in Zijn lichaam geleden heeft om een heilig God tevreden te stellen wat onze zonden betreft, maar wij waarderen het beslist! Iedere gelovige kan waarlijk zeggen: Hij heeft mijn zonden gedragen. Hij heeft een heilige, zonde hatende God tevredengesteld! Hij was het Zoenoffer (een God tevredenstellend Offer) voor onze zonden (1 Joh. 2:2).

Bovendien heeft Zijn bloed gevloeid en gaf Hij Zijn leven op. Alles hangt af van de dood van de Heer Jezus Christus! Het toekomstige nieuwe verbond met Israël is gebaseerd op het vergoten bloed van de Heer Jezus Christus. Alle dierlijke offers in de geschiedenis van Israël wezen vooruit naar het kruis. Onze zonden zijn volkomen vergeven op grond van datzelfde vergoten bloed. Wij zijn nu al gezegend met dezelfde zegen die Israël zal genieten in zijn nieuwe verbond – het feit dat het bloed van de Heer Jezus werd gestort op Golgotha. Hoeveel valt er te gedenken aan Hem en Zijn werk. Hoe dankbaar zouden wij moeten zijn!

Het moet voor iedereen duidelijk zijn dat het brood een beeld is van het lichaam van de Heer en de beker wijn een beeld van Zijn bloed. De rooms-katholieke leer van de transsubstantiatie, die inhoudt dat het brood en de wijn bij de zegening (wanneer ervoor gedankt wordt) werkelijk het fysieke vlees en bloed van de Heer worden, terwijl ze het uiterlijk van brood en wijn behouden, is absoluut een ongefundeerde valse leer. Deze komt voor uit een duidelijk verkeerd begrijpen van Johannes 6!

Het breken van het brood als zodanig gaat niet verder dan de gedachtenis aan de Heer in verband met Zijn dood. Wij kennen Hem nu als de opgestane en verheerlijkte Mens in de hemel, zittend aan de rechterhand van de Vader, maar wij gedenken Hem vooral aan het kruis, in verband met Zijn dood. In dit gedenken prediken of verkondigen wij Zijn dood totdat Hij komt. Het is een getuigenis voor allen die het zien. De tijd komt dat dit gedenken zal ophouden, omdat wij dan bij Hem zijn.

Merk op dat het breken van het brood een gedachtenis is aan Hem – de Heer Jezus. Het is niet een gedachtenis aan de Vader of aan de Heilige Geest. En zeker niet aan onszelf! Ook is het niet een gedachtenis aan het opmerkelijke leven van de Heer of de Opname of het Duizendjarig Rijk of welke andere gebeurtenis in de Bijbelse geschiedenis of profetie dan ook. Het is niet bedoeld als gelegenheid om het Evangelie te verkondigen, hoe goed dat op zichzelf ook is. Het is ook geen gebedsbijeenkomst (we vragen niet om wat wij nodig hebben, maar eren en aanbidden Hem). En die tijd dat wij ons rondom Hem vergaderen tot Zijn gedachtenis, is ook niet bedoeld voor onderwijs of algemene Woordbediening. Het is niet onze bedoeling om regels vast te stellen, maar de feiten moeten duidelijk gemaakt worden! Lees de bovenstaande Schriftgedeelten nog maar eens voor uzelf.

Het priesterschap, niet de gave, wordt zichtbaar in de samenkomst om brood te breken. De liederen die worden gezongen, onze woorden van lof en aanbidding, moeten er allemaal op gericht zijn dat wij Hem voor onze aandacht hebben, zoals geleid door de Heilige Geest, met betrekking tot de nacht waarin Hij werd overgeleverd – die unieke paar uren van de hof tot het graf. Wij willen op geen enkele wijze de Heilige Geest beperken, maar het bovenstaande lijkt toch te zijn wat de Schrift ons voorhoudt. Dat wil niet zeggen dat de Vader niet bedankt mag worden voor het zenden van Zijn Zoon en voor Zijn liefde die daaruit blijkt. Maar volgens de Schrift moet de samenkomst duidelijk gericht zijn op Christus en Zijn werk aan het kruis!

Een ernstige waarschuwing (vs. 27 en 29)

De verzen 27 en 29 luiden: ‘Daarom, wie op onwaardige wijze het brood eet of de drinkbeker van de Heer drinkt, zal schuldig zijn aan [wat betreft, jnd] het lichaam en het bloed van de Heer. (…) Want wie eet en drinkt, die eet en drinkt zichzelf een oordeel, als hij niet onderscheidt  het lichaam van de Heer’.

Verkeerde gebruiken bij de Maaltijd van de Heer in de gemeente te Korinthe (11:17-22) leidden tot het oordeel van God over velen van de broeders, zoals zwakheid, ziekten en zelfs voortijdige dood (vs. 29-32). De Heer heeft geen overzicht gegeven van alle manieren waarop wij op een onwaardige wijze kunnen eten en drinken, maar de verzen 20-22 en 33-34 geven aan dat de Korinthiërs het oordeel over zichzelf brachten doordat ze voorafgaand aan de Maaltijd van de Heer een soort vleselijke liefdemaaltijd hielden.

Er wordt opgeroepen tot zelfbeoordeling (vs. 31-32). Het alternatief is Gods tuchtiging, zoals in Hebreeën 12:5-11. God duldt geen slecht getuigenis en daarom zal Hij ons opvoeden (de gedachte achter het woord dat vertaald is met tuchtiging) zoals Hij dat nodig acht! Hoe meer kennis wij hebben, hoe meer er van ons gevraagd wordt (Luk. 12:48). De directe context van dit vers heeft betrekking op de bestraffing van de onbekeerden, maar als algemeen principe is het op iedere situatie van toepassing. Het feit is: als we vorige week in een bepaald opzicht achteloos waren, hoeven we dat deze week niet meer te zijn! Als dat wel het geval is, tarten wij God!

Als ik voor de Heer kom om Hem te gedenken, terwijl er in mijn leven een onbeleden zonde is, zelfs haat jegens  een van mijn broeders in Christus voor wie Christus heeft geleden , bewuste ongehoorzaamheid aan Zijn Woord, een verkeerde houding, plannen waarbij met God geen rekening is gehouden, dan vraag ik om moeilijkheden. Dit is bijzonder ernstig! Wij beseffen waarschijnlijk niet hoeveel leed we onszelf berokkend hebben door geen acht te slaan op deze waarschuwing. Lees nog eens Lukas 12:48 en let op het principe van verschillende maten van tuchtiging. Ik heb opgemerkt dat mensen die de bovenstaande kenmerken vertonen, vaak bittere, ongelukkige mensen zijn. Hoe zou dat ook anders kunnen?

Zichzelf beproeven en eten (vs. 28)

In 1 Korinthe 11:28 staat: ‘Maar laat een ieder zichzelf beproeven [Grieks: dokimazo, wat wil zeggen: goedkeuring na testen, zoals het testen van de sterkte van metalen] en zo eten van het brood en drinken van de drinkbeker’. Als er zonde is in het leven van een gelovige, moet hij of zij zich niet onthouden van de broodbreking. Nee, de gelovige moet alles doen wat nodig is om goedkeuring te vinden bij God, en dan eten – broodbreken – zoals tevoren ook zijn gewoonte was.

Het woord beproeven of goedkeuren in het bovenstaande vers brengt ons twee stappen verder dan het woord onderzoeken, dat gebruikt wordt in de kjv, nkjv en nasb. Ten eerste, ik moet mijzelf onderzoeken voor God in het licht van de Schrift. Ten tweede, als ik zonde ontdek, moet ik die oordelen en de situatie in orde brengen, en zo ben ik beproefd. Daarna moet ik eten. Ik moet niet wegblijven van de broodbreking, maar voortgaan de Heer te gedenken als onderdeel van de plaatselijke vergadering, zoals tevoren mijn gewoonte was! Ik herhaal: als ik dat niet doe, tart ik Hem!

Dit vers laat, samen met wat eraan voorafgaat en wat erop volgt, weinig ruimte voor lang volgehouden wrok of zondige gewoonten. Maar hoe gemakkelijk lijken wij de waarheid en geest van dit vers geweld aan te doen! ‘Dwaalt niet, God laat Zich niet bespotten. Want wat een mens zaait, dat zal hij ook oogsten’ (Gal. 6:7). Ik kan u dus verzekeren op grond van wat God zegt, dat als u in dit opzicht ongehoorzaam bent, u iets waardevols zult kwijtraken of iets zult krijgen waar u liever van verschoond bleef! Maar hoe zelden leggen we het verband tussen deze twee zaken. En we krijgen ook niet de indruk dat de Korinthiërs dat verband legden. Hoe bedroevend!

We vinden iets van dit beproevingsproces in 1 Korinthe 5:7-8. Gedurende de hele week behoren wij allen te leven in het besef van het Pascha (vs. 7) en in figuurlijke zin het feest van de ongezuurde broden te vieren (vs. 8), want alle ‘zuurdeeg’ (zonde: mogelijk actieve zonde) zal onze gemeenschap met de Heer belemmeren. Na het eten van het Pascha mocht er in de huizen van de Israëlieten zeven dagen lang (een week) geen zuurdeeg aanwezig zijn (Ex. 12:15-20). ‘Want ook ons Pascha, Christus, is geslacht’ (1 Kor. 5:7). Wanneer wij samenkomen om Hem te gedenken, moeten we ‘beproefd’ komen; dat wil zeggen dat we hebben gegeten van het Pascha en een week lang het zuurdeeg (zonde) geoordeeld en uit ons leven weggedaan hebben. Dit behoort een wekelijks proces te zijn.

1 Korinthe 11:28 wordt steeds weer door velen gebruikt in verband met toelating, op een wijze zoals die nooit door God bedoeld is. Er wordt ten onrechte een reden in gezien om iedere gelovige toe te laten! Velen beweren op grond van dit vers dat de enige vereiste voor een gelovige om brood te breken is dat hij persoonlijk gelooft zichzelf beproefd te hebben voor God. Met zijn geestelijke toestand, overtuigingen, verbindingen en gewoonten heeft niemand iets te maken, en de gemeente al helemaal niet, zo wordt er geredeneerd! Als ik van mening ben dat ik kan broodbreken, dan moet ik dat doen, en laat niemand proberen mij tegen te houden! Is dat een juist argument?

Nergens in 1 Korinthe 11:23-34 komt het woord toelating voor. Wat we vinden in vers 28 is de verantwoordelijkheid van iedere gelovige die al deelneemt aan de broodbreking in een plaatselijke gemeente, om zichzelf persoonlijk en wekelijks te beproeven voordat hij of zij deelneemt aan brood en wijn. Dit hoofdstuk was niet geschreven aan individuele gelovigen, maar aan de gemeente te Korinthe. De gemeente werd voorgehouden wat de persoonlijke verantwoordelijkheid was van ieder die daar in gemeenschap was, en wat de mogelijke consequenties waren als er achteloos met die verantwoordelijkheid werd omgesprongen. We herhalen: als iemand op onwaardige wijze eet van het brood of drinkt van de wijn – in de toestand van zonde voor God – is hij of zij schuldig aan het veronachtzamen van de heiligheid van het lichaam en het bloed van de Heer (vs. 27).

Daarom moeten wij allen duidelijk beseffen wat de juiste en zeer ernstige betekenis is van vers 28. Wij die al deelnemen aan de broodbreking – en dat is de enige context van ons hoofdstuk – moeten van week tot week onze geestelijke toestand serieus overwegen voor de Heer. Vers 28 heeft dus niets te maken met toelating, maar heeft alles te maken met een gelukkig en gezond christelijk leven.

Samenvatting

Enkele achtergrondpunten die we in herinnering moeten houden wanneer we verdergaan met onze studie van toelating, zijn:

  • Het breken van het brood is een integraal onderdeel van de gemeenschap als vergadering, als gemeenten..
  • Het is nooit een handeling van een individuele gelovige.
  • Het is gebaseerd op instemming met de leer van de apostelen, inclusief de waarheid over de Gemeente.
  • Het is een voortgaande handeling, week na week, op de eerste dag van de week.
  • Het is een uitwendige uitdrukking van onze gemeenschap met elkaar.
  • Het ene brood is een beeld van het universele lichaam van Christus, de Gemeente.
  • Het is ook een beeld van het fysieke lichaam van de Heer, dat voor ons is overgegeven aan het kruis.
  • De beker wijn is een beeld van het vergoten bloed van de Heer op Golgotha.
  • De handeling van de broodbreking is een gedachtenis aan de Heer Jezus, niet aan iemand of iets anders.
  • Men moet zichzelf beproeven alvorens deel te nemen, om te ontkomen aan het oordeel van de Heer.
  • Het veronachtzamen hiervan kan verschillende zwakheden, ziekten of zelfs de dood tot gevolg hebben.

Hoofdstuk 2 – Vragen over toelating

Bij het voortzetten van onze studie over toelating tot de broodbreking zullen er veel vragen rijzen. Enkele ervan zijn:

  • Moeten we iedere christen toelaten die de samenkomst tot broodbreking bezoekt?
  • Stel dat de gelovige bij iemand bekend is als persoonlijk godvrezend, maar dat hij samenkomt met een groep die niet vergadert op de ware grond van God en niet het onderwijs van de apostelen volgt?
  • Is de broodbreking een losstaande handeling van een persoon, of een gezamenlijke handeling?
  • Als iemand onder bepaalde omstandigheden wordt toegelaten tot de broodbreking, is hij dan onmiddellijk en werkelijk in kerkelijke gemeenschap met hen die alleen tot de Naam van de Heer willen samenkomen en Zijn orde voor de samenkomsten van Zijn Gemeente willen handhaven?
  • Valt iemand die is toegelaten, altijd onder de tucht van de vergadering, zodat ze die persoon behoort te oordelen wanneer hij vervolgens weer weggaat en terugkeert naar een on-Schriftuurlijke ‘kerk’-positie?
  • Moet iemand die niet instemt met de positie en gewoonten die wij willen handhaven, worden toegelaten?
  • Wat zijn de Schriftuurlijke vereisten om brood te breken?
  • Zijn de morele en ecclesiastische (religieuze) verbindingen van hen met wie wij broodbreken belangrijk, of gaat het alleen om hun persoonlijke overtuigingen en praktijken?

Enkele van deze vragen en de antwoorden erop hebben we in het vorige hoofdstuk al aangestipt, maar in sommige gevallen is meer bewijs nodig. Laten we in Gods Woord naar de antwoorden zoeken. We zullen beginnen met te kijken naar de verschillende fasen van de vroege Kerk om de Schriftuurlijke voortgang in verband met toelating te ontdekken.

Hoofdstuk 3 – Toelating, gemeenschap en broodbreking in de vroege Kerk (30 n.CHr.)

In de vroege Kerk, die ontstond rond het jaar 30, ‘voegde [de Heer] dagelijks bijeen die behouden werden’ (Hand. 2:47). Alle gelovigen gaven uitdrukking aan hun gemeenschap in de breking van het brood. ‘Zij nu bleven volharden in de leer en gemeenschap van de apostelen, in de breking van het brood en in de gebeden’ (vs. 42 jnd). Door het samen instemmen met de leer van de apostelen waren ze ook in staat om samen gemeenschap te hebben met de apostelen en met de Heer: het was de gemeenschap die de apostelen onderwezen!

Zij die een dergelijke gemeenschap hadden (dingen gemeenschappelijk hadden), braken samen brood; zij die samen broodbraken, konden eensgezind samen bidden. Zoals we al gezegd hebben, omschrijven deze verzen onze manieren om uitdrukking te geven aan onze gemeenschap. Let opnieuw op de volgorde: die is belangrijk! ‘Gaan er twee tezamen, zonder dat zij het eens geworden zijn?’ (Amos 3:3 nbg). God zegt dat wij brood moeten breken met hen met wie wij het eens zijn over de leer van de apostelen, niet eenvoudigweg omdat zij christenen zijn!

Het is een prachtige gemeenschap: we komen samen rondom de Heer Jezus, alleen vergaderd tot Zijn naam; we hebben gemeenschap met Hem en met de apostelen (hoewel zij nu allen gestorven zijn) doordat we samenkomen op de manier zoals de apostelen die ons, door goddelijke inspiratie, hebben doorgegeven. Allereerst zien we dat wij ‘geroepen [zijn] tot de gemeenschap van Zijn [Gods] Zoon Jezus Christus onze Heer’ (1 Kor. 1:9). Het is allereerst een gemeenschap met de Heer Jezus Christus, en deze gemeenschap wordt uitwendig tot uitdrukking gebracht doordat we als het ene lichaam van Christus deelnemen aan het brood en de wijn. De Schrift spreekt dus van een universele gemeenschap van alle gelovigen – een gemeenschap waar het falen van de mens niets aan kan veranderen. Deze gemeenschap zien we volmaakt beoefend door alle christenen in Handelingen 2:42 en in 1 Korinthe 1:2.

We zullen ontdekken dat het in onze tijd, waarin de christenen zo zichtbaar verdeeld zijn, helaas niet langer mogelijk is om op basis van dit vers volle praktische kerkelijke gemeenschap te hebben met alle gelovigen. Toch is er die band van gemeenschap met de Heer in 1 Korinthe 1:9, die we nooit mogen vergeten en die we voor zover dat op Bijbelse gronden mogelijk is moeten beoefenen vanwege onze gemeenschappelijke redding. En hoewel vele christenen tegenwoordig weigeren om kerkelijke gemeenschap te beoefenen in overeenstemming met het apostolisch onderwijs, en dus niet blijven bij de gemeenschap van de apostelen, kunnen zij die gezamenlijk instemmen met het onderwijs van de apostelen (inclusief het onderwijs over de Gemeente) nog wel onderlinge gemeenschap blijven oefenen in de breking van het brood, en de gemeenschap van de apostelen handhaven, ook al is dat dan niet met alle gelovigen, die ons echter wel zeer dierbaar behoren te blijven.

Hoewel de vroege Kerk al spoedig te omvangrijk was om op één plaats samen te komen en de afstanden te groot werden, kwamen alle plaatselijke gemeenten (vergaderingen) samen in het besef van hun eenheid als onderdeel van het ene lichaam van Christus. Ze kwamen samen als de plaatselijke vertegenwoordiging in hun omgeving of buurt van de hele Gemeente. Ze handhaafden een praktische eenheid in leer en praktijk terwijl ze vergaderden rondom Christus alleen, met Zijn Naam als enige Middelpunt van hun samenkomen (Matth. 18:20). Ze braken samen brood als de uitwendige uitdrukking van hun onderlinge gemeenschap (1 Kor. 10:16-17)!

Zoals we dus vanaf het eerste begin van de Gemeente zien, is de belangrijkste vereiste voor gemeenschap in de plaatselijke vergadering, voor toelating tot de broodbreking, dat iemand door God tot lid van het lichaam van Christus gemaakt is (Hand. 2:47). J.N Darby schreef in 1881: ‘De samenkomst voor de breking van het brood is in principe de samenkomst van alle christenen in de eenheid van het lichaam van Christus. Elke gelovige heeft het recht om eraan deel te nemen. Maar tegelijkertijd worden we, in de huidige situatie van de christenheid, geroepen om gewetensvol, trouw en ijverig de heiligheid van de Tafel van de Heer te handhaven (2 Tim. 2:22).’ Met dat ‘recht’ zijn verantwoordelijkheden verbonden. En in dit opzicht is het fout gegaan!

We geven een politiek voorbeeld om het bovenstaande te verduidelijken: in de Verenigde Staten heeft iedereen het grondwettelijk recht op ‘leven, vrijheid en het nastreven van geluk’, toch kan iemand levenslang ongelukkig zijn in de gevangenis, of zelfs gedood worden vanwege het overtreden van de wetten die zijn vastgesteld door de wetgevers van de VS. Zelfs in de vroege Kerk was er een wezenlijke vereiste die de vrije uitdrukking van de belangrijkste vereiste kon belemmeren. Deze secundaire vereiste was het volharden in de leer van de apostelen. Alleen op die manier werd de ‘gemeenschap van de apostelen’ gehandhaafd. Gelukkig handhaafden de vroege gelovigen van de Gemeente wel de leer van de apostelen en konden ze daarom werkelijke gemeenschap met elkaar hebben.

De vereisten voor het deelnemen aan de broodbreking in de vroege Kerk waren: 

  • een gelovige zijn;
  • volharden in de leer van de apostelen.

 In die tijd waren alle gelovigen het eens over de wil van de Heer wat de gemeenschap als gemeente betreft, en probeerden ze die in praktijk te brengen.

Hoofdstuk 4 – Een gelovige die van de gemeenschap werd uitgesloten in de plaatselijke vergadering van Korinthe (rond 56 n.Chr.)

De vroege Kerk leefde ongeveer vijfentwintig jaar gelukkig samen. In die tijd was er één dissonant. Ananias en zijn vrouw Saffira spraken af om te liegen over de verkoop van hun land, en te zeggen dat het geld dat zij aan de Gemeente gaven, de totale opbrengst was (Hand. 5:1-4). Dat was ongerechtigheid (geen fundamenteel kwaad zoals wij dat gewoonlijk zien)! Toch stierven beiden door de hand van God door middel van Zijn apostelen, en ‘er kwam grote vrees over de hele gemeente en over allen die dit hoorden’ (vs. 11).

De Heer handhaafde strikte tucht in de Gemeente, het huis van God (1 Tim. 3:15), totdat de regels voor dat huis waarin God woont (1 Kor. 3:16) beter omschreven waren. Toen werd de verantwoordelijkheid voor de tucht in de handen gelegd van gelovigen die samen vergaderden. De plaatselijke gemeente kreeg het gezag om te handelen in de Naam van de Heer Jezus Christus (1 Kor. 5:4-5). Zie ook Mattheüs 18:18. De gerechtigheid moest nog steeds gehandhaafd worden!

Dit brengt ons bij de brief van de apostel Paulus aan de plaatselijke gemeente te Korinthe zo’n vijfentwintig jaar nadat de Gemeente op de Pinksterdag was ontstaan (Hand. 2) – rond het jaar 56 n.Chr. Paulus had de opdracht gekregen om de verborgenheid van de Gemeente bekend te maken (Ef. 3:3-10). Een verborgenheid in de Bijbel is niet iets raadselachtigs of mysterieus, zoals wij misschien denken, maar iets dat altijd in de gedachten van God was, maar tevoren verborgen was voor de mensheid. De Gemeente was altijd in Gods gedachten, maar was verborgen (Ef. 3:4-5) tot Pinksteren (Hand. 2), hoewel de Heer er wel op gezinspeeld had tegenover Zijn discipelen (Matth. 16:18). En in het Oude Testament kwamen ook beelden voor van Christus en Zijn Gemeente, maar de oudtestamentische gelovigen wisten dat niet. Paulus schreef dus aan de vergadering in Korinthe om het juiste functioneren van een godvrezende plaatselijke vergadering bekend te maken en een aantal zonden te corrigeren die er onder hen ingeslopen waren.

Vrij zijn van morele zonde

Hoewel de Korinthiërs nog steeds deel uitmaakten van de universele eenheid die gezien werd in de praktijk van de vroege Kerk, veroorzaakten hun gedachten nu verdeeldheid (1 Kor. 1:11-13; 3:3-4). Deze verdeeldheid brengende gedachten vormden het mentale begin van het denominationalisme – het on-Schriftuurlijke principe om christenen te verdelen in verschillende ‘namen’, zoals dat tegenwoordig bijna algemeen gepraktiseerd wordt.

Bovendien was er nog een ander ernstig probleem in de vergadering van Korinthe. Een zondige situatie op seksueel gebied was voor Paulus de aanleiding om met apostolisch gezag schriftelijke instructies te geven aan allen die vergaderd zijn tot de Naam van de Heer (1:1-2), om de heiligheid en de goddelijke orde te bewaren in de plaatselijke vergadering. ‘Men hoort algemeen van hoererij onder u, en zo’n hoererij als zelfs onder de volken niet bestaat, dat iemand de vrouw van zijn vader heeft’ (5:1).

Paulus gebruikt die zonde vervolgens als aanleiding om de nieuwe vereisten voor het beoefenen van onderlinge gemeenschap uiteen te zetten – niet nieuw in de zin dat ze tevoren niet belangrijk waren, maar nieuw omdat Paulus ze in zijn brieven aan de vergaderingen nog niet in verband had gebracht met de gemeenschap in de Gemeente.

Wanneer een vergadering samenkomt in de naam van de Heer, met de kracht van de Heer Jezus Christus, heeft ze door God gegeven gezag en verantwoordelijkheid om te handelen overeenkomstig de Schrift. Dit gezag strekt zich uit tot de meest ernstige vorm van tucht: uitsluiting of uit het midden wegdoen. Wanneer de apostelen betrokken waren bij de handeling (zie ook 1 Tim. 1:20), hield de uitsluiting ook altijd in dat de zondigende persoon werd overgeleverd aan de satan; niet opdat de satan zo iemand dan zou doden (wat hij wel graag zou willen), maar opdat het vlees (de verdorven zondige natuur waarmee de mens is geboren) in de zeef van de satan (Luk. 22:31) zijn werking zou verliezen en de gelovige hersteld zou worden.

Paulus was in de geest bij de Korinthiërs toen zij maatregelen troffen jegens de seksueel zondigende man. Hun handelen was noodzakelijk, want er behoort gepast gedrag te zijn in het huis van God, de Gemeente (1 Tim. 3:15). De zondigende man toonde geen berouw. ‘Doet de boze uit uw midden weg’ (1 Kor. 5:13). Wij noemen zo’n handeling excommunicatie of uitsluiting. Het was beslist niet iets om over te pochen dat een dergelijke maatregel noodzakelijk was. Als de Korinthiërs op een eerder moment minder strenge vormen van tucht uitgeoefend zouden hebben (1 Thess. 5:14; 2 Thess. 3:6,14-15 enz.) in plaats van opgeblazen te zijn en de situatie te veronachtzamen (1 Kor. 5:6), dan was deze uitzonderlijke tucht – waaruit in feite bleek dat alle tucht gefaald had – misschien niet nodig geweest.

Ondanks sommige recente beweringen wordt duidelijk uit de context en uit 2 Korinthiërs 7 dat de verontreiniging waarvan de vergadering van Korinthe doortrokken was, te wijten was aan immoraliteit, niet aan de opgeblazenheid van de vergadering.

Vers 6 geeft een belangrijk principe van de Schrift: ‘Weet u niet, dat een weinig zuurdeeg het hele deeg zuur maakt?’ Zuurdeeg is altijd een beeld van (actieve) zonde en als het kan blijven doorwerken in de plaatselijke vergadering, zal het zich geniepig blijven verspreiden totdat alles zuur gemaakt is. Hoe wordt het zuurdeeg tegengehouden? In brooddeeg wordt de werking van het zuurdeeg gestopt door intense hitte in de oven. In de vergadering wordt die werking gestopt door de intense hitte van de tucht. ‘Zuivert het oude zuurdeeg uit, opdat u een nieuw deeg bent’ (vs. 7). Het Griekse woord voor ‘uitzuiveren’ is ekkathairo (wat alleen hier gevonden wordt en in 2 Tim. 2:21), en dat betekent ‘door reiniging verwijderen’.

Als door het bloed van de Heer Jezus gekochte heiligen waren de Korinthiërs wat de eeuwigheid betreft wel ongezuurd, maar ze moesten in Gods bestuur in Zijn Gemeente op aarde handelen om in praktische zin weer ongezuurd te worden, want zij waren gezamenlijk verontreinigd. In 2 Korinthiërs 7:9-11 zien we dat door de actie die ze ondernamen om deze ‘boze’ uit te zuiveren, zij zich bekeerd hadden (vs. 9-10) en zichzelf hadden gereinigd (vs. 11) van de gezamenlijke verontreiniging.

Hoewel dit door sommigen wordt tegengesproken, was deze zondigende man een gelovige die in 2 Korinthe 2:5-11 volledig hersteld was door de toegepaste tucht ‘van de velen’ (vs. 6). We vinden hier geen details, maar hij heeft zich duidelijk bekeerd van zijn zonde en die beleden! Toch werd hij ‘boos’ of ‘slecht’ genoemd (Gr.: poneros: slecht, kwaad), omdat hij gekarakteriseerd werd door zijn zonden.

De verzen 9 en 10 maken duidelijk dat wij ons niet moeten isoleren van ongeredde mensen. De voorschriften die hier gegeven worden, hebben betrekking op belijdende christenen in de plaatselijke vergadering (vs. 11). Mensen van de wereld hebben alleen een zondige natuur die zondigt: dat is alles wat hun zondige natuur kan doen, hoewel hun leven bedekt kan zijn met een laagje vernis van fatsoen en beschaving. De wortel bepaalt de vrucht! We zijn vrij om bijvoorbeeld collega’s van ongelovigen te zijn of in hun buurt te wonen. Op die manier kunnen we een getuigenis zijn voor de ongeredde mensen. Maar God stelt voor de belijdende gelovige in de vergadering een veel hogere norm. En die norm heeft niet slechts betrekking op seksuele immoraliteit, maar op alle vormen van moraliteit.

Moreel betekent eenvoudig wat juist is; immoreel betekent wat fout is. Als iemand in de plaatselijke gemeente zich in een blijvende situatie van zonde blijkt te bevinden – of het nu gaat om seksuele zonde, extreme hebzucht, afgoderij, vuile taal, dronkenschap, afpersing of bedrog, e.d. – moet zo iemand beoordeeld worden als niet geschikt om persoonlijk of gezamenlijk gemeenschap mee te oefenen. Men mag zelfs niet een gewone maaltijd met zo iemand nuttigen. God wil dat de persoon werkelijk de afkeuring ervaart van allen in de vergadering en daardoor van de Heer Zelf.

De vergadering kan niet de mensen van de wereld (buiten) oordelen: dat is aan God. Maar de vergadering moet wel hen die binnen zijn – in haar midden – oordelen. Wanneer de zonde de bewuste, volgehouden fase bereikt zoals bij de immorele man, is Gods bevel duidelijk. Doe de boze persoon (hoewel een gelovige) weg, niet alleen uit de gemeentelijke gemeenschap, maar uit uw midden! Galaten 5:9 laat zien dat dezelfde maatregel toegepast moet worden in een situatie  van ernstige leerstellige zonde, omdat die eveneens het hele brood, de hele vergadering, zal doorzuren. De details van de handeling worden hier niet gegeven, omdat ze in 1 Korinthe 5 al genoemd zijn en niet herhaald hoeven te worden.

De nieuwe vereiste voor het breken van het brood, voor gemeenschap met de gemeente, vrij zijn van morele zonde van het soort dat beschreven wordt in hoofdstuk 5, en dat omvat meer dan alleen seksuele immoraliteit – de situatie die gebruikt werd om deze nieuwe vereiste bekend te maken. De vergadering te Korinthe kon niet langer gemeenschap oefenen met die zondigende broeder of met hen die andere morele zonden van het omschreven soort praktiseerden, tenzij de zonde was beleden en werd nagelaten. Ongeveer een jaar later (2 Kor. 2:5-11; 7:8-12) was de vroeger zondigende broeder terug in de praktische gemeenschap van de Korintische vergadering; de zonde was duidelijk beleden en nagelaten. De uitsluiting had haar bedoelde effect gehad.

Bijkomende vereiste voor de broodbreking bekendgemaakt in 1 Korinthe 5: 

  • Vrij zijn van een houding of praktijk van immorele of leerstellige zonde van de soorten die in de Schrift beschreven worden als verontreinigend.

Hoofdstuk 5 – De invloed van verbindingen

In 1 Korinthe 10 verklaart Paulus nog een ander principe. In feite is dit een oud principe dat in heel het Oude Testament gezien wordt, maar nu in het geschreven Woord van God nadrukkelijk wordt toegepast op de gemeenschap in de Gemeente en dus op de toelating. We hebben dit eerder al even genoemd.

Na zijn uiteenzetting over de gemeenschap die wordt uitgedrukt in de broodbreking, stelt Paulus, waarbij hij Israël als illustratie gebruikt van het principe: ‘Hebben niet zij die de offers eten, gemeenschap met het altaar?’ (1 Kor. 10:18). In het hele Oude Testament stond het altaar altijd voor de positie die werd ingenomen door hen die erop offerden. In 1 Koningen 18 zien we bijvoorbeeld het altaar van de Heer en (geïmpliceerd) het altaar van Baäl. Elk altaar stond voor de principes die werden aangehangen door hen die erop offerden. Dus het principe dat verklaard wordt in 1 Korinthe 10:18, in de context van de omringende verzen, is: Bent u niet diep verbonden met de ecclesiastische (gemeentelijke) positie van hen met wie u broodbreekt? Dat zijn we beslist!

Daarna gebruikt Paulus het meest ongunstige voorbeeld om zijn punt duidelijk te maken. Als iemand van een afgodenoffer at, ook al had hij daarmee beslist niet de intentie om in te stemmen met de blasfemie (=godslastering) die de afgod representeerde, zou dat gemeenschap met demonen (die achter de afgoden schuilgaan) betekenen vanwege het principe van verbinding! Dus onze godsdienstige en ook sommige andere soorten verbindingen zijn zeer belangrijk wanneer het erom gaat met wie wij op Schriftuurlijke grond brood kunnen breken. Zij die willen broodbreken met de meeste of met alle christenen, ontkennen krachtig de leer van verbindingen of de relatie ervan met toelating tot de broodbreking.

Wanneer het om gelovigen gaat, noemen we deze verkeerde godsdienstige verbindingen in het algemeen niet ‘verbindingen met demonen’: dat is het meest ongunstige voorbeeld om het principe duidelijk te maken. Er zijn echter ook nu nog christenen die verbonden zijn met standpunten of altaren die fundamenteel valse leer vertegenwoordigen, die wel degelijk satanisch geïnspireerd kunnen zijn! Wanneer we broodbreken met hen die een verkeerde positie blijven innemen, verwekken wij de Heer tot jaloersheid (vs. 22). Jaloezie in de Schrift betekent dat men wil behouden wat men rechtmatig bezit. Dat is iets anders dan afgunst, zoals we al gesteld hebben.

We zullen dit hoofdstuk besteden aan het bestuderen van het vaak genegeerde principe van verbindingen, dat we door de hele Schrift heen vinden.

1 Korinthe 5 – het hoofdstuk waarin de immorele man buiten de gemeenschap geplaatst wordt – legt een verband tussen het principe van verkeerde verbindingen en een aantal vormen van onberouwde morele zonde (het Grieks veronderstelt het volharden in zonde). Er staat: ‘Weet u niet, dat een weinig zuurdeeg het hele deeg zuur maakt?’ (vs. 6). Net zoals de werking van gist zich door het hele deeg verspreidt, tenzij het proces door hitte gestopt wordt, zo zal ook de verbinding (gemeenschap) met de zonde – met de zondigende persoon – de zonde door een hele gemeenschap van Gods kinderen verspreiden, tenzij dat proces gestopt wordt door gemeentelijke tucht, waaronder uitsluiting wanneer dat noodzakelijk is.

Daarom schreef Paulus: ‘Maar nu heb ik u geschreven, dat als iemand die broeder genoemd wordt, een hoereerder is, of een hebzuchtige, of een afgodendienaar, of een lasteraar, of een dronkaard of een rover, u met hem geen omgang moet hebben, dat u met zo iemand zelfs niet moet eten. Want wat heb ik hen die buiten zijn te oordelen? Oordeelt u niet hen die binnen zijn?’ (vs. 11-12).

Wij zijn verantwoordelijk voor hen met wie wij broodbreken (zij die binnen zijn, met name in dit geval, zijn allemaal gelovigen), niet voor de mensen van de wereld (zij die buiten zijn), en moeten beoordelen of het broodbreken met hen ons zou verbinden met morele zonde van de beschreven soorten! Deze verzen uit 1 Korinthe die we zojuist bestudeerd hebben, geven geen exclusieve lijst van morele zonden, want in 2 Timotheüs 3 vinden we een vergelijkbare lijst met andere zonden, en Timotheüs moest ‘zich afwenden’ van hen die deze zonden begingen.

En, ten slotte, Galaten 5:9 gebruikt wat betreft ernstig leerstellig kwaad precies dezelfde woorden: ‘Een weinig zuurdeeg doorzuurt het hele deeg.’ Ernstige leerstellige dwalingen betreffen de Persoon en het werk van Christus, de Persoon en het werk van de Heilige Geest, en de Persoon en het werk van de Vader, e.d. Ontkenning van leerstellingen zoals de opstanding wordt als zeer ernstig beschouwd (1 Kor. 15:12-19,33-36; 2 Tim. 2:18). De hele Brief aan de Galaten (waarin, zoals we zojuist gezien hebben, nog eens het principe van zuurdeeg of gist wordt gegeven) is geschreven om de valse leer van het houden van de wet door christenen te weerleggen. Dat soort leer verspreidt zich en verontreinigt!

Deze bovenstaande voorbeelden tonen ons het soort leerstellingen die, wanneer ze aanvaard en onderwezen worden, of wanneer men zich ermee verbindt, de gemeenschap zouden belemmeren. En de waarheid over Christus’ Gemeente, die Hij heeft liefgehad en waarvoor Hij Zichzelf heeft overgegeven, is voor Hem beslist van essentieel en fundamenteel belang. Zou u tegen de Heer durven zeggen dat dit niet zo is?

Een voorbeeld uit onze tijd: de ernstige valse leer dat Christus had kunnen zondigen, heeft zich razendsnel door de christelijke gemeenschap verspreid. Hij heeft ‘geen zonde gekend’, Hij heeft ‘geen zonde gedaan’ en ‘in Hem is geen zonde’ (2 Kor. 5:21; 1 Petr. 2:22; 1 Joh. 3:5). Anderen beweren dat Christus gestorven is door uitputting en hartfalen, in plaats dat Hij Zelf Zijn geest overgaf (Matth. 27:50; Joh. 19:30) op het juiste moment in de volle macht over de dood (Joh. 10:17-18), nadat Hij ‘onze zonden in zijn lichaam [had] gedragen op het hout’ (1 Petr. 2:24). Dit dragen van onze zonden was oneindig veel ernstiger dan wat mensen Hem zouden kunnen aandoen!

Anderen stellen dat de Heer Jezus er in de hof van Gethsemane geestelijk mee geworsteld heeft of Hij de Vader zou gehoorzamen en naar het kruis zou gaan. Deze valse leringen worden gebracht door belangrijke evangelicale schrijvers, niet door hen die de een of andere sekte steunen. Weer anderen loochenen Zijn eeuwige Zoonschap.

Denk aan de afschuwelijke zonde van de charismatische beweging, dat vaak de werken van de satan worden toegeschreven aan de Heilige Geest; miljoenen belijdende christenen zijn hierin meegesleurd. Denk aan het voorspoedevangelie dat zo wijd verkondigd is. Denk aan de ‘positive only’-predikers en hun megakerken, waar nooit een ontmoedigend woord gehoord wordt en nauwelijks leerstellig Bijbels onderwijs! Veel van wat zij zeggen is in zekere zin waar, want christenen horen beslist een vervuld leven te leiden, maar de waarschuwingen en verboden van de Schrift zijn ook wezenlijke leerstellingen die niet veronachtzaamd mogen worden. Wat deze mensen verkondigen, is bij lange na niet ‘de hele raad van God (Hand. 20:27).

Belangrijke verschillen wat de principes van gemeenschap als vergaderingen betreft, raken het fundament van onze gemeenschap met elkaar. Denominationalisme, onafhankelijkheid (autonomie van de plaatselijke gemeente) en het geestelijken-lekensysteem zijn allemaal ernstige leerstellige dwalingen, compleet vreemd aan Gods Woord, die een rechtstreekse aanval vormen op het functioneren van Gods Gemeente zoals Hij dat bedoeld heeft, en de Heilige Geest van Zijn rechtmatige plaats in de Gemeente beroven. Hoe kan iemand in de broodbreking verbonden zijn met mensen die dergelijke dwalingen aanhangen, onder wie mensen die de bedoeling hebben om terug te keren naar de plaats waar die dwalingen onderwezen of gepraktiseerd worden, omdat ze geloven dat zijzelf goed zitten en wij het bij het verkeerde eind hebben? Zowel verbinding met morele als met leerstellige zonde verontreinigt, en daar kan een godvrezende gelovige niet onverschillig onder blijven!

Aangezien veel christenen de broodbreking niet als onderdeel van de kerkelijke gemeenschap beschouwen en zij de leer van de verbindingen niet begrijpen, spreekt hun geweten niet wat betreft het broodbreken met ‘ons’ of met een andere christelijke groepering, zelfs niet wanneer ze het niet eens zijn met de positie die door die groep wordt ingenomen. Zolang het op een bepaald moment goed voelt, maakt het voor hen niet uit waar ze naartoe gaan. Hun geweten en motieven kunnen absoluut zuiver zijn, maar ze hebben het fout: ze houden zich niet aan Gods Woord. Of ze het beseffen of niet, als zij zouden broodbreken met ‘ons’, zouden ze ‘ons’ verbinden met hun verkeerde leerstellingen en gebruiken, en vice versa.

Dus onder de nieuwe voorwaarden in 1 Korinthe vinden we nog twee vereisten voor het broodbreken – voor het voortgaan in de ‘gemeenschap van de apostelen’. Het is niet alleen noodzakelijk om een lid te zijn van het lichaam van Christus, maar er moet ook sprake zijn van gepast gedrag in het huis van God.

We hebben naar enkele voorbeelden van verbindingen gekeken die voornamelijk verband houden met 1 Korinthe 5 en 10. Nu zullen we zien dat vrij zijn van ongepaste verbindingen altijd een vereiste geweest is voor gemeenschap met de Heer. We zullen proberen vanuit zowel het Oude als het Nieuwe Testament aan te tonen dat verbinding met on-Schriftuurlijke zaken verontreinigt. We moeten ons afwenden van veel wat ‘goed’ is, omdat het verbonden is met iets dat in Gods ogen slecht of onrechtvaardig is.

Voordat we naar enkele voorbeelden in de Schrift gaan kijken, willen we eerst opmerken hoe betreurenswaardig het is dat de uitdrukking ‘verbinding met kwaad verontreinigt’ gebruikt is voor alle verkeerde verbindingen. Hoewel deze uitdrukking waar is, maakt ze het principe te beperkend in de gedachten van de meeste christenen, aangezien zij veronderstellen dat het bij kwaad alleen gaat om zonden die de kern van iemands morele karakter raken of de beginselen van het christelijk geloof (zoals zij die in hun gedachten definiëren). Het woord kwaad zoals gebruikt in de Schrift, is echter een ruime term, waaronder ook onverstand valt (Mark. 7:22, in de zin van je nuchtere verstand niet gebruiken, zinloos, dwaas). Verbinding met dingen die minder erg zijn dan wat wij kwaad of boosheid zouden noemen, verontreinigt ook, zoals we in enkele van de volgende voorbeelden zullen zien.

Bijbelse voorbeelden dat verbinding met zonde verontreinigt

Achan (Joz. 7). Achan, een Israëliet, zondigde in iets ‘kleins’, in de ogen van mensen tenminste: hij nam iets weg van de oorlogsbuit, terwijl God dat had verboden. Er zondigde in werkelijkheid maar één man door spullen weg te nemen, maar God zei: ‘Israël heeft gezondigd’ (vs. 11). En Hij vervolgde: ‘Ook hebben zij Mijn verbond, dat Ik hun geboden had, overtreden. Bovendien hebben zij genomen van wat met de ban gewijd was.’ Het hele volk Israël werd even schuldig beschouwd aan Achans zonde als Achan zelf, en God strafte het volk ernstig (vs. 2-5), totdat Israël Achan ter dood bracht en zichzelf op deze manier reinigde.

Dit voorbeeld is een duidelijke aanwijzing van gezamenlijke verontreiniging! Achans zonde bestond niet uit een belangrijk moreel of leerstellig kwaad zoals wij dat woord gewoonlijk interpreteren, maar uit ongerechtigheid, en toch volgde er een ernstige, gezamenlijke straf voor Israël. Israël was schuldig vanwege verbinding.

Dit verslag was geschreven tot lering en waarschuwing voor ons (Rom. 15:4; 1 Kor. 10:11), waarschijnlijk om ons duidelijk de waarheid te onderwijzen over verbindingen en ook over gemeenschappelijke verontreiniging. Geen wonder dat dit voorbeeld zo vaak is aangevallen door hen die de invloed van verbindingen op de gemeentelijke verontreiniging ontkennen; ze zijn het vers zelfs anders gaan vertalen! Het is een van de duidelijkste voorbeelden in de Schrift van het principe dat verbinding met zonde verontreinigt.

Leviticus 21:16-24. De heilige dingen mochten niet verbonden worden met iemand die een gebrek had – die de kenmerken van de zonde vertoonde. Dus vanwege het principe van verbinding waren er beperkingen ten aanzien van wie de offers mochten brengen.

Priesters (Ezra 2:61-63). Enkele priesterzonen mochten niet van de heilige dingen eten omdat hun geslachtsregister niet gevonden was; ze werden als onrein van het priesterschap geweerd. Totdat ze hun afstamming konden aantonen, waren ze onrein op basis van het principe van verbinding.

Overgedragen verontreiniging (Hagg. 2:11-14). In dit voorbeeld maakt geheiligd vlees dat iets gewoons aanraakt, die gewone dingen niet heilig. Maar als bijvoorbeeld iemand die onrein was vanwege het aanraken van een dood lichaam (waarvoor eerstegraadsafscheiding vereist was: men moest van een dode wegblijven), gewone dingen aanraakte, maakte dat die dingen wel onrein (dit vereiste tweedegraadsafscheiding: die dingen moesten ook vermeden worden omdat ze in contact gekomen waren met iemand die onrein was). Zie Numeri 9:6 en 19:11-13,22. Als iemand zich niet ontzondigde, verontreinigde hij de tabernakel.

Een voetnoot uit de Scofield-Bijbel luidt: ‘De mozaïsche wet hield in dat morele reinheid niet overgedragen kon worden, maar morele onreinheid wel.’ Dit toont aan dat godsdienstige verbinding met iemand die zich bijvoorbeeld verbindt met een valse leraar, mij evenzeer verontreinigt  als wanneer ik mij rechtstreeks verbonden had met die leraar. Bedenk dat dit Gods regels zijn, niet regels die wijzelf bedacht hebben! En zoals we nog zullen zien, verontreinigt mijn verbinding met een valse leraar mij zelfs wanneer ik zijn leer afwijs!

Zuurdeeg (1 Kor. 5:6; Gal. 5:9). Aangezien we dit hierboven al bestudeerd hebben, zullen we hier slechts enkele opmerkingen over deze verzen maken. ‘Een beetje zuurdeeg [gist] doorzuurt het hele deeg.’ Als wij ons in godsdienstig opzicht verbinden met een gelovige in wiens leven morele of leerstellige zonde is, worden wij erdoor doorzuurd of verontreinigd: het heeft een bedervende invloed zowel op ons persoonlijk als gezamenlijk, en het gezamenlijke aspect is hier benadrukt. De enige manier om niet door zuurdeeg doorzuurd te worden, is door er fysiek bij uit de buurt te blijven of door het, geestelijk gesproken, te vernietigen door de ‘hitte’ van effectieve gemeentelijke tucht, zoals we hebben gezien.

1 Korinthe 5:7 laat zien dat de zonde uitgezuiverd moet worden, en er op geen enkele manier een verbinding mee aangegaan mag worden. Let erop dat deze voorschriften worden toegepast op christenen. We zullen waarschijnlijk naar school moeten gaan en samenwerken met ongeredde mensen die allerlei soorten morele zonden begaan en misschien zelfs openlijk Christus ontkennen. Een dergelijke verbinding met hen is niet verboden, want vers 10 stelt duidelijk dat we deze verdorven wereld niet kunnen verlaten. We behoren juist tegenover zulke ongeredde mensen getuigen van Christus te zijn.

1 Korinthe 10:16-21 – verbinding in de breking van het brood. We hebben al naar dit gedeelte gekeken, daarom zullen we onze opmerkingen erover hier kort houden. Er is een diepgaande verbinding met hen met wie we broodbreken (vs. 16). Vervolgens zegt het Woord van God: ‘Hebben niet zij die de offers eten, gemeenschap [deelnemer] met het altaar?’ (vs. 18). Wij worden als één beschouwd met hen met wie we broodbreken. We zijn dus in gemeenschap met, diep verbonden met, de positie (altaar) die wordt ingenomen door hen die met ons broodbreken.

Sommigen willen onderscheid maken tussen de situatie dat wij naar een denominationele ‘kerk’ of sekte gaan om daar brood te breken op hun grond (altaar), en de situatie dat iemand van zo’n ‘kerk’ of sekte bij ons komt om brood te breken op de grondslag of basis voor gemeenschap die wij als Schriftuurlijk beschouwen. Het verschil zit dan op zijn hoogst in het uiterlijke getuigenis, niet in de verbinding. De verbinding wordt in Gods ogen niet bepaald door de locatie, zoals we zullen zien in de beschrijving van de valse leraar in 2 Johannes vs. 9-11.

Als ik gewaarschuwd ben voor het gevaar van een hoogst besmettelijke ziekte, ben ik dan niet net zo dwaas wanneer ik iemand met die ziekte naar mijn huis laat komen, als wanneer ik naar het huis van die persoon ga waar het hele gezin ziek is? En welk principieel verschil is er wanneer ik mij in de broodbreking in de vergadering waar ik gemeenschap oefen verbind met één broeder in Christus die op verkeerde grond wandelt (en wil blijven wandelen) en/of verbonden is met verkeerde leerstellingen of gebruiken, óf dat ik met hem naar zijn groep ga om daar brood te breken? Door wanneer het hem zo uitkomt een vergadering te bezoeken die op Schriftuurlijke grondslag samenkomt, verandert de persoon niet de positie (altaar) die volgens hem juist is en waar hij zo snel mogelijk naar wil terugkeren.

Het ongelijke juk (2 Kor. 6:14-18). ‘Gaat niet met ongelovigen onder een ongelijk juk. Want welk deelgenootschap hebben gerechtigheid en wetteloosheid? (…) Daarom, gaat weg uit hun midden en scheidt u af, zegt de Heer, en raakt niet aan wat onrein is.’ Het principe in deze verzen gaat verder dan gered en ongered in ‘jukken’ zoals huwelijk en partnerschappen; het betreft het algemene principe dat christenen zich moeten afscheiden van wetteloosheid – het opgeven van datgene wat God als ongerechtigheid bestempelt. Het ongelijke juk met ongelovigen is slechts één aspect – een belangrijk voorbeeld – van het diepere principe van verbinding. De woorden ‘raakt niet aan’ laten zien hoe ver de afscheiding moet gaan. Waarom? Omdat verbinding verontreinigt!

2 Timotheüs 2:19-22. ‘Laat ieder die de naam van de Heer noemt, zich onttrekken aan ongerechtigheid [Gr.: adikia]’ (vs. 19). ‘(…) zich van deze [vaten tot oneer] gezuiverd heeft door zich ervan af te scheiden’ (vs. 21 jnd). Wij behoren niet gemeentelijk verbonden te zijn met een situatie van ongerechtigheid of morele of leerstellige zonde, want de verbinding met datgene wat verkeerd is, verontreinigt. In plaats van verbinding behoort er afscheiding te zijn! Op het Griekse woord adikia zullen we later in detail ingaan.

Het is belangrijk om op te merken dat de uitdrukking ‘door zich ervan af te scheiden’ in de jnd-vertaling van vers 21 in andere vertalingen niet voorkomt. Critici hebben daarom beweerd dat J.N. Darby dit vers eenvoudigweg misbruikt heeft door er iets van zijn persoonlijke theologie in te leggen. Maar het Griekse woord dat in de kjv terecht vertaald is met ‘zuiveren’, is ekkathario, wat ‘uitzuiveren, grondig reinigen’ betekent – een sterk woord dat alleen hier en in 1 Korinthe 5:7 voorkomt. Het minder sterke en vaker gebruikte woord is kathairo, wat eenvoudigweg ‘reinigen’ betekent. Daarom voegt de jnd-vertaling er terecht de woorden ‘door zich ervan af te scheiden’ aan toe om de betekenis van het sterke Griekse woord in vers 21 over te brengen.

Er kan geen vrijheid zijn om de dienst (aanbidding) van God voort te zetten, tenzij wij ons afwenden van datgene wat niet juist is en jagen ‘naar gerechtigheid, geloof, liefde en vrede met hen die de Heer aanroepen uit een rein hart’ (2 Tim. 2:22).

De valse leraar (2 Joh. vs. 9-11). Vaak wordt het principe van verbindingen zoals we dat vinden in deze verzen van 2 Johannes, niet opgemerkt vanwege de zeer dramatische en sterke illustratie. Geef dus nauwlettend acht op het principe. Als ik een fundamenteel valse leraar in mijn huis ontvang of hem zelfs maar begroet, word ik een deelnemer aan zijn kwaad: ik word als gezamenlijk en in gemeenschap met hem gezien en vanwege die schijnbaar onbeduidende verbinding als verontreinigd beschouwd! Merk op dat ik niet naar zijn huis hoef te gaan of zijn valse leer hoef te accepteren om deel te hebben aan zijn kwaad. Dat is zelfs mogelijk terwijl ik zijn valse leer sterk en openlijk afwijs.

In dit specifieke voorbeeld gaat het om verbinding met groot kwaad dat gebracht wordt door een onbekeerde persoon, maar wat voor onze studie van belang is, is het principe hoe iemand verbonden raakt met en verontreinigd door de boze persoon. We kunnen heel eenvoudig de vergelijking maken met het principe van toelating door de vergadering. Als ik broodbreek – een diepgaande verbinding – met iemand die leerstellingen of gebruiken aanhangt die in tegenspraak zijn met wat de Schrift onderwijst, ben ik verbonden met die leerstellingen of gebruiken doordat  ik met hem verbonden ben in de broodbreking, zelfs al ga ik niet met hem mee naar zijn groep en deel ik zijn overtuigingen niet. Velen zullen deze principes loochenen of negeren: kijk uit voor zulke mensen!

Het is goed om van tevoren te overwegen wat we doen of zeggen wanneer zij bij ons aan de deur komen om hun valse leer aan de man te brengen. Vaak proberen ze je zover te krijgen dat je hen begroet en hun de hand schudt, om pas daarna te vertellen waarvoor ze komen. Ik probeer op mijn hoede te zijn en me niet door hun toenadering te laten overvallen en hun onmiddellijk te vragen wat ze komen doen. En wanneer blijkt dat ze namens een groep komen die een valse leer aanhangt, zeg ik dat ik niet met hen in gesprek wil gaan en vraag hun om onmiddellijk te vertrekken.

Ze veranderen zelfs hun tactiek. Gisteren nog kwam er een jonge vrouw, informeel gekleed, alleen aan de deur en vertelde dat ze in de buurt woonde. Ze nodigde me uit voor een interessante presentatie, overhandigde me een kleurige flyer en verdween weer. Pas later ontdekte ik dat het om een presentatie ging van een groep waarmee ik niet verbonden wilde zijn.

Het is ook belangrijk om zorgvuldig te zijn in wat we lezen. Ik ontving vroeger altijd maandelijkse folders van begaafde leraars van een bepaalde organisatie. Maar die organisatie ging, ondanks de vele protesten uit de hele christelijke gemeenschap, de ‘sterke overtuiging’ aanhangen dat Christus had kunnen zondigen. Als ik leraars van dwaalleer niet in mijn huis mag ontvangen en zelfs niet mag begroeten, moet ik hun lectuur ook niet in huis hebben. Ik heb daarom de toezending stop laten zetten.

Er blijven voortdurend moderne evangelicale schrijvers die praktisch in alle boeken die zij schrijven, waarvan er veel bijzonder populair zijn, leerstellingen verkondigen die ondermijnend zijn voor Christus en het christendom. We hebben enkele van die leerstellingen al eerder genoemd. Ik mag niets te maken hebben met die schrijvers of hun boeken. Als alle christenen en christelijke boekhandels daarnaar zouden handelen, zou de verspreiding van valse leer enorm beperkt worden!

Enkele opmerkingen van anderen (voor en tegen) over verbindingen en afscheiding

Foundation Magazine, 4-95, door C. Woodbridge (geschreven rond 1970, met toestemming gebruikt: in de vorm van uittreksels). Hoe ver gaat Bijbelse afscheiding? Is dat van christenbroeders die in theologisch opzicht in ongehoorzaamheid wandelen? Moeten [gelovigen] vasthouden aan slechts ‘eerstegraads’-afscheiding, of behoren ze de totale, werkelijke Bijbelse afscheiding te accepteren? Mensen die ‘eerstegraads’- of ‘primaire’ afscheiding propageren terwijl ze de rechtmatigheid van ‘tweedegraads’-afscheiding ontkennen, begrijpen mijns inziens niet werkelijk wat de betekenis is van ware Bijbelse afscheiding.

‘Ik ben een metgezel van allen die U vrezen en die Uw bevelen in acht nemen’ (Ps. 119:63). Met andere woorden: de psalmist had gemeenschap met hen die niet slechts gekenmerkt werden door hun vreze van de Heer, maar ook door hun gehoorzaamheid aan Zijn bevelen. Herinnert u zich de Levitische reinigingswetten zoals ze zijn opgetekend in bijvoorbeeld Leviticus 15? Volgens deze wetten (en hun basisprincipe is nooit veranderd) werd alles wat was aangeraakt door een man die op de een of andere manier onrein was, ook onrein. Niemand mocht hem aanraken (‘eerstegraads’-afscheiding). Maar het bed waarop deze man lag of de stoel waarop hij zat, mocht evenmin aangeraakt worden (‘tweedegraads’-afscheiding). Vanwaar dit strenge verbod? Omdat de Here God wilde dat Zijn gereinigde volk werkelijk afgezonderd was van onreinheid.

Ook Judas heeft hierin een uitgesproken mening. De gelovige moet niet alleen besmetting met bevlekt vlees vermijden (‘eerstegraads’-afscheiding), maar hij moet zelfs het kleed haten dat door het vlees bevlekt is (‘tweedegraads’-afscheiding). Bestudeer Judas vs. 23.

De Bijbel kent geen ‘graden’ van afscheiding van het kwaad. Dit nieuwe, on-Bijbelse onderscheid maken tussen ‘eerstegraads’- en ‘tweedegraads’-afscheiding van kwaad is een dodelijk gevaar. Wanneer iemand de ‘tweedegraads’-afscheiding verwerpt, heeft hij een Bijbelse verdedigingsmuur neergehaald en de vloed van het compromis zal al spoedig het fort van het belegerde overblijfsel van het geloof binnenstromen! Het Woord van God is kristalhelder! Als een kerk of een leerinstituut in theologisch opzicht onrein geworden is, wat is dan onze plicht?  ‘Raakt niet aan wat onrein is’ (2 Kor. 6:17). Op 7 oktober 1888 deed Charles H. Spurgeon de uitspraak: ‘Om te voorkomen dat ik mijn getuigenis krachteloos maak, heb ik mijzelf afgesneden van hen die afdwalen van het geloof, en zelfs van de mensen die zich met hen verbinden’. Amen!

Opmerking: ‘Foundation Magazine’, van de Fundamental Evangelistic Association, Fresno, CA, heeft als doel om fundamentele waarheid te onderwijzen vanuit een klein maar Bijbelgetrouw deel van de Baptistengemeente. Het is nuttig om in te zien dat anderen, zelfs uit sommige denominaties, meer inzicht hebben in het principe van verbindingen dan velen die hiermee zijn opgegroeid!

Our Paths and our Associations (‘Onze wegen en onze verbindingen’), F.W. Grant. ‘Wie kan dan zeggen dat iemands eigen toestand godvruchtig is terwijl hij zich bewust verbonden heeft met de goddelozen om hem heen? 2 Johannes [vs. 9-11] is even duidelijk in dit opzicht als 2 Timotheüs [2:22]. Beide gedeelten houden ons voor dat wij verantwoordelijk zijn voor en deelnemen aan de zonden van anderen met wie wij ons willens en wetens verbinden’.

Leslie M. Grant over 1 Korinthe 10 [1 and 2 Corinthians, Believers Bookshelf]. ‘Wanneer er een dier werd geofferd op het altaar, werden zij die van dat offer aten daardoor vereenzelvigd met het altaar. De ernstige kwestie van verbinding wordt hier benadrukt. Als wij gemeenschap hebben met Christus en met Zijn lichaam, zoals dat wordt uitgedrukt in de broodbreking, is het dan consistent om tegelijkertijd gemeenschap te hebben met datgene wat niet in overeenstemming is met Hem?’.

‘Dit principe kan zeker toegepast worden op een denominationele verbinding. Vele denominaties zijn zo vermengd met afgoderij dat iedere christen dit duidelijk moet onderscheiden en de gemeenschap met dergelijke zaken moet vermijden. Alleen al het verhogen en rechtvaardigen van een bepaalde denominatie draagt een element van afgoderij in zich, want de denominatie wordt dan in de plaats van Christus gesteld. De gelovigen die misschien door dergelijke dingen misleid zijn, zullen we zeker moeten liefhebben, maar de zaken zelf behoren we te vermijden’ (p. 64-65).

J.N. Darby over 1 Korinthe 10 [Synopsis, p. 246 van de Amerikaanse uitgave]. ‘De mensen in Israël die van de offers aten, hadden deel aan het altaar – werden ermee vereenzelvigd. Dus de mensen die het vlees aten dat aan de afgoden gewijd was, werden vereenzelvigd met de afgod aan wie het geofferd werd’.

A.N. Groves over het toelatingsbeleid van Bethesda [History of the Brethren, N. Noel, p. 222]. ‘Zoals Christus hen [alle gelovigen] ontvangen heeft, zo moeten ook wij dat doen tot heerlijkheid van God de Vader. Als wij hen ontvangen hebben vanwege hun leven [omdat ze behouden zijn], zouden wij hen niet moeten afwijzen vanwege hun systemen, of weigeren een deel van hun systemen te erkennen omdat wij veel hebben afgekeurd. In het vertrouwen dat wanneer deze onderlinge gemeenschap gevestigd kan worden, we alles bereiken wat wij wensen. Maar ik zou beslist liever al het kwade van hen verdragen, dan me afscheiden van het goede van hen. Op basis van mijn principes ontvang ik hen allen’. (Kapitalen en cursieven zijn van A.N.G.)

Dit on-Schriftuurlijke standpunt – zijn persoonlijke principes, die ook vandaag door velen aangehangen worden – heeft in 1848 geleid tot de zogenoemde ‘open/gesloten’-splitsing tussen de zogenoemde ‘broeders’. A.N. Groves geloofde duidelijk noch in eerste- noch in tweedegraadsafscheiding.

De Brief van de Tien (waarin de standpunten van de zogenoemde Open Broeders werden verwoord, jaren 1840). Het volgende citaat is cruciaal voor ons onderwerp, want het laat duidelijk zien hoe overigens godvrezende gelovigen tweedegraadsverbinding kunnen ontkennen.    ‘Ook wanneer de schrijver van de traktaten fundamenteel ketters zou zijn, geeft dat ons niet het recht om de mensen af te wijzen die door hem onderwezen zijn, tenzij wij ervan overtuigd zijn dat zij standpunten hebben begrepen en aangenomen die wezenlijk ondermijnend zijn voor de fundamentele waarheid.’ Maar 2 Johannes vs. 9-11 laat zien dat dit aannemen (persoonlijk geloven dat de valse leer waar is) niet noodzakelijk is om verontreinigd te raken door de verbinding ermee.

Samenvatting

De Schrift onderwijst zowel eerste- als tweedegraadsafscheiding gebaseerd op het principe van verbinding. Zonder deze leer zou ik brood kunnen breken met iedere gelovige die zichzelf zo voorstelt aan de plaatselijke vergadering, zelfs als hij verbonden is (en dat ook wil blijven) met een valse leer of gewoonte, zolang hijzelf beweert die valse leer niet aan te hangen of te onderwijzen (of, zoals sommigen nog onjuister zeggen, zolang dat van hem niet bekend is). Dit ontkennen van tweedegraadsverbinding is precies een van de belangrijke punten die de zogenoemde ‘open-gesloten’-splitsing onder ‘de broeders’ in 1848 veroorzaakt hebben – een van de meest opmerkelijke voorbeelden van de veronachtzaming van het principe dat verbindingen verontreinigen, zoals we in twee van de bovenstaande citaten hebben gezien.

Om dus niet verbonden te zijn met ongerechtigheid of kwaad, moeten we duidelijk beseffen op welke grondslag zij, die met ‘ons’ broodbreken, staan. Wat is hun basis voor het samenkomen en wat is hun persoonlijk standpunt ten aanzien van gerechtigheid, geloof, liefde, vrede enzovoort (2 Tim. 2:22)? Wat is hun standpunt – en het standpunt van een groep waarmee ze broodbreken – over de Personen van de Godheid? Zijn ze van mening dat Christus had kunnen zondigen? Hoe denken ze over de opstanding en andere belangrijke leerstellingen van het christelijk geloof? Zijn ze betrokken bij het nabootsen van het werk van de Heilige Geest in de charismatische beweging? Wat is hun standpunt betreffende de Gemeente van Christus? Ontkennen ze in hun praktijk de apostolische leerstellingen? Zijn ze verbonden met groepen die dergelijke valse leringen onderwijzen of toelaten dat deze worden onderwezen?

Tenzij we de antwoorden op bovenstaande vragen kennen, is het mogelijk dat we gemeenschap hebben (verbonden zijn) met allerlei soorten valse leer en gebruiken, en met precies diegenen die zich (in principe) afgewend hebben van Paulus’ en Gods weg die de waarheid en heiligheid van Zijn Vergadering hooghoudt (2 Tim. 1:15).

De vereiste voor broodbreken in dit hoofdstuk over verbindingen is: 

  • Niet godsdienstig verbonden zijn met leerstellige of morele zonde, of met een on-Schriftuurlijke godsdienstige positie, of met mensen die deze zonde geloven of leren of die iemand volgen die deze zonde onderwijst – noch een eerste- noch een tweedegraadsverbinding.

Hoofdstuk 6 – 1 Korinthe betreft niet de huidige situatie: zie 2 Timotheüs

In dit hoofdstuk willen we het feit bestuderen dat het bij de uiterlijke situatie van de gemeente zoals we die vinden in 1 Korinthe, niet om de huidige situatie gaat, hoewel er beslist veel waardevolle waarheid over het vergaderen in gevonden wordt. De situatie lijkt te zijn dat, behalve één man die in hoofdstuk 5 tijdelijk werd uitgesloten, alle gelovigen vanaf de Pinksterdag (rond 30 n.Chr.) tot midden jaren zestig kerkelijke gemeenschap met elkaar hadden.

Een reiziger die in een willekeurige stad zou vragen waar de christenen samenkwamen, zou rechtstreeks naar een vergadering verwezen worden die voortging in de gemeenschap van de apostelen. Zijn aanbevelingsbrief (2 Kor. 3:1; Hand. 18:27) zou daar geaccepteerd worden, omdat zij op dezelfde basis wandelden, dezelfde waarheid geloofden en in praktijk brachten als die hij geloofde en in praktijk bracht. Maar helaas is de situatie tegenwoordig anders. Christenen zijn nu verdeeld in honderden of zelfs duizenden grote en kleine groeperingen, vaak met veel splinterorganisaties, met een veelheid aan verschillende overtuigingen en gebruiken.

God heeft Paulus één brief laten schrijven over de zogenoemde waarheid van de Gemeente/, nadat die versplintering begon: 2 Timotheüs. Onder de nieuwe omstandigheden van uiterlijke wanorde in Zijn Gemeente, gaf God zelfs nog strengere vereisten voor de gemeenschap als gemeente en toelating. Deze vereisten zijn gebaseerd op Zijn heiligheid en rechtvaardigheid.

Aangezien slechts weinig mensen 2 Timotheüs in dit licht lijken te zien en anderen de relevantie ervan voor deze kwesties bestrijden, zullen we eerst kijken naar de strekking van 2 Timotheüs en daarna naar Gods uiteindelijke vereisten voor toelating en gemeenschap als vergaderingen in de huidige omstandigheden. We vertrouwen erop dat deze studies u aan het denken zullen zetten en dat u de Schrift zorgvuldig zult onderzoeken om vast te stellen of dat wat wij zeggen waar is. Als u gelooft dat het waar is, dan bidden wij oprecht dat u vervolgens zult handelen, of zult blijven handelen, in overeenstemming met deze waarheden.

Eerst willen we kijken naar de achtergrond van 2 Timotheüs om het belang te begrijpen van deze laatste brief van Paulus voor het functioneren van de plaatselijke vergadering onder de huidige ecclesiastische omstandigheden. Omdat nergens in 2 Timotheüs het woord gemeente of vergadering genoemd wordt, beschouwen velen dit boek eenvoudig als een algemene brief over de christelijke waarheid gericht aan een betrekkelijk jonge man, een nauwe metgezel van Paulus. We zullen echter proberen aan te tonen dat de brief essentiële waarheid bevat ten aanzien van ons pad als gemeente, inclusief de vraag met wie wij gemeenschap behoren te beoefenen (broodbreken).

De strekking van 2 Timotheüs: afval onder het volk van God

Voor veel praktische zaken die de kerkelijke gemeenschap betreffen, waaronder toelating tot de broodbreking en bijgevolg tot de voorrechten en verantwoordelijken van de plaatselijke vergadering, is een juist begrip van vooral 2 Timotheüs 2 essentieel. Velen hebben nooit gehoord dat 2 Timotheüs geschreven werd om het gemeentelijke pad duidelijk te maken dat iedere individuele gelovige moet bewandelen in de toestand van wijdverbreide afvalligheid in het uiterlijk getuigenis van Gods Gemeente. En anderen – vooral zij die brood willen breken met bijna alle belijdende christenen – hebben deze interpretatie zelfs krachtig afgewezen.

Maar hoe zouden we kunnen denken dat God in Zijn Woord niet spreekt over de toestand die we vandaag om ons heen aantreffen – de toestand van het bedroevend verdeelde getuigenis van de waarheid van de Gemeente wat betreft de praktische verwerkelijking ervan? Laten we daarom vanuit dit gezichtspunt van uiterlijke verdeeldheid naar 2 Timotheüs kijken en Gods wil zoeken voor onze juiste gemeentelijke wandel. We vragen u om biddend en onbevooroordeeld het volgende te overwegen en dringen er nog eens op aan om de Schriften te onderzoeken of deze dingen zo zijn (Hand. 17:11) en alles te beproeven en het goede te behouden (1 Thess. 5:21).

In 1 Korinthe 1:10-13 zien we het zaad van verdeeldheid in het getuigenis van de Gemeente. De partijgeest werd zichtbaar. Het was het mentale begin van het denominationalisme – het uiteengaan in groepen die samenkomen rond de een of andere favoriete persoon of leerstelling. Toch waren de broeders in Korinthe uiterlijk één; ze wandelden nog steeds in eenheid. Paulus smeekte hun om op dat pad te blijven, om hetzelfde te spreken, ‘en dat er onder u geen scheuringen zijn; maar dat u vast aaneengesloten bent, één van zin en één van gevoelen’ (1 Kor. 1:10). Dit werd zo rond 56 n.Chr. geschreven (volgens de datering van de New Scofield Bible).

Ongeveer acht jaar later schreef Paulus zijn eerste Brief aan Timotheüs (rond 64 n.Chr.). Hij begon bijna onmiddellijk met zijn dringend verzoek aan Timotheüs om in Efeze te blijven, de hoofdstad van de Romeinse provincie Asia, omdat sommigen een andere leer brachten en ervoor zorgden dat de broeders zich gingen bezighouden met ‘fabels en eindeloze geslachtsregisters’ (1:3-4). Er vond onderwijs van de wet plaats (vs. 7) en er waren zelfs mensen die lasterden (vs. 20). Hiervoor was ernstige apostolische bestraffing vereist. De problemen van binnenuit, die in Handelingen 20:29-30 voorzegd waren aan de oudsten van Efeze, begonnen nu zichtbaar te worden onder Gods volk.

De algemene toon van 1 Timotheüs is echter positief, zelfs al waren er ernstige problemen waarmee afgerekend moest worden. Paulus gaf daarom raad, zodat Timotheüs (en ook wij) zou weten ‘hoe men zich moet gedragen in het huis van God, dat is de Gemeente van de levende God, de pilaar en grondslag van de waarheid’ (3:15).

De dwaling was nog steeds individueel: ‘Als iemand anders leert en zich niet voegt naar de gezonde woorden (…) die is opgeblazen’ (6:3-4). Sommigen waren ‘van het geloof afgedwaald’ (vs. 10) door morele oorzaken – geldzucht (vs. 10) – en zelfs, zoals tegenwoordig ook vaak, door valse kennis (vs. 20). Denk aan het zogenaamd wetenschappelijk onderwijs over evolutie door hen die beweren er verstand van te hebben!

Een aantal jaren later – rond 67 n.Chr. – schreef Paulus een tweede geïnspireerde Brief aan Timotheüs. Wat een contrast! Timotheüs was zo ontmoedigd geraakt dat hij praktisch gestopt was met zijn bediening: zijn genadegave moest worden aangewakkerd (2 Tim. 1:6). Het vuur was bijna uitgedoofd. Timotheüs’ gaven functioneerden niet meer; zo werd dat tenminste gezien en ervaren door de broeders. Waardoor was deze grote ontmoediging veroorzaakt? En wat was de oplossing?

Paulus’ voorschriften aan Timotheüs

Toen het fout ging, herinnerde Paulus Timotheüs eraan dat God hem geen geest van lafhartigheid had gegeven, maar van ‘kracht, liefde en bezonnenheid’ (een gezonde geest) (1:7). Timotheüs moest zich niet schamen voor het getuigenis van de Heer, noch voor Paulus, die kort tevoren weer gevangen was gezet (1:8). God is alle steun die iemand nodig heeft: Hij is machtig (vs. 12). Timotheüs had een sterk besef nodig van de waarheden die uniek waren voor Paulus’ bediening, ‘de gezonde woorden die je van mij gehoord hebt’ (vs. 13) – in het bijzonder de waarheden aangaande de Gemeente en de openbaring van die Gemeente, die uitsluitend aan Paulus waren toevertrouwd (Ef. 3:2-11).

Wat de oorzaak was van al deze teleurstelling en waarom Timotheüs het zo nodig had om de woorden die Paulus had onderwezen goed in gedachten te houden, wordt ons duidelijk uit vers 15. Daar staat: ‘Dit weet je, dat allen die in Asia zijn zich van mij afgewend hebben’. Zoals blijkt uit het consequente gebruik in de Schrift van het Griekse woord voor ‘afwenden’, had men zich niet eenvoudigweg afgewend van Paulus, de gevangene van de Heer, maar primair van de waarheden over de Gemeente, die zijn unieke, door God gegeven bediening vormden (Ef. 3:3-10).

Paulus’ gevangenschap was profetisch voor het verdrijven van deze waarheden uit de gedachten van gelovigen door onverschillige mensen, in het bijzonder nu we het tijdstip naderen van ons vertrek uit deze wereld (4:6) – bij de Opname. Wat er volgens 2 Timotheüs 1:15 plaatsvond, gaat veel verder dan wat we eerder gezien hebben toen er alleen nog maar een neiging tot verdeeldheid bestond en er slechts afgerekend hoefde te worden met enkele personen vanwege leerstellige of morele zonde. Maar hier zien we een wijdverbreid gezamenlijk zich afwenden van het pad dat de Gemeente moet gaan, en dat tot eer van God is.

De woorden ‘zich afwenden/afkeren’

We merken hier op, in verband met het werkwoord zich afwenden (Gr. apostrepho), dat het vaststellen van de onzekere betekenis van een woord of uitdrukking door die uit andere Bijbelgedeelten af te leiden, een algemeen erkende methode is van het juist interpreteren van de Schrift. De Heilige Geest heeft niet achteloos woorden gebruikt!

Naast 2 Timotheüs 1:15 komt het woord nog in negen andere verzen voor, die u in Appendix A tot in detail kunt nagaan, mocht u twijfelen aan wat we hier over het woord gezegd hebben. Nu behandelen we alleen het eerste gebruik ervan, want een eerste gebruik is altijd belangrijk in de Schrift voor het vaststellen van de betekenis. In Mattheüs 5:42 vinden we de aansporing om je niet af te keren (WV: af te wenden) van iemand die iets van je wil lenen. Het gebruik van het woord in dit vers heeft niets te maken met het aanvaarden of afwijzen van iemand als persoon!

Het eenduidig gebruik in de Schrift van het Griekse woord apostrepho is dat het nooit verwijst naar een persoon vanwege zijn persoonlijkheid of uiterlijke omstandigheden. Het verwijst juist altijd naar het zich afwenden van een bepaalde overtuiging, een bepaalde leerstelling, een bepaald levensprincipe.

Dit geïnspireerd bewijs toont onweerlegbaar aan dat 2 Timotheüs 1:15 betekent dat de broeders – in elk geval de grote meerderheid van hen – uit de plaatselijke vergaderingen van de Romeinse provincie Asia het smalle pad dat verbonden was met Paulus’ unieke bediening voor de Gemeente, hadden afgewezen. Op deze wijze hadden zij zich van hem afgewend. Misschien hadden sommigen ook hun belangstelling voor Paulus verloren omdat hij in de gevangenis zat, maar of dat al dan niet het geval was, heeft niets te maken met de uitleg van dit vers.

Verdere voorwaarden in 2 Timotheüs

Laten we verder gaan met 2 Timotheüs. Vandaag weten we maar al te goed hoe verschrikkelijk verdeeld Gods volk is in zijn getuigenis als ‘Kerk’. Hoe kunnen we weten waar en hoe God wil dat wij samenkomen in deze situatie van verdeeldheid? Zou Hij ons Zijn voorschriften voor het samenkomen onder de huidige bedroevende omstandigheden onthouden? Als dat het geval was, zouden we niet weten hoe wij in onze tijd moeten handelen, want dan zouden we alleen richtlijnen hebben voor het oplossen van problemen in de situatie van Gemeentelijke eenheid. Timotheüs wist ook niet wat hij moest doen, omdat hij te maken had met nieuwe omstandigheden. Paulus gaf deze geïnspireerde voorschriften voor Timotheüs en voor ons!

De broeders Fygelus (wiens naam kleine vluchteling betekent) en Hermogenes (gelukkig geboren) waren medeschuldig aan de afvalligheid. Let erop dat de betekenis van namen nog een middel is dat de Heilige Geest ons geeft om de juiste interpretatie van de Schrift te kunnen vaststellen. De genoemde betekenissen komen uit Dictionary of Proper Names van J.B. Jackson. Deze twee broeders worden tegenover Onesiforus gesteld, wiens naam nuttig of voordeel brengend betekent.

Wij zijn van mening dat Fygelus spreekt van hen die niet meer werkelijk geïnteresseerd zijn in de waarheden van de Gemeente en de Gemeentelijke praktijk die Paulus onderwees, en zelfs deze waarheden tegenwerkten, vaak door heimelijk hun eigen agenda van het opgeven van ‘impopulaire’ waarheden te promoten. Zo werden ze dus verraders of vluchtelingen van het standpunt dat ze eens innamen.

Hermogenes spreekt kennelijk van de tweede generatie gelovigen die zo ‘gelukkig’ waren (vanuit menselijk oogpunt gezien) om geboren te worden in gezinnen met een achtergrond in de waarheid en praktijk van de Gemeente. Deze kinderen volgden een tijdje het ware pad van de Gemeente, maar dat was helaas alleen maar omdat hun ouders het ook deden. Ze deden het niet vanuit een innerlijke overtuiging en hadden er nauwelijks besef van hoe de Heer wilde dat ze wandelden. Ze stonden niet vijandig tegenover de waarheid van de Gemeente, maar waren er ongeoefend in.

Datzelfde geldt helaas tegenwoordig ook. We hebben gezien hoe het zich steeds herhaalt in families. Beide typen mensen wijken gemakkelijk af van Paulus’ smalle pad, om zich te begeven op beter begaanbare en populairdere wegen, die meer aansluiten bij de ideeën en genoegens die bevredigend zijn voor de zondige natuur.

Demas was een van Paulus’ metgezellen (Fil. vs. 24). Zijn naam betekent populair. Ook hij had Paulus verlaten, omdat hij ‘de tegenwoordige eeuw’ had ‘liefgekregen’ (2 Tim. 4:10). De oude natuur houdt ervan om populair te zijn, en met Paulus wandelen is niet populair!

De bewoordingen van dit vers lijken droevig genoeg aan te geven dat Crescens en zelfs Titus het pad van Paulus hadden verlaten. We weten dat niet zeker. Maar door heel de ‘Kerk’-geschiedenis heen hebben veel gerespecteerde en begaafde leraren, die eens zeer waardevol waren en stevig verankerd in de waarheid, de praktijk van de waarheid omtrent de Gemeente opgegeven. Bovendien hebben ze daarbij veel anderen hebben meegenomen op makkelijker begaanbare en meer oecumenische wegen. Hoe gevaarlijk is het om iemand te volgen, tenzij hij Christus volgt! De Heer Jezus heeft gezegd: ‘Volg jij Mij’ (Joh. 21:22).

Demas, Crescens en Titus worden hier tegenover Tychicus (fortuinlijk) gesteld, die door Paulus naar Efeze was gestuurd (2 Tim. 4:12) – misschien naar een klein overblijfsel dat Paulus nog trouw bleef, zoals we dat ongeveer dertig jaar later zien in Openbaring 2. Hoe gelukkig was Tychicus dat hij met Paulus bleef wandelen! Ook Markus en Lukas waren Paulus trouw.

Het feit dat er in de Romeinse provincie Asia zo’n dertig jaar later nog steeds een gemeentelijk getuigenis was, heeft sommigen onze interpretatie in dit boek dat er in Asia een wijdverspreide afval en verdeeldheid was, doen ontkennen. Het is niet verbazingwekkend dat een overblijfsel Paulus trouw bleef na een grote afval, en het is ook niet verbazingwekkend dat vurige broeders, door de Heer geleid, dat getuigenis gedurende de dertig jaar erna versterkt hebben. De woorden in Openbaring 2 en 3 laten echter wel zien dat er veel problemen waren in de plaatselijke vergaderingen in de provincie Asia, en sommige daarvan waren cruciaal van aard.

Oniseforus was iemand die voordeel bracht aan allen die op zijn pad kwamen. ‘Toen hij in Rome kwam, heeft hij mij [Paulus]zeer ijverig gezocht en gevonden’ (2 Tim. 1:17). Hij had ‘veel diensten’ bewezen (vs. 18). Hij was nuttig voor God en voor Paulus. Hij is het voorbeeld voor ons in deze tijd. Het is niet gemakkelijk om Paulus’ weg te vinden en erop voort te gaan, maar wanneer we ijverig zoeken, kunnen we die weg vinden en volgen. God belooft dat de ijverige zoeker van de waarheid die zal vinden (Joh. 7:17) –  hij zal Gods wil ontdekken.

Timotheüs moest een goed soldaat zijn die verdrukking lijdt, een kampvechter die wettig strijdt, en een landman die eerst moet werken voordat hij kan genieten van de vruchten (2 Tim. 2:3-6). ‘Als wij verdragen, zullen wij ook met Hem regeren’ (vs. 12). Ik vraag me af of mensen die afdwalen van Paulus’ weg, zich realiseren hoe negatief dat hun beloning zal beïnvloeden wanneer zij met Christus regeren. ‘Sterk je in de genade die Christus Jezus is’ (vs. 1).

Al deze aansporing en bemoediging was nodig, omdat er overal onder Gods volk zo veel problemen waren. De satan behaalde een grote overwinning, en die bleef ongeveer vijftienhonderd jaar voortduren. Tegenwoordig zijn deze waarheden van de weg als Gemeente, zoals de apostel die mocht openbaren, wijd bekend (al bijna tweehonderd jaar), maar opnieuw wenden velen zich in groten getale daarvan af!

Mensen die water bij de wijn willen doen wat de waarheid betreft, houden ervan om te redetwisten. Paulus houdt ons om voor dergelijke mensen te mijden (vs. 14,16). We moeten ons beijveren om ‘het woord van de waarheid recht te snijden (vs. 15), om het op de juiste manier te hanteren. Waarom? Omdat valse leerstellingen en gebruiken overvloedig voorkwamen! Dergelijke leerstellingen proberen de gelovige van Gods smalle pad af te brengen en zelfs van de vreugde en grootheid van hun Verlosser!

Onze gezamenlijke wandel als gemeente lijkt een favoriet doel te zijn van Satans sluwe listen, omdat die het fundament vormt van Gods grote plan voor deze tijd. Judaïstische gebruiken die passend waren voor het oudtestamentische judaïsme, maar niet voor de christelijke Gemeente, werden al spoedig gewoon in de belijdende ‘Kerk’. Men sneed, of hanteerde, het Woord van God niet juist. Dergelijke valse leringen woekerden voort als kanker, tot de ondergang van allen, wanneer ze niet tegengehouden werden (vs. 17-18). Vergelijk 1 Korinthe 5:6 en Galaten 5:9. De juiste interpretatie van de Schrift is van levensbelang! Er is slechts één interpretatie, al kunnen er wel veel toepassingen zijn.

2 Timotheüs 3:16 tot en met hoofdstuk 4

Waar vinden we onze instructies voor de noodzakelijke zorg in gemeentelijke zaken en alle andere aspecten van ons leven als christen? In de geïnspireerde Schriften (3:16)! Onze bijbels bevatten alles wat we nodig hebben om volkomen te zijn, tot alle goed werk ten volle toegerust (vs. 17).

Wat we nodig hebben, is woordverkondiging, woordverkondiging, woordverkondiging! ‘Predik het woord, wees paraat’ [volhardend], ‘gelegen en ongelegen; weerleg, bestraf, vermaan in alle lankmoedigheid’ [groot geduld], ‘en lering’ (4:2). Dit apostolisch onderwijs waarin de vroege Gemeente volhardde (Hand. 2:42), is van wezenlijk belang voor ons in deze tijd, als wij in de volle waarheid willen blijven.

De omstandigheden zullen steeds slechter worden. Het apostolisch onderwijs over de juiste beoefening van gemeenschap als vergaderingen wordt door de meeste mensen geweld aangedaan. ‘Want er zal een tijd zijn’ [is gekomen!] ‘dat zij de gezonde leer niet zullen verdragen, maar naar hun eigen begeerten voor zichzelf leraars zullen verzamelen, om zich het gehoor te laten strelen; en zij’ [die leraars] ‘zullen het oor’ [van de luisteraars] ‘van de waarheid afkeren’ [zodat zij] ‘zich tot de fabels wenden’ (4:3-4 JND).

Fabels zijn verhalen die waar lijken te zijn, maar in werkelijkheid vals zijn, hoewel de fabel wel moralistisch kan zijn en iets van waarheid kan bevatten. Deze fabels over de dingen van God zien we overal om ons heen in de vermengingen van de ideeën van de mens en de waarheid van God. Timotheüs kreeg voor het eerst met dergelijke fabels in het uiterlijk getuigenis van de Gemeente te maken in de tijd dat Paulus 2 Timotheüs schreef vanwege de recente afval en verdeeldheid.

Ik wil nog opmerken dat door de jaren heen veel gelovigen geschokt waren wanneer ik het woord verdeeldheid gebruikte in verband met het ‘zich afwenden’ van Paulus door velen of de meesten uit de vergaderingen in Asia. Ze leken de voorkeur te geven aan het woord afval. Maar geen van hen heeft uitgelegd waarom dit zo belangrijk voor hem was. Misschien klinkt het helemaal niet zo ernstig. Misschien komt het doordat ze niet beseffen dat 2 Timotheüs werd geschreven om ons te laten weten hoe ons gedrag in de ‘vergadering’ behoort te zijn in de omstandigheden van vandaag – een tijd van de ene splitsing na de andere! Ik zal niet verder speculeren. Mijns inziens is hier de bekende uitspraak van toepassing: als iets eruitziet als een eend, zwemt als een eend en kwaakt als een eend, dan is het waarschijnlijk een eend! Dus of we het nu afval noemen of verdeeldheid, het effect is hetzelfde.

We sluiten dit gedeelte af met het gebed in ons hart dat ieder voor de Heer zal overwegen wat de draagwijdte van 2 Timotheüs is en wat de betekenis ervan is voor de situatie en het gedrag van de Gemeente in onze tijd. In het volgende hoofdstuk zullen we kijken naar 2 Timotheüs 2:19-22.

Citaten van bekende en gerespecteerde leraren

Ten slotte geven we nog enkele citaten van een aantal Bijbelleraren weer, want het kan nuttig zijn om te zien wat anderen in het verleden hebben gezegd. De aangehaalde mensen schreven allemaal ongeveer een eeuw geleden. In deze citaten komt het woord verdeeldheid niet voor, maar het wordt beslist wel geïmpliceerd; in elk geval de gevolgen van een grote verwarring. Het pad dat bewandeld moet worden, nu individueel, maar samen met hen die de eer van de Heer op het oog hebben, is hetzelfde als wanneer de verdeeldheid zich tijdens Paulus’ leven had voorgedaan, zoals mijns inziens ook gebeurd is!

Volgens ons is 2 Timotheüs 2 beslist niet logisch als de meeste gelovigen nog samen wandelden. Waarom zou Timotheüs dan moeten kiezen? Aan wie moest hij zich onttrekken? Beslist niet van hen die Paulus bleven volgen, ook al was het in zwakheid en falen! Het lijkt duidelijk dat Timotheüs zich moest afscheiden van hen die Paulus’ pad afwezen en zich van hem hadden afgewend naar een gemakkelijker pad.

Synopsis (J.N. Darby)

‘De eerste Brief aan Timotheüs ‘geeft voorschriften voor de orde in de Gemeente; de tweede voor het pad van een dienstknecht van God wanneer de Gemeente faalt en er wanorde heerst. Hij was geschreven met het oog op haar [de Gemeente] falen en haar afwijken van de principes waarop hij [Paulus] haar had gesticht. De Gemeente heeft haar begintoestand niet vastgehouden en [2 Timotheüs] zet de veilige wegen uiteen voor hen die God willen zoeken en ernaar verlangen om Hem te behagen in een toestand als deze. Hij kon hen niet langer verbinden met het algemene lichaam op aarde. Datgene wat haar naam draagt, beantwoordt niet meer aan het karakter dat de eerste Brief haar toeschrijft als ‘pilaar en grondslag van de waarheid’.

‘Het gaat hier om een periode van ontrouw. De grote massa was volkomen afgeweken van de apostel. De uiterlijke gemeente had een totaal nieuw karakter gekregen, heel anders dan dat van de begintijd, en nu was de individuele persoon [nadruk van mij] teruggeworpen op zijn persoonlijke trouw als bron en als middel tot ontkoming aan het algemene verval. De uiterlijke gemeente heeft het kenmerk van een groot huis. De mens Gods moest zichzelf reinigen van de vaten tot oneer, zich afscheiden en zich niet verontreinigen met datgene wat vals en verdorven was’.

‘[God] liet toe dat het kwaad zich in de apostolische tijd in deze mate vertoonde en gebruikte dit als gelegenheid om door openbaring dit principe in te stellen, waardoor de gelovige zich moet laten leiden. Van datgene wat in tegenspraak is met de eer van Christus in hen die Zijn naam dragen, moet hij zich afscheiden. Iemand kan niet wandelen met hen die Hem oneer aandoen terwijl hijzelf Hem in zijn eigen wandel eert. Wij bepalen niet wie van de Heer zijn: Hij kent hen die de Zijnen zijn. Maar wij moeten ons verbinden met hen die zich zo laten kennen dat zij de Heer aanroepen uit een rein hart’.

2 Timotheüs (W. Kelly)

‘(…) met het oog op de diepe en groeiende wanorde (…) met het oog op de verschrikkingen en gevaren waar het in deze brief over gaat. Het was nooit eerder noodzakelijk geweest dat men zich afscheidde van hen die samen gewandeld hadden in de Gemeente. Maar hier stelt de Geest van God de apostel een nieuw en nog ontstellender gevolg van de toenemende macht van het kwaad voor ogen’.

Numerical Bible, 2 Timotheüs (F.W. Grant)

‘In de tweede Brief ontbreekt, zo kunnen we wel zeggen, het huis [van God] helemaal. We vinden er een fundament dat sterk blijft en datgene wat tot een groot huis geworden is. Iedereen moet zichzelf een oordeel vormen (…) bij alles wat tegen hem is (…) door de schipbreuk van de belijdende massa. Hoever dit zich afwenden in Asia ook gegaan mag zijn, duidelijk is dat het om een wijdverbreide afval gaat (…) en het is beslist niet aannemelijk dat het eenvoudigweg verwijst naar het verlaten van de apostel toen hij weer gevangengezet werd. De leerstellingen die Paulus mocht openbaren, werden al heel snel opgegeven. Trouw wordt gekenmerkt door de behoefte om het onderscheiden pad te volgen dat de Heer voor ieder van de Zijnen heeft en dat wij dan ook moeten aannemen als van Hem’.

Bronnen van trouw te midden van de huidige verwarring (W.T. Turpin – Johnson Print Shop)

‘Het zou een belastering zijn van de liefde van Christus voor de Zijnen en voor Zijn Gemeente, als wij menen zelf onze weg te moeten zoeken, zo goed en zo kwaad als dat gaat te midden van de ernstige verwarringen die in dit Woord beschreven staan – kwaad van allerlei soort dat aan alle kanten toeneemt – terwijl de Heilige Geest ons geen enkele specifieke instructie gegeven heeft, geen enkele specifieke waarheid die kan worden toegepast op de huidige omstandigheden. Nee, het is deze bijzondere zorg van God die 2 Timotheüs (…) van speciale en unieke waarde maakt voor de heiligen van God in onze tijd’.

‘Wanneer ik bij 2 Timotheüs aankom, zie ik het huis in verwarring. Het is uiteengevallen [mijn nadruk]. Bij monde van de apostel heeft de Heilige Geest hier voor Timotheüs en voor de heiligen van God in onze tijd aangegeven welk gedrag en karakter men tentoon behoort te spreiden en welk pad men behoort te volgen te midden van deze verwarring’.

Hoofdstuk 7 – 2 Timotheüs 2:19-22 – laatste voorwaarden voor toelating

In dit hoofdstuk willen we verdergaan met onze bespreking van de vereisten om brood te breken – om gemeenschap te hebben in de gemeente – in de situatie van de uiterlijk verdeelde staat van het gemeentelijke getuigenis, de situatie waarin wij vandaag de dag leven. We hebben in het vorige hoofdstuk gezien dat 2 Timotheüs geschreven was om die laatste vereisten duidelijk te maken, maar we hebben nog niet naar die vereisten zelf gekeken. Natuurlijk zijn alle voorgaande vereisten die we hebben besproken nog steeds essentieel; de voorwaarden die we in 2 Timotheüs vinden stellen die eerdere vereisten op geen enkele wijze terzijde, maar vormen een toevoeging. We zullen nu gaan kijken wat 2 Timotheüs 2 erover zegt, eerst van de negatieve kant gezien en daarna van de positieve kant.

Het pad van Paulus ontdekken: de negatieve kant – afscheiden van

Voordat 2 Timotheüs werd geschreven, was er zowel een zichtbaar fundament  van het christendom geweest, als een zichtbaar huis van God (de Gemeente), gebouwd op dat fundament. Wanneer en waar Gods kinderen ook maar samenkwamen, maakten zij de waarheid van het huis van God zichtbaar in hun samenkomsten tot eer van God. Nu was er ogenschijnlijk alleen nog maar het fundament over. En het lijkt erop dat Timotheüs zelfs daar niet zeker van was. Wat anders dan een wijdverspreide verdeeldheid of afval (hoe je het ook wilt noemen) kan in zo’n korte tijd deze verandering veroorzaakt hebben?

Broeders waren zo ver van Gods weg afgeweken, dat het in sommige gevallen zelfs niet meer mogelijk was om vast te stellen of ze wel gelovigen waren. Paulus’ eenvoudige en wijze antwoord luidde: ‘Evenwel, het vaste fundament van God staat en heeft dit zegel: De Heer kent  die de Zijnen zijn’ (vs. 19). Ook als mensen het niet zeker weten, maakt God geen fouten. Het vaste fundament was er! Dat was Gods verantwoordelijkheid.

Tot dat moment in de tijd (rond 67 n.Chr.) had iedere nieuwe gelovige in principe slechts één keuze: of hij al dan niet zijn plaats in zou nemen in de praktische gemeenschap van de gemeente met alle andere gelovigen. Het lijkt erop dat de meesten, zo niet allen, dat inderdaad deden. Maar nadat de verdeeldheid of afval had plaatsgevonden, moest iedere individuele gelovige nog een volgende keuze maken. Hij moest beslissen of hij het Heer-zijn van Christus zou erkennen en zich zou ‘onttrekken aan ongerechtigheid (Gr. adikia)’ (vs. 19), en zich zou afzonderen van vaten tot oneer (vs. 20-21). Iedere gelovige moest beslissen of hij mee zou gaan met hen die zich afsplitsten van Paulus’ pad, of dat hij trouw zou blijven aan Paulus en zijn door God geïnspireerde onderwijs.

In de geschriften van Paulus lezen we niet meer over het huis van God en hoe iemand zich daarin behoort te gedragen. Zeker, het huis van God, de Gemeente gezien als de woonplaats van God waar de orde gehandhaafd dient te worden, stond nog steeds stevig, maar van de buitenkant gezien werd het een ‘groot huis’ (vs. 20). Waarom? Omdat mannen en vrouwen weigerden zich gepast te gedragen, Gods voorwaarden voor een getuigenis voor Zijn huis afwezen, en op deze wijze allerlei kwaad en ongerechtigheid binnenbrachten! In zo’n korte tijd waren er al houten en aarden vaten in dit verwoeste uiterlijke getuigenis – wereldse gelovigen die Gods pad afwezen, en zelfs naambelijders. Zo wijdverbreid was de afval, de verdeeldheid, in slechts twee of drie jaar geworden!

Er waren dus vaten tot eer (gehoorzame gelovigen) en vaten tot oneer in dat grote belijdende huis van het christendom, dat uiterlijk maar ten onrechte beweerde Gods huis te zijn. Paulus beval alle vaten tot eer zich te reinigen van de vaten tot oneer (vs. 21) door zich van hen af te scheiden (jnd) – de betekenis van het Griekse woord dat in de kjv met ‘zuiveren’ vertaald is. We kunnen nu dus de volgende drie groepen onderscheiden:

  1. vaten tot oneer;
  2. vaten tot eer die echter niet de laatste stap in de afscheiding zetten, en dus verbonden zijn met zonde en daardoor verontreinigd;
  3. vaten tot eer die zich afscheiden van de vaten tot oneer.

Alleen de derde groep ontvangt Gods goedkeuring als waarlijk ‘een vat tot eer, geheiligd [apart gezet], bruikbaar voor de Meester, tot alle goed werk toebereid’ (vs. 21). Willen wij werkelijk bruikbaar zijn voor Hem? Als dat echt uw verlangen is, dan moet u dat op Gods wijze doen!

Het pad van Paulus ontdekken: de postitieve kant – vergaderen met

Toen Timotheüs vrij was van verontreinigende invloeden, mensen en leerstellingen doordat hij zich had afgezonderd, deed hij iets positiefs. Hij moest de ‘begeerten van de jeugd’ (Gr. neoterikos: de nieuwe dingen die ons aantrekken) van lichaam en geest ‘ontvluchten’ (vs. 22). Velen van ons zijn eraan gewend geraakt om toe te geven aan onze zondige natuur; wij willen ons vermaak, ons plezier en andere wereldse genoegens, waaronder de nieuwste dingen die op de markt gebracht worden om de ziel te bevredigen, om spanning – vleselijke opwinding – aan het leven te geven. Dit gaat niet samen met een godvruchtig leven (Hebr. 12:1-2). De gemeentegroeibeweging lijkt hierop te gedijen, maar uiterlijk succes is niet hetzelfde als Gods goedkeuring!

Toen Timotheüs de jeugdige (nieuwe) begeerten was ontvlucht, moest hij vier dingen najagen. Elke gelovige die de weg wil volgen die de apostel Paulus ons toont, behoort persoonlijk te jagen naar ‘gerechtigheid, geloof, liefde en vrede met hen die de Heer aanroepen uit een rein hart’ (vs. 22). Zoals bij alle ‘opsommingen’ in de geïnspireerde Schrift is ook hier de volgorde van de woorden belangrijk. Laten we kort naar deze vier woorden kijken in de volgorde zoals ze door de Heilige Geest gegeven zijn.

Gerechtigheid

Gerechtigheid is het in praktijk brengen wat volgens het Woord van God juist is. Het is het tegenovergestelde van datgene waaraan we ons moeten onttrekken: ongerechtigheid (vs. 19). Het Griekse dikaiosune – ‘het kenmerk of de eigenschap rechtvaardigheid bezitten; rechtvaardig handelen’ (Vine’s Dictionary of New Testament Words) – is een ruim begrip. Zij die waren afgeweken van Paulus’ weg, jaagden niet langer naar gerechtigheid, ook al brachten ze niet noodzakelijk fundamentele dwaalleer en hebben sommigen misschien in moreel opzicht persoonlijk een voorbeeldig leven geleid en het oprechte en ijverige verlangen gehad om de Heer te dienen, maar dan wel op het valse spoor van hun nieuw gecreëerde kerkelijke weg. Helaas hadden ze zich doelbewust van Gods weg afgewend – die zoals ze wisten juist was – naar zelfgekozen wegen. Ze wilden eenvoudig hun eigen weg gaan, want Gods smalle weg was hun te nauw, te veeleisend! God beschouwde dit als een ernstige zonde. Velen vandaag de dag lijken daar anders over te denken, zelfs zij die bij deze waarheden zijn grootgebracht.

De eerste vijf verzen van 2 Timotheüs 3 geven een opsomming van zonden die bepaalde mensen kenmerken. Dit waren geen mensen van de wereld, maar belijdende christenen van wie Timotheüs zich moest afwenden vanwege hun genoemde zonden (vs. 5). Bij deze zonden ging het niet noodzakelijk om iets dat kwaad of boos was, zoals wij die woorden misschien opvatten, maar meer om koppig volgehouden ongerechtigheid, vergeleken met de ernstige zonden die worden opgesomd in 1 Korinthe 5:11.

Deze voorschriften betroffen duidelijk gemeentelijke zaken, want als het ook om onbekeerde mensen ging, zouden we ons in een klooster moeten terugtrekken om niet met hen in aanraking te komen. 1 Korinthe 5:11 maakt duidelijk dat we ons moeten afscheiden van zondigende gelovigen, en vers 10 maakt evenzeer duidelijk dat wij ons niet afwenden van zondaars van de wereld die we in ons dagelijks leven ontmoeten of met wie we samenwerken, al mogen we natuurlijk niet betrokken raken bij hun zonden. We werken dagelijks samen met onbekeerde mensen en wonen bij ongelovigen in de buurt, en we behoren tegenover hen een getuigenis te zijn van de heiligheid en liefde van Christus.

Maar wat betreft het ware pad van de Gemeente – vanwege de openlijke verdeeldheid onder de Christenen – vroegen de nieuwe uiterlijke omstandigheden om meer zorg en voorzichtigheid. De gerechtigheid moest gehandhaafd worden. De belijdende gelovigen die niet vasthielden aan de gerechtigheid, moesten gemeden worden. De gemeenschap als gemeente was voor hen afgesloten zolang ze voort bleven gaan op hun onrechtvaardige wegen.

Denk aan de zondige gebruiken waar zo veel christenen deel van uitmaken – of waarmee ze verbonden zijn, en verbinding met de zonde verontreinigt! Sommige christenen komen samen op de basis van de autonomie (onafhankelijkheid) van de plaatselijke gemeente, en dit is een duidelijke schending van het feit dat de Gemeente ‘één lichaam’ is (1 Kor. 1:2; 12:1-14). Anderen komen samen op denominationele basis. Dat is verkeerd! In de praktijk ontkennen zij Christus als het enige Middelpunt van samenkomen (Matth. 18:20), en door het kwaad van het geestelijken-lekensysteem – soms bestaand uit overigens godvruchtige en begaafde mensen – verdringen zij de Heilige Geest van Zijn rechtmatige plaats als Leider en Bestuurder van de vergaderde gemeente (1 Kor. 12:11), en ontkennen zij in de praktijk het priesterschap van alle gelovigen voor zowel de aanbidding als de dienst (1 Petr. 2:5-9). Vele van de door God geschonken geestelijke gaven zijn op deze maner ineffectief gemaakt in de bijeenkomsten van de denominatie. Dit is niet Gods ware grond. Verre van dat. Het is ernstige zonde, waarvan we ons moeten afscheiden!

Geloof

‘Alles wat niet op grond van geloof is, is zonde’ (Rom. 14:23). De duidelijke conclusie van dit zo vaak veronachtzaamde vers is dat we ervan overtuigd moeten zijn dat alles wat wij voor de Heer doen Zijn wil is, anders is het zonde. Wat een ernstige gedachte!

Om toegelaten te worden tot de broodbreking moet iemand dus goed begrijpen wat hij precies gaat doen. Anders zou het geen daad van geloof zijn. Dat is toch immers de eenvoudige en duidelijke conclusie uit dit zeer eenvoudige vers? De zoekende behoort op de hoogte te zijn van de vergaderprincipes van de plaatselijke gemeente waar hij gemeenschap wil beoefenen, en ervan overtuigd te zijn dat die principes in overeenstemming zijn met de Schrift; anders zou hij door onwetendheid verbonden kunnen raken met allerlei dwaling.

Iedere plaatselijke vergadering is in dit opzicht verantwoordelijk voor iedere gelovige die daar brood wil breken, en moet zich vergewissen van bijvoorbeeld de achtergrond en de leeftijd van de betreffende persoon. Hoe kan ooit aan deze voorwaarde worden voldaan als een vergadering iemand toelaat uit een godsdienstige groepering die samenkomt op basis van andere principes dan die we in Gods Woord vinden – principes die volgens de betreffende persoon juist zijn en waarnaar hij ook beslist weer wil terugkeren?

Liefde

Omdat liefde zo’n emotioneel beladen begrip is voor ons, geeft God er een nauwkeurige omschrijving van wanneer het geestelijke zaken betreft. Liefde voor God wordt alleen getoond door gehoorzaamheid aan Hem! ‘Want dit is de liefde van God, dat wij Zijn geboden bewaren’ (1 Joh. 5:3). En ook de liefde voor onze broeders wordt getoond door gehoorzaamheid aan God, niet andersom. ‘Hieraan weten wij dat wij de kinderen van God liefhebben, wanneer wij God liefhebben en zijn geboden doen’ (vs. 2). Natuurlijk houdt het gebod van de Heer ook in ‘dat u elkaar liefhebt zoals Ik u heb liefgehad’ (Joh. 15:12, etc.), maar de eerdere verzen maken duidelijk dat het bij het betonen van liefde niet gaat om louter emotionaliteit of menselijke sentimentaliteit.

Er wordt wel gezegd: ‘Je hebt geen werkelijke liefde als je weigert een andere gelovige toe te laten tot de broodbreking.’ Onze vraag is dan: betoon ik mijn kind wel of geen liefde wanneer ik hem iets weiger dat hij verlangt, maar dat verkeerd of schadelijk is? Het antwoord spreekt vanzelf. Hoe praktisch de christelijke onderlinge liefde ook is, waarbij onvermijdelijk emoties betrokken zijn, we kunnen nooit werkelijk iemand liefhebben of hem liefde betonen door Gods gerechtigheid en heiligheid geweld aan te doen. Het is Zijn Gemeente, niet die van ons! Hij stelt de voorwaarden vast!

Ware liefde is niet toegeeflijk. Wat veel gelovigen liefde noemen, zal, zo geloven wij, door de Heer het tegenovergestelde genoemd worden bij de rechterstoel van God en van Christus. Dit toekomstig oordeel over de werken van de gelovigen (Rom. 14:10-12; 2 Kor. 5:10) zal uitwijzen dat toegeeflijke liefde helemaal geen liefde was, evenmin als het voor iemand met een acute blindedarmontsteking liefde is wanneer hem de pijn van het chirurgenmes bespaard wordt.

Zoals we gezegd hebben, is de volgorde die God aangeeft in verzen als 2 Timotheüs 2:22 belangrijk. Die volgorde is niet toevallig. De gelukkige situatie dat gelovigen gezamenlijk wandelen in openlijk geuite liefde, kan zich alleen voordoen wanneer aan de criteria van gerechtigheid en geloof voldaan is. Maar de liefde in het hart kan zich nooit volledig uiten in gemeenschap als vergadering met hen die op een verkeerde manier wandelen. Liefde tegen elke prijs is geen Schriftuurlijk principe. Aan de andere kant behoren onze harten wel vol liefde te zijn voor al Gods kinderen en ook voor de onbekeerde mensen. Er zullen altijd manieren zijn waarop we die liefde kunnen tonen, maar dat mag nooit op zodanige wijze dat wij ons verbinden met ongerechtigheid (of erger) of dat anderen aangemoedigd worden tot zonde, waaronder ook een verkeerde gemeentelijke positie valt.

Vrede

Wanneer in een plaatselijke vergadering iedere gelovige ware gerechtigheid, geloof en liefde toont jegens de andere gelovigen, dan kan daar werkelijke vrede heersen – dat is pas echt een gelukkige situatie! Gelovigen behoren het niet blijvend oneens te zijn in hun oordeel, mening of gewoonten, vooral niet wanneer het gaat om belangrijke en ernstige zaken als toelating.

Met hen…

De bovengenoemde instructies waren bestemd voor de individuele gelovigen die Paulus’ geïnspireerde pad wilden volgen, maar het was niet de bedoeling dat zij dat pad in hun eentje bewandelden – in isolement. Timotheüs moest – en dat geldt eveneens voor iedere trouwe christen – hen opzoeken die zich al op dat pad bevonden en het samen met hen najagen. Waar het hier om gaat, is dat de woorden ‘met hen’ aantonen dat niemand zijn eigen kleine onafhankelijke vergadering kan beginnen wanneer hij zich afscheidt van wat God oneer aandoet. Nee, in een dergelijke situatie moeten we hen opzoeken die al wandelen naar de principes en gebruiken van Paulus’ pad en het vervolgens met hen najagen… en met niemand anders!

 … die de Heer aanroepen uit een rein hart

De mensen met wie Timotheüs zich moest verbinden, waren zij die de Heer aanriepen uit een rein hart. Het woord rein (Gr. katharos) betekent ‘vrij van onreine verbindingen, zonder vlek, vrij van schuld, gereinigd’ (Vine’s Dictionary). Reinheid van hart is de toestand van hen die gerechtigheid, geloof, liefde en vrede najagen. God kijkt naar de intentie van het hart (de innerlijke mens) van zulke gelovigen en zegt ervan dat het een schoon, helder, zuiver hart is. Zulke gelovigen erkennen het Heer-zijn van Christus. Zij roepen de Heer aan: zij erkennen Zijn gezag, bestuur en suprematie over hun leven en onderwerpen zich eraan.

Natuurlijk kennen wij allemaal in zekere mate een onbedoeld en/of tijdelijk praktisch falen, maar dat is iets anders dan een bewust en blijvend ingaan tegen Gods Woord. Zwakheid en het praktisch falen dat daarmee gepaard gaat, is één ding, maar bewuste ongerechtigheid en boosheid is iets heel anders. Het eerste vereist herderlijke zorg; de andere zaken vereisen gemeentelijke tucht samen met herderlijke zorg als de bewuste persoon wil luisteren.

Dus als wij werkelijk Gods weg willen volgen en als wij hen vinden die dat pad al bewandelen, dan behoren we ons individueel met hen één te maken, en met niemand anders. We moeten niet ons eigen kleine groepje beginnen. Dat leidt tot verdeeldheid en is een daad van onafhankelijkheid – onafhankelijkheid van God en van hen die dat pad reeds bewandelen.

Deze voorschriften aan Timotheüs zouden enkele jaren tevoren totaal onnodig geweest zijn, omdat er toen in elk geval nog uiterlijke eenheid bestond. De grote meerderheid van de gelovigen, misschien zelfs alle, wandelden tezamen. Maar het zijn juist de voorschriften die iedere gelovige nodig heeft als hij Gods weg wil volgen in een situatie waarin de verdeeldheid voor veel mogelijke keuzes heeft gezorgd, terwijl slechts één keuze de Heer behaagt.

Ik wil nog opmerken dat het in onze tijd van zo veel verwarring ook mogelijk is dat er twee groepen zijn die hetzelfde pad tot eer van God bewandelen. Als zij elkaar gevonden hebben, kunnen zij, na gepaste zorg en oefening, gezamenlijk het pad bewandelen.

We hebben al overdacht dat we niet betrokken moeten raken bij een eindeloze woordenstrijd en ongoddelijk gezwets (2:14,16). Dit wordt nog eens herhaald (vs. 23-24), omdat gelovigen, wanneer zij niet het bekende door God aangegeven pad volgen of dat verlaten hebben, altijd zullen proberen zich te rechtvaardigen door het bedenken van de een of andere ‘Schriftuurlijke’ reden, hoe vergezocht ook. ‘En verwerp de dwaze en ongerijmde twistvragen.’ Een noot in de jnd-vertaling luidt: ‘Dwaze en ongeoefende vragen – in het algemeen een geest die niet onderworpen is aan God, een persoon die zijn eigen gedachten en wil volgt.’ Maar Timotheüs moest wel oprecht allen helpen die in de strik van de duivel gevangen zaten (vs. 24-26). Wij verlangen naar herstel als dat mogelijk is!

De laatste vereisten voor broodbreking in 2 Timotheüs zijn:

  • je afwenden van ongerechtigheid en gerechtigheid najagen;
  • weten waarom je een bepaald standpunt inneemt, en niet een ander standpunt, en uit overtuiging (geloof) bij dat standpunt blijven;
  • dit doen in ware christelijke liefde, en voor zover mogelijk in vrede leven zonder enige waarheid uit Gods Woord geweld aan te doen;
  • dit doen met (alleen) hen die het door de Schrift aangegeven weg als Gemeente bewandelen vanuit een onverdeeld (rein) hart.

Nog een citaat van W.T. Turpin (Johnson Print Shop; zelfde bron als het citaat uit hoofdstuk 6)

‘ ‘(…) heeft dit zegel: De Heer kent hen die de Zijnen zijn’ (2 Tim. 2:19). Dat (…) is Gods kant. Wij hebben helemaal niets in te brengen wat die kant van het zegel betreft, behalve dat feit nederig te erkennen. Maar let nu op wat de andere kant is. ‘Laat ieder die de naam van de Heer noemt, zich onttrekken aan ongerechtigheid’. Dat is onze kant van het zegel.

‘[U zegt:] Er is een geliefd kind van God (…) in die en die positie; hij kan het beslist niet fout hebben. Mijn antwoord luidt: dat is helemaal niet uw kant van het zegel. U gebruikt Gods kant ervan. (…) U zegt: maar is die en die dan geen christen? Dat bestrijd ik helemaal niet, maar daar gaat het niet om. De vraag voor mij is niet: wie is van de Heer? maar: wie onttrekt zich aan ongerechtigheid? Dit is de vraag: wie is, door Zijn aanspraken te erkennen, geschikt voor Hem? Een zeer ernstige vraag, en daar gaat het om bij het zich onttrekken aan ongerechtigheid. Waar is de persoon die zich onttrekt aan ongerechtigheid? Hoe weinig houden wij ons daarmee bezig!’

Hoofdstuk 8 – Incidentele gemeenschap

Voordat we de kwestie van toelating afsluiten, zullen we, om niet achteloos te zijn, meer in detail ingaan op een vraag die hiermee verband houdt, en die veel onenigheid veroorzaakt heeft onder christenen die het over het algemeen wel eens zijn met veel van de dingen die in dit boek geschreven staan. Dat is de vraag of christenen die niet ‘met ons’ in praktische gemeenschap zijn, bij incidentele gelegenheden toegelaten behoren te worden tot de broodbreking, zelfs als ze niet instemmen met de principes van samenkomen die wij als Schriftuurlijk beschouwen, en de bedoeling hebben om, zo snel als praktisch mogelijk is, terug te keren naar de positie en groep waarmee zij gewoonlijk broodbreken. Het kan gaan om gelovigen die eerder vergaderingen verlaten hebben waarmee ‘wij’ gemeenschap beoefenen. Dit concept wordt incidentele gemeenschap genoemd.

Er wordt wel geargumenteerd dat het sektarisch zou zijn wanneer wij andere christenen niet toelaten om met ‘ons’ brood te breken, en het met ‘ons’ instemmen tot vereiste maken voor deelname aan de broodbreking. Het woord sektarisch houdt in:  overeenstemming wat betreft bepaalde leerstellingen, waarbij anderen dus worden buitengesloten. Mensen noemen vaak het godvruchtig leven van hun vrienden en familieleden in groeperingen zonder een Schriftuurlijke basis, die op bezoek komen, en vinden dat ‘wij’ hen moeten ontvangen die ook door Christus ontvangen worden. De emoties lopen hoog op! Maar we moeten hier niet vanuit menselijk emotioneel gezichtspunt naar kijken, want onze emoties kunnen ons naar elke zonde doen afdwalen, maar vanuit het Woord van God. We hadden de achtergrond van de voorgaande hoofdstukken nodig om deze vraag juist aan te pakken. We zullen niet alles herhalen wat we hiervoor al besproken hebben.

Wat de idee van incidentele gemeenschap voor velen van ons zo moeilijk maakt, is dat er nergens in de Schrift op gezinspeeld wordt – de gedachte om de ene week brood te breken op grond van het ene ‘altaar’ en de week erna op grond van een andere positie of ‘altaar’. R.K. Campbell schrijft: ‘Het eten aan een altaar of tafel drukt de gemeenschap met dat altaar of die tafel uit, eveneens als met hen aan dat altaar of die tafel.’

Een broeder sprak de gedachte uit dat we nooit moeten impliceren dat toelating iets anders is dan volle gemeenschap en permanente gemeenschap, en dat wanneer iemand wordt toegelaten, dat permanent is. Hij vervolgde met te zeggen dat ieder die wordt toegelaten daarna onder de tucht van de plaatselijke vergadering valt; en dat iemand alleen toegelaten zou moeten worden als er ook geen twijfel over zou bestaan wanneer hij of zij in de gebruikelijke situatie om toelating zou vragen. Wij stemmen met deze gedachten in. Naar ons weten geeft de Schrift nergens aan dat de toelating tot de broodbreking iets anders is dan tot de volle gemeenschap van de Gemeente, de gemeenschap van de apostelen uit Handelingen 2:42 (jnd), en dat zo iemand de bedoeling moet hebben om in die gemeenschap te blijven!

Alles wat de Schrift erover zegt, wijst in deze richting. Zouden wij ‘normaliter’ iemand toelaten die de bedoeling heeft ons weer te verlaten en de week erop naar een denominationele of ‘open’ of on-Schriftuurlijke positie te gaan? Zouden we permanent mensen toelaten die niet geloven in de principes die volgens de ‘gemeenschap’ Gods principes zijn? Of iemand die tevoren deze principes verlaten heeft en niet van plan is om naar deze principes te wandelen? Denkt u niet dat er bij andere vergaderingen ernstige en terechte vragen zouden zijn over de permanente toelating van dergelijke mensen? Hoe kunt u dan zo iemand incidenteel ontvangen?

Maar is dat niet precies het geval in de meeste situaties van ‘incidentele gemeenschap’, zoals die in sommige vergaderingen onjuist gepraktiseerd wordt? Is het in orde omdat ‘wij’ niet vragen naar wat iemand gelooft en waar hij naartoe gaat? Is het alleen een probleem wanneer iemand ons vertelt wat hij de week erop gaat doen? Zoals R.K. Campbell (RKC) het onder woorden heeft gebracht: ‘De leer (…) en de gemeenschap daarin, ging vooraf aan de breking van het brood.’ Dat is het duidelijke onderwijs van Handelingen 2:42, zoals ik al verscheidene keren heb aangegeven. Stemmen de gelovigen die wij incidenteel toelaten samen met ons in met de leer van de apostelen? Nee! Als dat het geval was, zouden zij in het algemeen gesproken permanent met ‘ons’ zijn.

Incidentele gemeenschap is ook een veronachtzaming van het principe van verbindingen. Zoals we al besproken hebben, laat 1 Korinthe 10:16-18 ons zien dat de broodbreking een zeer sterke ‘verbinding’ is, en dat ik verantwoordelijk ben voor de positie die ik inneem en met wie ik brood breek. Als ik mijzelf dus in de broodbreking achteloos verbind met iemand die de  Schriftuurlijk positie afwijst, dan verbind ik mijzelf met iemand die mijns inziens fout zit. Deze persoon verbindt zichzelf ook met een positie die volgens hem fout is (ook al zal hij dat feit misschien niet begrijpen). Het is de verwarring ten top! En gebaseerd op het principe van het ene lichaam en dus de onderlinge gemeenschap van vergaderingen, heeft wat er plaatsvindt in de vergadering waar u in praktische gemeenschap bent, invloed op de vergadering waar ik in praktische gemeenschap ben, ook al ligt er een grote afstand tussen die twee.

We laten nog eens RKC aan het woord: ‘In 2 Timotheüs vinden we de laatste voorschriften van de apostel Paulus voor het pad van gemeenschap in de dagen van verwarring en het verlaten van de goddelijke principes’. Waar in deze voorschriften vinden we een aanwijzing dat de mensen aan wie Timotheüs zich moest onttrekken – zij die zich hadden afgewend van het pad van de apostel Paulus of dat weigerden te volgen – bij een bepaalde gelegenheid werden toegelaten? Nergens! Paulus zegt dat we niet met hen moeten twisten en dat we moeten proberen hen te helpen (2:24-26), maar hij zegt niets over hen toelaten. Timotheüs mocht alleen gemeenschap beoefenen met hen die de leer van de apostel Paulus handhaafden. Maar bijna allen die tegenwoordig ‘incidenteel toegelaten’ worden, wandelen op andere grond dan door Paulus aangegeven, net als de afvalligen uit 2 Timotheüs. Tegenwoordig zal het misschien niet om bewuste afvalligen gaan; niettemin wandelen zij op de grond van de afvalligen.

RKC vervolgt over 2 Timotheüs 2: ‘Persoonlijke reinheid in verbinding vereist afzondering van ongerechtigheid [Gr. adikia], van datgene wat tot oneer is van de Heer. Ongerechtigheid is alles wat niet onderworpen is aan de gehele wil van God’. Ik wil er de aandacht op vestigen dat dit een uitmuntende omschrijving is van het Griekse woord adikia, wat een ruim, algemeen woord is voor iets onrechtvaardigs. We hebben dit al eerder gezegd, maar hebben nog geen poging gedaan om het aan te tonen. Voor lezers die meer bewijs verlangen, bespreken we in Appendix B alle plaatsen in het Nieuwe Testament waar dit Griekse woord gebruikt wordt.

Is denominationalisme (dat Christus ontkent als ons enige Middelpunt van samenkomen en het bestuur en de gedachten van mensen ervoor in de plaats stelt, en samenkomt op sektarische grond) samen met de nauwe verbinding met het geestelijken-lekensysteem (dat het priesterschap van alle gelovigen ontkent, en de vrijheid om de gave te gebruiken zoals de Geest dat leidt, en de aanwezigheid van de Heilige Geest in de vergadering – 1 Kor. 12) onderworpen aan de wil van God? Dat denk ik niet! Hoe kunnen we zo’n duidelijke waarheid veronachtzamen? Broeders moeten opkomen voor de waarheden die Paulus mocht openbaren, en zich verzetten tegen allen die deze waarheden geweld aandoen.

De meeste denominaties en denominationele predikers kennen de positie die volgens ‘ons’ juist is, maar wijzen deze af, en gaan dus in tegen de leerstellingen die ‘ons’ zijn onderwezen. God zegt dat wij ons van hen moeten afwenden (Rom. 16:16-17 jnd). Is een denominationeel ‘kerklid’ niet verantwoordelijk voor het niet verlaten van zowel een verkeerde positie als een man die zich de plaats van de Heilige Geest toe-eigent? Zegt God niet dat Hij een dergelijk systeem haat (Openb. 2:6,15)? Het woord Nicolaïet betekent heersen over de leken – overwinning over de ‘gewone’ christen. Maar er is in het christendom geen lekendom! En er is ook niet iemand die een hogere positie heeft dan andere christenen of gezag over hen heeft, al zijn er natuurlijk wel verschillende geestelijke gaven en verschillende maten waarin die gaven tot uiting komen. We bevinden ons niet in het judaïsme!

Als iemand (om welke reden dan ook) niet gehoorzaamt aan de paulinische leerstellingen over de Gemeente (wat geboden van God zijn – 1 Kor. 14:37), dan is toch het principe van Romeinen 16:16-17; 2 Thessalonika 3:14 en 2 Timotheüs 2:19-22 dat ik zo iemand niet mag toelaten tot de voorrechten en verantwoordelijkheden van de plaatselijke vergadering? Zou ik mijzelf (en alle anderen) moeten verbinden met zo iemand, al is het slechts incidenteel, omdat het hem gelegen komt? Moet ik het maar laten gaan dat hij met ‘ons’ broodbreekt, wat toch een diepgaande verbinding is?

Het principe van weggaan en afgescheiden zijn (2 Kor. 6:14-18) gaat veel verder dan gered versus niet-gered zijn, maar is een zaak van gerechtigheid versus ongerechtigheid. Paulus hield Timotheüs voor dat hij zich moest ‘onttrekken aan adikia’ – ongerechtigheid. En valt denominationalisme niet op zijn minst onder ongerechtigheid? Dus dit is wat ik aanvoer tegen de door de mens bedachte, on-Schriftuurlijke leer over incidentele gemeenschap.

Wat is mijns inziens dan wel het Schriftuurlijk onderwijs betreffende gelovigen die bij ‘ons’ op bezoek komen zonder brief van een vergadering waarmee wij in praktische gemeenschap zijn? Ten eerste, niemand wordt uitgenodigd om brood te breken. Ten tweede, alleen de vergadering heeft de autoriteit om toe te laten, niet slechts één of twee of drie broeders, hoe gewaardeerd ze ook zijn. Er wordt dus niemand toegelaten zonder voldoende tijd om de situatie goed te beoordelen. Ieder die bij een bepaalde gelegenheid vraagt te mogen deelnemen aan de broodbreking, moet beoordeeld worden aan de hand van alle criteria die in de Schrift staan opgetekend: leven in Christus; volharden in de leer van de apostelen; vrij zijn van volgehouden morele of leerstellige zonde; vrij zijn van verkeerde verbindingen; afgescheiden zijn van ongerechtigheid; gerechtigheid, geloof, liefde en vrede najagen; de Heer aanroepen uit een rein (onverdeeld) hart.

Iemand die aan deze criteria beantwoordt – die in de gebruikelijke omstandigheden zou worden toegelaten – behoort ook incidenteel ontvangen te worden. Het kan zijn dat er in zijn woonplaats niemand is met wie hij kan broodbreken en dat hij weigert dat op een on-Schriftuurlijke wijze te doen. Dit onderzoek kan niet in slechts enkele minuten plaatsvinden! Het is niet mogelijk wanneer iemand een paar minuten voordat de dienst begint, komt binnenwandelen. Anderen, die niet voldoen aan alle Schriftuurlijke criteria, of die gewoon komen ‘binnenlopen’, behoren niet te worden toegelaten.

Toegegeven, in de praktijk zal het in onze tijd van wijdverbreide afval slechts om zeer weinig mensen gaan die op deze manier incidenteel worden toegelaten. Maar dat doet niets af aan het principe dat elk geval op zijn eigen waarde beoordeeld moet worden, en dat het ‘van ons’ zijn geen toelatingsprincipe is dat we in de Schrift vinden.

In het Woord van God zien we de Schriftuurlijke vereiste dat de tafel zeer zorgvuldig beschermd moet worden en dat wij daaraan gemeenschap oefenen met allen die bekend zijn als gelovigen, die wandelen in waarheid en gerechtigheid, afgescheiden zijn van moreel of leerstellig kwaad, en niet kerkelijk verbonden zijn met iets dat in tegenspraak is met het Woord van God. Helaas moeten we zeggen dat in onze tijd deze vereisten van de Schrift (die we uitgebreid besproken hebben) de meeste christenen uitsluiten. Hoeveel verdriet moet het de Heer doen dat de geestelijke toestand van Zijn Gemeente zo zwak is!

We benadrukken dat het absoluut waar is dat ‘van ons zijn’ geen Schriftuurlijke vereiste voor toelating is en een vergadering dus elk geval apart moet beoordelen op zijn waarde. Naar onze mening is het niet juist om eenvoudigweg te veronderstellen dat iemand die met een dergelijk verzoek komt, niet kan deelnemen aan de broodbreking omdat hij niet ‘onder ons’ is. Maar, ik herhaal, we haasten ons om er de bepaling aan toe te voegen dat elk geval beoordeeld dient te worden naar alle principes voor toelating in onder andere Handelingen 2:42; 1 Korinthe 5 en 10 en 2 Timotheüs 2, die we bestudeerd hebben.

Laten we nu meer in detail ingaan op het onderwerp toelating, te beginnen met de laatst bekende brief van J.N. Darby. We citeren hem omdat veel van zijn vroegere brieven door sommigen gebruikt worden om onzorgvuldige ‘incidentele gemeenschap’ te verdedigen. Maar we moeten beseffen dat niemand onfeilbaar is, en dat zelfs de meest begaafde en godvrezende mannen van gedachten veranderen of hun uitlatingen afzwakken wanneer ze tijdens hun leven meer kennis verwerven. Wanneer we lezen wat JND door de tijd heen geschreven heeft, zien we bij hem de tendens naar grotere zorgvuldigheid naarmate de afwijkingen van de waarheid van God wijder verbreid werden. Gods Woord is het enige onveranderlijke criterium.

J.N. Darby’s brief uit 1881

‘De samenkomst tot broodbreking is in principe het samenkomen van alle gelovigen in de eenheid van het lichaam van Christus. Iedere christen heeft dus het recht eraan deel te nemen. Maar tegelijkertijd, in de huidige toestand van de christenheid, worden we geroepen om nauwgezet, trouw en met ijver de heiligheid van de tafel van de Heer te handhaven (2 Tim. 2:22). Nu is de vergadering beslist geen vrijwillige samenkomst van christenen die gekozen hebben voor de vergadering, want in dat geval zou het een sekte zijn. Het is, voor zover dat nu mogelijk is, de samenkomst van alle leden van het lichaam van Christus. We moeten voldoende bewijs hebben dat zij die wensen deel te nemen ware gelovigen zijn en dat hun wandel moreel en godvruchtig is. Als zij echter in de regel samenkomen met mensen die de waarheden van het christelijk geloof ontkennen, dan zij ze verontreinigd; en dat geldt ook als zij samenkomen met een groep waar immoraliteit wordt toegelaten.

‘Verschil wat kerkelijke standpunten betreft is niet voldoende reden om iemand buiten te sluiten. Maar als iemand de ene dag onder de broeders wil zijn en de volgende onder de sekten, dan zou ik dat niet toestaan en zo iemand zou ik niet ontvangen. Want in plaats van gebruik te maken van zijn vrijheid om de geestelijke gemeenschap van Gods kinderen te genieten, wil hij aanmatigend de orde van het huis van God veranderen en de scheiding van gelovigen handhaven’.

Zoals de heer Darby tegen het einde van zijn leven, wanneer hij steeds sterker de noodzaak van zorgvuldige toelating inziet, terecht zegt, is de samenkomst tot broodbreking in principe het samenkomen van alle gelovigen in de eenheid van het lichaam van Christus. Bovendien is deze samenkomst, zoals hij zegt, voor zover dat nu mogelijk is, de samenkomst van alle leden van het lichaam van Christus. De heer Darby geeft terecht voorwaarden aan. Er moet heiligheid zijn. Het moet gaan om gelovigen die vrij zijn van ernstige morele en leerstellige zonden en vrij van verkeerde verbindingen. We hebben deze zaken al in detail besproken. Een gebrek aan Schriftkennis is geen reden om toelating te weigeren, maar ‘incidentele gemeenschap’, de manier waarop velen die vandaag willen beoefenen, is dat wel! Darby zegt: ‘Ik zou zo iemand niet ontvangen!’

Volgens ons is ‘de huidige toestand van de christenheid’ nog veel erger dan toen JND dit in 1881 schreef, en vraagt dit dus zelfs nog grotere zorgvuldigheid van ons, hoewel we nooit verder mogen gaan dan de Schrift en nooit ons eigen persoonlijke standpunt mogen opleggen aan anderen. Na verloop van tijd stond JND er veel minder voor open dat mensen voor de gelegenheid naar de broodbreking kwamen terwijl ze de vaste bedoeling hadden om de week erna weer naar hun kerkgenootschap terug te keren.

Andere commentaren

RKC schreef terecht: ‘Let op de goddelijke volgorde van Handelingen 2:42: De leer – het onderwijs van de apostelen zoals zij dat hadden ontvangen van de Heer en de Heilige Geest – en daarin de gemeenschap, ging vooraf aan de broodbreking bij het Avondmaal van de Heer. Hoe gepast is deze goddelijke volgorde. Volgend op de volharding in het onderwijs van de apostelen en de gemeenschap daarin met elkaar, braken deze gelovigen allen samen het brood. (…) (Deze) principes (…) zijn nog steeds leidende principes voor ons in de kwestie van gemeentelijke toelating in onze tijd’. Dit is precies de gedachte die ik hiervoor al verscheidene keren tot uitdrukking heb gebracht. De volgorde in Gods opsommingen is belangrijk!

Nogmaals vragen wij aan hen die incidentele gemeenschap verdedigen: Kunt u zeggen dat de mensen die u wilt toelaten tot de zogenaamde incidentele gemeenschap, met u overeenstemmen in de leer van de apostelen, inclusief de leer van de gemeenschap in de Gemeente? Is u dat niet kunt, terwijl dit toch van het begin af aan de goddelijke volgorde is, hoe kunt u het dan op grond van de Schrift rechtvaardigen om mensen toe te laten die zich niet houden aan de leer van de apostelen zoals ‘wij’ die begrijpen en niet permanent ‘onze’ gemeenschap willen, maar ‘ons’ gebruiken als een tijdelijke gelegenheid totdat ze terugkeren naar waar zijzelf in geloven? ‘Gaan er twee tezamen, zonder dat zij het eens geworden zijn?’ (Amos 3:3 nbg).

Aangezien de broodbreking een integraal onderdeel is van de voorrechten en verantwoordelijkheden van een plaatselijke vergadering, en geen onafhankelijk en losstaand gebeuren, vragen we nog eens: Hoe kunt u, in het licht van dit feit, hen ‘binnen’ laten die niet geloven in de principes die volgens ons door God zijn aangegeven? Zou u de vrijheid hebben om de meesten van hen die u incidenteel wenst toe te laten, toe te staan om bijvoorbeeld de tekenen door te geven of de broedervergaderingen te bezoeken en eraan deel te nemen? Als iemand kan broodbreken, wat verhindert hem dan om deel te nemen aan het functioneren van de plaatselijke vergadering? Zou u hem een aanbevelingsbrief geven voor de volgende vergadering op zijn route? Ik hoop vurig dat u dat niet zou doen!

En wat te zeggen van de persoon die een vergadering heeft verlaten waarmee ‘wij’ ons verbonden hebben en dan in ‘onze’ plaatselijke vergadering wil broodbreken? Hij kan vinden dat hij juist gehandeld heeft, maar door een vergadering te verlaten heeft hij alle vergaderingen verlaten die ermee verbonden zijn. Er is geen onafhankelijkheid van vergaderingen. Hij behoort te wachten totdat er herstel heeft plaatsgevonden of gemeentelijke actie tegen de eerste vergadering.

Sommigen verdedigen het incidenteel toelaten van hen die plaatselijke vergaderingen hebben verlaten die volgens ons in overeenstemming met de Schrift wandelen. Sommigen zullen dat pas doen nadat er een bepaalde periode is verstreken. Maar hoe kan een vergadering mensen toelaten die vergaderingen verlaten hebben waarmee ‘wij’ verbonden zijn? Waar vindt u Gods verordening van beperkingen wat tijd betreft?

Iemand heeft eens gezegd dat de Heer iedere vergadering verantwoordelijk houdt voor wat er bewust in haar midden wordt toegestaan. Daar zijn wij het mee eens! Wij vragen daarom de verdedigers van incidentele gemeenschap: Hoe kunt u dan personen toelaten die uit groepen/denominaties komen die erom bekendstaan vaak materiaal te onderwijzen of aan te bevelen dat de leer bevat dat Christus kon zondigen of dat Hij er in de hof van Gethsémané mee worstelde of Hij de wil van de Vader zou gehoorzamen, en andere vergelijkbare verkeerde leringen, waaronder charismatische dwalingen? Ziet u niet in hoe ernstig de dwaling is van zowel het denominationalisme als het geestelijken-lekensysteem? Of zijn we ongevoelig geworden voor deze ernstige zonden? Had Darby het bij het verkeerde eind toen hij het geestelijkensysteem de dispensationele zonde tegen de Heilige Geest noemde (d.i. de zonde die in onze bedeling wordt begaan tegen de Heilige Geest en Zijn rechten)?

Opnieuw vragen wij deze verdedigers van incidentele gemeenschap: Wanneer wij broodbreken met hen die in andere posities (altaren) geloven, die niet instemmen met ‘onze’ positie (altaar) en die van plan zijn direct terug te keren naar de posities die volgens hen juist zijn, en ‘ons’ alleen gebruiken voor de gelegenheid, verbinden wij onszelf dan niet met hen in wat volgens ons niet juist is? Is dat geen ernstige zonde in de ogen van God? Waarom zouden broeders in andere plaatsen zich daar niet diep bezorgd om maken?

Ook vragen wij de verdedigers van incidentele gemeenschap: Hoe kunt u, gezien de wijdverbreide aanvaarding van en verdraagzaamheid jegens de valse leringen over Christus, de charismatische dwalingen, oecumenische verbindingen en verkeerde gronden voor gemeenschap die we bijna overal in de zogenaamde evangelische christenheid vinden, mensen toelaten die verstrikt zijn in dergelijke dwalingen? Probeert u erachter te komen wat iemands persoonlijke mening en die van zijn kerk is over de vele fundamentele dwalingen betreffende zowel de Persoon en het werk van Christus als van de Heilige Geest (beslist even belangrijk), die de evangelische christenheid hebben doortrokken? Is de denominationele verbondenheid in zichzelf geen zonde, aangezien het een ontkenning is van de waarheid van het ene lichaam en van het slechts samenkomen tot de algenoegzame Naam van Christus?

RKC schreef verder: ‘In 2 Timotheüs vinden we de laatste voorschriften van de apostel Paulus voor het pad van de gemeenschap in de dagen van verwarring en het verlaten van goddelijke principes.’ Wij vragen: Waar in deze laatste voorschriften vindt u incidentele gemeenschap, zoals sommigen die tegenwoordig in praktijk willen brengen? Waar krijgt Timotheüs het voorschrift om mensen toe te laten, met hen brood te breken, die zijn afgeweken van het pad dat de apostel Paulus ons toont? Een dergelijk voorschrift staat daar eenvoudigweg niet!

Verder vragen wij: Zien we niet de neiging om emotionele liefde op de eerste plaats te zetten, ten koste van andere Schriftuurlijke vereisten, wanneer er zogenaamde incidentele gemeenschap wordt beoefend? Maar ware liefde voor God en andere gelovigen wordt alleen getoond door gehoorzaamheid (1 Joh. 5:2).

Sommigen zijn van mening dat ‘wij’ niet van jonge of pasgelovigen kunnen verwachten dat zij de principes van gemeenschap als vergaderingen kennen. Ik vraag: Waarom zouden we niet een algemeen begrip kunnen verwachten? Is het zo moeilijk om de fundamentele Schriftuurlijke eisen voor broodbreking uit te leggen? Zelfs van jonge tieners wordt verwacht dat ze dingen kennen die minstens zo gecompliceerd zijn, voordat ze de grotere verantwoordelijkheid van het voortgezet onderwijs op zich kunnen nemen, en bij die dingen gaat het niet om deze expliciete hulp van de Heilige Geest in de Gemeente.

Bij de toelating moeten we jagen ‘naar gerechtigheid, geloof (…) met hen die de Heer aanroepen uit een rein hart’ (2 Tim. 2:22). ‘Alles wat niet op grond van geloof is, is zonde’ (Rom. 14:23). Broodbreken is een ernstige zaak (1 Kor. 11:27-31). Iemand behoort te handelen in geloof – omdat hij of zij ervan overtuigd is dat het broodbreken met bepaalde mensen tot eer van God is – en niet op grond van onwetendheid en gemak.

Wij vermoeden dat velen die om incidentele gemeenschap verzoeken, zodra ze ontdekt hebben dat ze zichzelf verbinden met posities die volgens hen niet juist zijn, niet zouden willen broodbreken in vergaderingen waarmee ‘wij’ in praktische gemeenschap zijn. Ze zouden ‘ons’ bedanken voor de uitleg, want hun is in het algemeen onderwezen dat de broodbreking een handeling is die losstaat van de vraag van gemeenschap als gemeente, of wat zij vaak ‘kerklidmaatschap’ noemen. Verder vragen wij hun die incidentele gemeenschap voorstaan, hoe wij de mensen die incidenteel worden toegelaten, kunnen ‘onderwijzen’ over de waarheden van de Vergadering wanneer zij over het algemeen niet geïnteresseerd zijn in dat onderwijs en niet van plan zijn ernaar toe te komen?

Wat een uiterste verwarring brengt het concept van zogenaamde incidentele gemeenschap met zich mee! Zoals die tegenwoordig in praktijk gebracht wordt, is het eenvoudigweg slechts een door de mens bedachte leerstelling. Ik ben van mening dat God er grote oneer door wordt aangedaan, en zoals ik eerder gezegd heb, behoren broeders de Schriften te onderzoeken en er dan een gesloten front tegen te vormen!

1 Korinthe 11:28 en Galaten 6:1 zijn gericht tot hen die zich al binnen bevinden, en hebben geen betrekking op toelating. Zij die al broodbreken, moeten zichzelf van week tot week ‘beproeven’ om de tuchtigende hand van een heilig Heer te ontgaan. Romeinen 14:1–15:7 kan op beide manieren worden uitgelegd. Laten we aannemen dat deze verzen spreken over de toelating van gelovigen. Er is een groot verschil tussen het hebben van verschillende standpunten wat betreft dagen en voedsel, en het ontkennen van het onderwijs en de praktijk van de waarheden van de Gemeente en andere belangrijke christelijke waarheden. Dit gedeelte kan onmogelijk de waarheden van 1 Korinthe 5 en 2 Timotheüs 2 veranderen, om maar twee hoofdstukken te noemen. Romeinen werd ongeveer in dezelfde tijd geschreven als 1 Korinthe, lang voor de afval of verdeeldheid die we in de tijd van 2 Timotheüs zien.

Er is wel gezegd dat een vergadering iemand behoort te aanvaarden voor de broodbreking op het woord van een broeder die in gemeenschap is. Barnabas (Handelingen 9:26-30) wordt hiervoor vaak als bewijs aangevoerd. Maar in zijn tijd hadden alle gelovigen gemeenschap in de broodbreking: zodra ze tot geloof gekomen waren, braken ze brood. De broeders hadden de verzekering nodig dat Paulus gered was! Op dat moment ging het niet direct om morele of leerstellige zonde. Barnabas getuigde dat Paulus, de vroegere vervolger, gered was en Christus zou gaan verkondigen.

Bovendien stond Barnabas bij allen bekend als iemand die wandelde zoals God dat van alle gelovigen verlangde. Veel gelovigen die tegenwoordig mensen willen aanbevelen, lijken niet veel te begrijpen van Gods vereisten voor toelating in de situatie van 2 Timotheüs (niet van de vroege Kerk). Een van de bovengenoemde schrijvers gebruikt het woord competent. De vergadering accepteert niet zomaar de aanbeveling van iedereen, maar van degenen die bekendstaan vanwege het kennen en in praktijk brengen van de waarheid van de gemeente, inclusief toelating. Maar aanbevelingsbrieven zijn bij voorkeur de Bijbelse manier van iemand voorstellen. Het algemene principe van de Schrift is dat iedere persoon of situatie vaststaat ‘in de mond van twee of drie getuigen’ (2 Kor. 13:1).

Hoewel we samenkomen op de grond of het principe van het ene Lichaam, wordt ons nooit gezegd dat we de eenheid van het lichaam moeten bewaren (God bewaart die), maar ‘de eenheid van de Geest (…) in de verenigende band van de vrede’ (Ef. 4:3 jnd). De Heilige Geest zou nooit een eenheid handhaven die niet in overeenstemming is met het Woord. In het huis van God, de Gemeente, wordt de nadruk gelegd op gepast gedrag (1 Tim. 3:15). Bij incidentele gemeenschap wordt vaak het lichaamaspect (eenheid) benadrukt, terwijl het huisaspect (orde) wordt veronachtzaamd. Beide moeten in de praktijk gehandhaafd worden samen met allen die dat eveneens willen doen.

Conclusies

  • Het ‘van ons’ zijn is geen Schriftuurlijke vereiste om brood te breken, maar ‘ons’ gebruiken voor de gelegenheid terwijl de Schriftuurlijke leerstellingen en gebruiken van God veronachtzaamd worden, is geen gerechtigheid en kan dus niet geaccepteerd worden.
  • Overal in de Schrift zien we dat de broodbreking een verbinding is met en de uitwendige uitdrukking van onze voortdurende kerkelijke gemeenschap samen (Hand. 2:42; 1 Kor. 10:16-17).
  • Zelfs in de huidige staat van de christenheid zijn er misschien enkele gelovigen die incidenteel met ‘ons’ willen broodbreken louter omdat zij instemmen met de positie – hoewel ze niet formeel tot ‘ons’ behoren – en niet verontreinigd zijn door verkeerde verbindingen of leerstellingen. Ze zouden graag gezien worden als onder de tucht van en in overeenstemming met de positie van de vergadering. Wij denken dat het tegenwoordig slechts om zeer weinigen gaat, maar we mogen nooit achteloos omgaan met die mogelijkheid. Daarom moeten ‘wij’ er altijd op voorbereid zijn om iedere situatie op haar eigen verdiensten te beoordelen, en de weinige gelovigen die voldoen aan alle Schriftuurlijke voorwaarden, toe te laten, al is het alleen bij een bepaalde gelegenheid. Dit behoedt ons voor on-Schriftuurlijke sektarische praktijken.

Hoofdstuk 9 – Dus u wilt broodbreken?

Wanneer broeders en zusters van verschillende leeftijden er grondig over nagedacht hebben om te voldoen aan het verzoek van de Heer om Hem te gedenken in de breking van het brood en zij in hun plaatselijke vergadering bekendmaken dat voornemen in hun hart te hebben, wat moet hun dan gezegd worden? Wat zou hun gezegd kunnen worden, zodat hun geloof versterkt wordt dat wat zij wensen Gods gedachte voor hen is? We hebben gezien dat het broodbreken in een bepaalde gemeenschap een daad van geloof behoort te zijn. In dit hoofdstuk beantwoorden we enkele vragen die gesteld kunnen worden in verband met deze belangrijke stap in iemands leven – een stap die ik op veertienjarige leeftijd gezet heb en waarvan ik nooit ook maar een moment spijt heb gehad!

Waarom zou ik broodbreken? Omdat uw Heer u dat heeft gevraagd (Luk. 22:19-20; 1 Kor. 11:23-26).

Wat betekent het fysiek om brood te breken? Het is het eten van het ene brood en drinken van de beker wijn samen met andere gelovigen met wie u in gemeenschap bent, op de eerste dag van de week, wanneer u bent samengekomen rondom de Heer Jezus.

Wordt de broodbreking ook wel anders genoemd? Ja. Het is hetzelfde als het avondmaal van de Heer (1 Kor. 11:20).

Waar komt de uitdrukking ‘broodbreking’ vandaan? Uit Handelingen 2:42; Handelingen 20:7 en 1 Korinthe 10:16.

Hoe is het avondmaal van de Heer of de breking van het brood begonnen? De Heer heeft het ingesteld voordat Hij naar het kruis ging (Luk. 22:19-20) en door speciale openbaring aan Paulus bekendgemaakt in 1 Korinthiërs 11:23-32.

Waarom moet de broodbreking plaatsvinden op de eerste dag van de week? Dit patroon is ingesteld door apostolisch voorbeeld in Handelingen 20:7, waar we zien dat de eerste christenen op de eerste dag van de week – de dag van Christus’ opstanding, de unieke dag voor christenen – samenkwamen om brood te breken. Zie ook Johannes 20:19-20 en 1 Korinthe 16:2.

Waarom zegt u dat we bij het broodbreken zijn vergaderd rondom de Heer? Ten eerste, de broodbreking is geen persoonlijke handeling, maar een gezamenlijke gedachtenis aan de Heer (Hand. 20:7, enz.). Ten tweede, we gedenken Hem wanneer we broodbreken (1 Kor. 11:24-26): Hij droeg onze zonden (1 Petr. 2:24) in Zijn lichaam, dat gegeven werd voor de gelovigen (Luk. 22:19-20). Ten derde, we hebben de heerlijke belofte van Zijn aanwezigheid in ons midden wanneer (en alléén wanneer) wij vergaderd zijn tot (niet: in) Zijn Naam (Matth. 18:20 jnd). Let op de zeer nauwkeurige jnd-vertaling van dit vers.

Wat betekent het om samen te komen tot de Naam van de Heer? Het betekent dat we niet samenkomen tot de naam van een godsdienstige leider of een leerstelling van de Schrift of een methode van kerkbestuur, maar eenvoudigweg tot de Naam en de Persoon van de Heer Jezus, het enige Middelpunt van samenkomen voor iedere gelovige, en het enige Middelpunt van samenkomen voor gelovigen dat naar de Schrift is.

U hebt aangegeven wat het fysiek betekent om brood te breken. Wat is de geestelijke betekenis? Het heeft verschillende betekenissen, zoals aangegeven in de punten hieronder.

  • Het is een in gedachtenis brengen van, een herinnering aan, de Persoon en het werk van de Heer Jezus in verband met Zijn dood aan het kruis (1 Kor. 11:24-25). Op die manier blijft Hij ons week na week, en ook gedurende de week, voor de aandacht.
  • Het is een verkondiging van de dood van de Heer totdat Hij komt om ons tot Zich te nemen (1 Kor. 11:26). Het spreekt tot alle aanwezigen, of ze nu deelnemen aan de broodbreking of niet. In zekere zin is het zelfs een evangelieboodschap voor de onbekeerde kinderen die week in week uit aanwezig zijn.
  • Het is een bijzonder diepe uitdrukking van gemeenschap samen (1 Kor. 10:16) en dus nauw verbonden met gemeenschap in de plaatselijke vergadering. Dit zien we ook in de volgorde of opeenvolging in Handelingen 2:42.
  • Het toont in het ene brood de eenheid van het lichaam van Christus, de ene ware Gemeente, zelfs als veel mensen zich niet aan Gods orde voor de gemeenschap als gemeenten houden (1 Kor. 10:17; 12:12-27).

Wilt u de verbinding tussen de broodbreking en de gemeenschap in de plaatselijke vergadering nog wat nader uitleggen? De broodbreking is geen losstaande handeling van een individuele persoon. In Handelingen 20:7 zijn de discipelen vergaderd om brood te breken. De Heer en Zijn discipelen braken samen brood (Matth. 26:26-29). De voorschriften in 1 Korinthe 11 waren geschreven aan de vergadering in Korinthe en niet aan een individuele gelovige. In Handelingen 2:42 hebben we ‘gemeenschap’ met hen met wie wij het eens zijn (Amos 3:3 nbg) over de leer van de apostelen, en breken we brood met hen met wie wij in gemeenschap zijn.

De broodbreking is dus het uiterlijke teken dat verwijst naar de gemeenschap in de plaatselijke vergadering. In 1 Korinthe 5 zien we hoe een zondigende gelovige buiten de plaatselijke vergadering wordt gesloten. Hij raakte de gemeenschap kwijt, inclusief de broodbreking. De broodbreking is inderdaad een gevolg van onze gemeenschap.

Wat is de belangrijkste vereiste om op Schriftuurlijke wijze brood te breken? De belangrijkste vereiste is dat iemand door God tot lid van het lichaam van Christus gemaakt is: dat hij behouden is (Hand. 2:47), dat hij Jezus Christus heeft aangenomen als zijn persoonlijke Verlosser en Heer (Rom. 10:9-10).

Is het belangrijk waar ik broodbreek, of maakt dat niet uit zolang ik dat maar met andere gelovigen doe? Ja, wij geloven dat het zeer belangrijk is vanwege de volgende punten. Wij behoren brood te breken…

  • waar de gelovigen zich willen houden aan de leer van de apostelen (Hand. 2:42) – de gehele waarheid van Gods Woord, inclusief de waarheid en gewoonten wat betreft Gods ware Gemeente, het lichaam van Christus.
  • waar men samenkomt tot de Naam van de Heer Jezus en niet tot een menselijke naam of leer die scheiding brengt tussen gelovigen.
  • waar men zich houdt aan de enige grond tot samenkomen zoals we die vinden in de Schrift: de grond van het ene lichaam van Christus (1 Kor. 12:13; Ef. 4:4, enz.). Alles wat enger is, is verdeeldheid brengend; alles wat ruimer is, leidt ertoe dat er ongelovigen worden binnengelaten (2 Kor. 6:14-18).
  • waar gelovigen jagen ‘naar gerechtigheid, geloof, liefde en vrede met hen die de Heer aanroepen uit een rein hart’ (2 Tim. 2:22).
  • waar de gelovigen leren hoe zij zich moeten ‘gedragen in het huis van God, dat is de gemeente van de levende God’ (1 Tim. 3:15) en daar vervolgens naar handelen. Wij behoren brood te breken waar de regels van Zijn huis worden gehandhaafd.

Waarom is het zo belangrijk om brood te breken waar gelovigen de waarheid van de Gemeente willen handhaven? Omdat de Gemeente Gods centrale plan is voor deze bedeling (Ef. 3:3-11). Mensen zijn gered om deel uit te maken van Zijn Gemeente. Christus heeft de Gemeente liefgehad en Zichzelf voor haar overgegeven. In de toekomst zal Hij haar voor Zich stellen (Ef. 5:25-27). De Gemeente is voor eeuwig Zijn bruid en vrouw (Ef. 5:22-32; Openb. 19:7-9; 21:9), ‘de volheid van Hem Die alles in allen vervult’ (Ef. 1:23). God heeft ons geroepen ‘tot de gemeenschap van Zijn Zoon’ (1 Kor. 1:9).

Wat betekent een ‘rein hart’ in het vers dat u aanhaalde (2 Tim. 2:22)? Reinheid van hart is de morele situatie van hen die gerechtigheid, geloof, liefde en vrede beoefenen in zowel hun persoonlijk als hun gemeentelijk leven. Hun streven is om zuiver en rein te zijn en een onverdeelde liefde voor Christus te hebben. Zij erkennen het Heer-zijn van Christus. Zij roepen de Heer aan en erkennen daarmee Zijn gezag over hun leven.

Zijn gelovigen met een rein hart volmaakt? Nee. Allen falen in zekere mate. Als men volhardt in een ernstige zonde, dan ontbreekt zelfs het streven naar reinheid van hart en is tucht noodzakelijk. Die kan zelfs zover gaan dat de zondigende persoon wordt uitgesloten van de gemeenschap van de plaatselijke vergadering en van de gemeenschap van alle vergaderingen die handelen in overeenstemming met Gods Woord (1 Kor. 5:13). In veel andere verzen komen minder ernstige vormen van tucht aan de orde.

Wat zijn enkele voorrechten van het broodbreken? Het is een voorrecht om:

  • onze Heer te behagen door te doen wat Hij van ons gevraagd heeft: ‘Doet dit tot mijn gedachtenis’ (1 Kor. 11:24);
  • deel uit te maken van de uitwendige uitdrukking van het lichaam van Christus, de plaatselijke vergadering (1 Kor. 12:27);
  • te weten dat de Heilige Geest niet bedroefd of uitgeblust wordt (Ef. 4:30; 1 Thess. 5:19) in dit aspect van ons leven.

Wat zijn enkele verantwoordelijkheden wanneer ik deze stap zet en ga deelnemen aan de broodbreking? Alle voorrechten brengen verantwoordelijkheden mee. In dit geval hebt u verantwoordelijkheden tegenover uw broeders en tegenover de Heer. Enkele ervan zijn:

  • Om samen te komen: om zo veel als redelijkerwijs mogelijk is aanwezig te zijn bij de bijeenkomsten van de plaatselijke vergadering (Hebr. 10:25). De eerste christenen ‘bleven volharden’ (Hand. 2:42) in het samenkomen; dat zouden wij ook moeten doen! Er was niets incidenteels aan hun gemeenschap!
  • Om betrokken te zijn. Er zijn geen inactieve, nutteloze leden (1 Kor. 12:1-11; Ef. 4:7-16). De Heilige Geest heeft voor ieder iets te doen om Zijn werk te bevorderen. Er is ook geen pensionering van de gemeentelijke verantwoordelijkheid. Sommigen die met pensioen gegaan zijn, leven van het ene pleziertje naar het andere. Anderen gaan met pensioen en besteden hun extra uren aan het dienen van de Heer op welke manier Hij hen ook maar leidt. In het laatste schept de Heer beslist meer behagen!
  • Om te streven naar een heilig leven (2 Tim. 2:19-21) en de hele geest van de Schrift te gehoorzamen, recht gesneden – juist geïnterpreteerd.
  • Om vrij te zijn van on-Schriftuurlijke verbindingen van vooral godsdienstige aard (Joz. 7; 2 Joh. vs. 9-11; 1 Kor. 5:6; Gal. 5:9; enz.).
  • Om uw zonden zowel uit het verleden als uit het heden aan God te belijden (en aan anderen, wanneer die erbij betrokken zijn) en ze na te laten (1 Joh. 1:9). Dit belijden behoort wekelijks (of dagelijks) te gebeuren vanwege de heiligheid van de Heer. Anders zou men lichamelijk ziek kunnen worden of zelfs sterven (1 Kor. 11:27-32). Het is een ernstige verantwoordelijkheid tegenover de Heer en laten we dit goed beseffen: ‘De vreze des Heeren is het beginsel van de kennis, dwazen verachten wijsheid en vermaning’ (Spr. 1:7).
  • Om een aanbevelingsbrief mee te nemen wanneer u een andere vergadering bezoekt waarmee wij in praktische gemeenschap zijn (2 Kor. 3:1; Hand. 18:27; Rom. 16:1-2), want de christelijke gemeenschap is in iedere vergadering hetzelfde. Wanneer iemand niet bekend is, introduceert zo’n brief de persoon als een gelovige die in praktische gemeenschap is in zijn (plaatselijke) vergadering die in gemeenschap is met de bezochte vergadering.
  • Om van uw middelen te geven voor het werk van de Heer (1 Kor. 16:1-2); waaronder geld, tijd en energie.
  • Om geestelijk te groeien van een baby die de melk van het Woord nodig heeft, tot een volwassene, ‘niet heen en weer bewogen en rondgedreven door elke wind van de leer’ (Ef. 4:14), die anderen kan helpen met het vaste voedsel van Gods Woord.

Wat zijn de vereisten om brood te breken voor iemand die werkelijk behouden is? Moreel zuiver zijn, gezond zijn in de leer (de belangrijke leerstellingen van de Schrift), vrij zijn van on-Schriftuurlijke verbindingen, en de Heer willen behagen door brood te breken in overeenstemming met de voorschriften van Zijn Woord.

Waarom zijn verbindingen belangrijk? Omdat er zo’n diepe verbinding is met hen met wie wij broodbreken! Als een christen zich bijvoorbeeld verbindt met een religieuze groepering of denominatie die dwaling onderwijst of in praktijk brengt, worden in Gods ogen allen die met die christen broodbreken verbonden met de dwalingen waarmee die persoon verbonden is. In 1 Korinthe 10:18-21 zien we dat we nauw verbonden zijn met de positie (altaar) van hen die met ons broodbreken. Zie ook Leviticus 21:16-24 en Jozua 7 en hoofdstuk 5, hierboven, over verbindingen. We behoren de redelijke overtuiging te hebben dat zij met wie wij broodbreken niet verbonden zijn met on-Schriftuurlijke zaken.

Wat bedoelt u met het woord denominatie? Een Engels woordenboek omschrijft het als een ‘religieuze sekte’ – een verdeling van mensen in groepen die bepaalde religieuze ideeën aanhangen. Een sekte is een mening. Het denominationalisme is in 1 Korinthe 1:11-13 begonnen met gelovigen die probeerden hun exclusieve keuze voor een favoriete persoon te rechtvaardigen in plaats van te erkennen dat al Gods predikers belangrijk waren; al legden ze een verschillende nadruk, het was wel allemaal naar de Schrift.

Tegenwoordig, bijvoorbeeld, legt de baptistische denominatie extra nadruk op de doop. De lutherse denominatie legt extra nadruk op de leerstellingen van Maarten Luther. De denominatie Gemeente van Christus maakt er aanspraak op alleen de ware Gemeente van Christus te zijn, wat niet zo is! Denominationalisme is eenvoudigweg niet naar de Schrift.

Zijn er dan geen geweldige gelovigen in de genoemde en ook in andere denominaties? Zeker, hoewel er in sommige denominaties of afsplitsingen, of sekten, misschien erg weinig ware gelovigen zijn. Maar er zijn ook velen in de denominaties die prijzenswaardig wandelen naar het niveau van hun begrip van het Woord van God; zelfs in zo’n mate (helaas voor sommigen van ons) dat zij anderen die Gods weg als gemeente willen gaan, beschaamd doen staan.

Als God ‘ons’ echter door de bestudering van Zijn Woord meer licht gegeven heeft wat betreft Zijn Gemeente, dan zijn wij verantwoordelijk om te handelen naar dat licht, ongeacht of anderen dat ook doen (Luk. 12:48). Maar we mogen niet overmatig kritisch zijn jegens onze geliefde broeders elders. Het is moeilijk om afstand te nemen van een christelijke positie waarin men is opgegroeid, vooral wanneer mensen daar tot geloof komen en worden opgevoed in het Woord. Toch zal dat geen aanvaardbare verontschuldiging zijn wanneer wij voor God staan bij de rechterstoel van Christus (Rom. 14:10; 2 Kor. 5:10).

Wat zijn enkele van de on-Schriftuurlijke gebruiken van de denominaties? Het is niet mogelijk om in algemene termen te spreken, omdat er duizenden verschillende denominaties, afsplitsingen van denominaties en onafhankelijke ‘groepen’ zijn. Laten we het niet hebben over de groepen die onzes inziens fundamentele dwaling leren, zoals Christian Science, het mormonisme, de Jehovah’s getuigen en zelfs het rooms-katholicisme. We zullen onze opmerkingen beperken tot groepen of gevestigde denominaties die gewoonlijk de redding alleen door geloof in de Heer Jezus Christus leren. De volgende punten tonen enkele dwalingen, maar we willen nog eens duidelijk stellen dat ze niet allemaal voor iedere groep gelden.

  • Uiterlijk verdeeldheid brengen in het lichaam van Christus door de menselijke wil, niet onderworpen zijn aan Gods Woord (1 Kor. 1:10-13).
  • Onafhankelijkheid: het leren en in praktijk brengen van de autonomie van de plaatselijke gemeente of vergadering (1 Kor. 1:1-2), wat een ontkenning is van de waarheid dat de Gemeente het ene lichaam van Christus is.
  • Maandelijks of nog minder vaak broodbreken (Hand. 2:46; 20:7; 1 Kor. 11:25-26). De eerste christenen moesten zichzelf afwennen om bijna voortdurend brood te breken: de apostolische praktijk was eenmaal per week.
  • De broodbreking niet verbinden met gemeentelijke gemeenschap (Hand. 2:42; 1 Kor. 10:16-18). Veel groepen laten mensen toe tot de broodbreking wanneer ze beweren christen te zijn, en stellen verder geen vragen.
  • Het ontbreken van gemeentelijke tucht: iemands leer, praktijk en verbindingen – tenzij grof en openlijk – zijn gewoonlijk geen belemmering om brood te breken. Voor de meesten hangt alles af van iemands persoonlijke verantwoordelijkheid of overtuiging om brood te willen breken; dit is gebaseerd op een onjuiste interpretatie van 1 Korinthe 11:28. In dit vers gaat het helemaal niet om toelating tot de broodbreking, maar om het gedrag van hen die al deelnamen aan de broodbreking in de vergadering te Korinthe. Daardoor kan men in vele groepen door de broodbreking verbonden raken met iedere soort moreel en leerstellig kwaad, en ook met onbekeerde mensen.
  • Gods rol voor de seksen veronachtzamen wat betreft hoofdbedekking en vrouwelijke predikers, e.d. (1 Kor. 11:3-16; 14:34-35; 1 Tim. 2:11-12). Deze door God gegeven rollen voor mannen en vrouwen hebben niets te maken met superioriteit of minderwaardigheid, maar met de scheppingsorde en het feit dat mannen en vrouwen respectievelijk Christus en Zijn Gemeente voorstellen (Ef. 5). Een voorbeeld: de Gemeente (vrouw) onderwijst nooit Christus (man), daarom hoort de vrouw te ‘zwijgen’ in de samenkomsten van de vergadering.
  • Een geestelijken-lekensysteem, dat in de praktijk het priesterschap van alle gelovigen ontkent (1 Petr. 2:5,9; Openb. 1:6) en dat in de praktijk ontkent dat de Heilige Geest de leiding heeft en gebruikt wie Hij wil voor de Woordbediening en de eredienst van de vergadering (1 Kor. 12:11, enz.). Het systeem is nicolaïtisme (Openb. 2:6,15), de overwinning van het volk (de betekenis van het Griekse woord), hetgeen de Heer haat. Als Hij een dergelijk systeem haat (niet de mensen), behoren wij dat ook te doen! Er is in de Schrift geen voorganger van een plaatselijke gemeente, maar vele broeders met vele gaven die de Heilige Geest wil gebruiken zoals dat Hem behaagt.
  • Vergaderd zijn tot een andere naam dan eenvoudig Christus’ kostbare Naam (Matth. 18:20). Waarom is Zijn Naam niet genoeg?
  • Leden worden vaak aangetrokken doordat de ziel (onze natuurlijke verlangens) wordt aangesproken in plaats van de nieuwe natuur en de Heilige Geest in ons. Nu behoren wij de Vader te aanbidden in geest en in waarheid (Joh. 4:23). De oudtestamentische eredienst omvatte veel dingen die aantrekkelijk waren voor de ziel, maar het Oude Testament was een test van de mens in het vlees. Deze uitwendige uitingen en ander vermaak worden in de nieuwtestamentische Gemeente niet gevonden.
  • Vaak worden valse leringen geduld, zoals de wijdverbreid onderwezen leer dat onze Heer had kunnen zondigen, maar ervoor koos om dat niet te doen. Ook kan er ernstig moreel kwaad geduld worden. Veel charismatische valse leringen en gewoonten, zoals het toeschrijven van on-Schriftuurlijke zaken aan de Heilige Geest, worden in praktijk gebracht of geduld. Vaak wordt er om meer mensen te winnen ruimte gegeven aan een breed spectrum van verkeerde leringen en gebruiken, en van dingen die een beroep doen op de zondige natuur. Hele gedeelten van de Schrift worden genegeerd, zodat de nadruk alleen valt op de verzen die een goed gevoel geven en waar niemand aanstoot aan neemt, maar bepaald niet ‘de hele raad van God’ vormen (Hand. 20:27).

Waarom is het vergaderen met de plaatselijke vergadering waarmee u samenkomt, niet gewoon een andere denominatie, ook al is ze wat bepaalde leringen en gebruiken betreft meer naar de Schrift? Wanneer iemand ernaar streeft te onderwijzen en in praktijk te brengen wat de Heer door Zijn apostelen heeft ingesteld, is dat in Gods ogen niet het vestigen van een sekte of denominatie. Zij die scheuringen veroorzaakten in tegenstelling tot de leer die zij van de apostelen geleerd hadden, waren fout (Rom. 16:17).

Als het gehoorzamen aan de voorschriften van de Heer voor het samenkomen en de gebruiken van de vergadering een scheuring onder gelovigen veroorzaakt omdat anderen dat niet willen doen, is dat niet de fout van hen die de weg van de Schrift willen volgen. Zij kunnen niet beschuldigd worden van het veroorzaken van een scheuring. De plaatselijke vergaderingen waarmee ‘wij’ in praktische gemeenschap zijn, weigeren bovendien een verdeeldheid brengende naam die niet alle gelovigen gemeenschappelijk hebben. ‘Wij’ zijn eenvoudig christenen, broeders in Christus. ‘Wij’ komen eenvoudig samen tot de algenoegzame Naam van Christus en verlangen ernaar dat alle andere christenen op dezelfde manier tot die heerlijke Naam samenkomen, op de ware Schriftuurlijke grond (1 Kor. 1:10).

Maakt u er aanspraak op de voortzetting van de oorspronkelijke Gemeente van de nieuwtestamentische tijd te zijn? Nee. De waarheid van het nieuwtestamentisch samenkomen was gedurende vijftienhonderd jaar verloren gegaan, vooral nadat de vroege Kerk in de tijd van Constantijn samenging met de wereld. Luther, Calvijn en anderen werden door de Heer gebruikt om aan het eind van de ‘donkere eeuwen’ opnieuw de waarheid van redding door genade te ontdekken, maar het enige nieuwe in het gemeentelijk samenkomen waren de protestantse ‘staat’-denominaties tegenover de rooms-katholieke denominatie. Enkele scheidden zich ervan af en daaruit ontstond de baptistische denominatie, enz.

De waarheid en praktijk van het Schriftuurlijk samenkomen van de Gemeente werd minder dan tweehonderd jaar geleden ontdekt in een wereldwijde beweging die de christenheid wakker schudde. ‘Wij’ zijn op zijn hoogst een zwakke voortzetting van die beweging van de negentiende eeuw.

Hoe werd die beweging genoemd? Historici noemen het de broederbeweging, omdat die christenen (die uit veel denominaties kwamen) voortdurend naar elkaar en naar andere gelovigen verwezen als hun broeders – hun broeders en zusters in Christus. Dit woord wordt in het Nieuwe Testament meer dan honderd keer gebruikt voor medeleden van het lichaam van Christus. Anderen noemen het de Plymouth Brethren-beweging, omdat er in Plymouth in Engeland een grote uitgeverij en ook een grote plaatselijke vergadering was. De vergaderingen die vergaderden tot de Naam van de Heer weigerden een dergelijke denominationele uitdrukking.

Wat is op dit moment de toestand van die beweging? Het is nog steeds een wereldwijde beweging. De plaatselijke vergadering waar ik in praktische gemeenschap ben, is in gemeenschap met veel vergaderingen, die ook allemaal met elkaar in gemeenschap zijn, over de hele wereld. Op deze manier proberen ze nog steeds, zoals God dat vanaf het begin bedoeld heeft, tot uitdrukking te brengen hoe de ware Gemeente op aarde behoort te zijn en in Gods ogen ook werkelijk is (hoewel uiterlijk verdeeld). Deze vergaderingen houden vast aan dezelfde waarheden, praktijken en tucht, waarbij wel onbelangrijke praktische verschillen voorkomen die aanvaardbaar zijn vanwege de verscheidenheid van het lichaam van Christus.

De zogenaamde ‘broederbeweging’ heeft echter niet meer de invloed die ze eens had, omdat de satan erin is geslaagd de beweging uiteen te laten vallen in drie hoofddelen (elk met enkele vertakkingen). Eén deel loochent in de praktijk de eenheid van vergaderingen door vast te houden aan de onafhankelijkheid van plaatselijke vergaderingen; een ander deel wil zowel in de leer als in de praktijk nauw vasthouden aan de Schrift, en weer een deel is behoorlijk extreem in leer en praktijk. We kunnen geen gemeenschap oefenen in de broodbreking met hen die volgens ons de apostolische gemeenschap hebben verlaten (Hand. 2:42), maar wij hebben alle christenen lief voor wie Christus is gestorven.

Waarom breekt u brood waar u dat doet? We hebben in dit boek en in dit hoofdstuk de principes voor de broodbreking en van gemeenschap als vergaderingen behandeld. Ik ben ervan overtuigd dat de vergadering waar ik in praktische gemeenschap ben, samenkomt op Schriftuurlijke grond en ernaar streeft de Schriftuurlijke principes voor het gemeentelijk samenkomen in praktijk te brengen. Ik erken dat het er niet volmaakt is: ik ben niet volmaakt en anderen ook niet, maar ik ben ervan overtuigd dat het de plaats is waar de Heer mij wil hebben. Ik zou eenvoudigweg niet verbonden kunnen zijn met groepen die in leer en praktijk loochenen wat mijns inziens het door God aangewezen pad als gemeente is.

Raad u aan dat anderen, onder wie ikzelf, gemeenschap in de broodbreking zoeken met die plaatselijke vergaderingen waarmee u gemeenschap oefent? Ja, omdat ik geloof dat u daarmee de Heer zou behagen. Maar als u dat alleen maar zou doen op mijn advies, dan zou u zondigen! De Bijbel zegt dat alles wat niet op grond van geloof is (d.w.z. dat u persoonlijk gelooft dat het Gods wil voor u is), zonde is (Rom. 14:23). U bent er persoonlijk verantwoordelijk voor om alles te beproeven en het goede te behouden (1 Thess. 5:21) door de Schrift te onderzoeken of de dingen die u door andere christenen gezegd zijn – ook door mij – zo zijn (Hand. 17:11).

Hoofdstuk 10 – De toepassing van het Oude Testament

Wij geloven dat er waardevolle principes te vinden zijn in het Oude Testament die ons kunnen helpen in zaken zoals ons onderwerp van toelating en andere aspecten van het functioneren van de Gemeente van God. Enkele voorbeelden van deze principes zijn de voorschriften betreffende de gebreken van priesters in Leviticus 21:16-24, en de voorschriften betreffende melaatsheid in Leviticus 13 en 14. We hebben al een aantal oudtestamentische verzen gebruikt om het blijvende principe van verontreinigende verbindingen te verduidelijken.

Onze critici, die over het algemeen een gemakkelijker pad willen bewandelen en de meeste christenen willen toelaten, uiten felle kritiek op het gebruik van het Oude Testament voor die doelen. Ze zijn van mening dat er geen illustratie van een veronderstelde waarheid kan zijn wanneer die niet voorkomt in het Nieuwe Testament of er daar niet rechtstreeks naar verwezen wordt, en dat het Oude Testament nooit boven het Nieuwe uit kan gaan. Zij vinden dat we niet de vrijheid hebben om de typen of illustraties los van het Nieuwe Testament te verklaren.

Sommigen hebben gesteld dat het Oude Testament, niet verklaard en toegepast volgens het Nieuwe, ‘zwakke en arme elementen’ genoemd wordt in Galaten 4:9 en ‘elementen van de wereld’ in Kolosse 2:20. Als een schaduw of type, zo wordt beweerd, kunnen de oudtestamentische gedeelten over bijvoorbeeld melaatsheid alleen worden gebruikt om de waarheid van het Nieuwe Testament te illustreren. Hoe kunnen we reageren op zulke overtuigingen?

Onze critici weigeren te geloven dat oudtestamentische principes toegepast kunnen worden op de hedendaagse Gemeente van God. Alleen het Nieuwe Testament biedt dus voorschriften voor het gedrag van gelovigen. Maar het Nieuwe Testament zegt: ‘Alle Schrift is door God ingegeven en nuttig om te leren, te weerleggen, te verbeteren en te onderwijzen in de gerechtigheid’ (2 Tim. 3:16). Op het moment dat Paulus schreef, verwees hij hoofdzakelijk naar het Oude Testament als de Schrift. En bovendien schreef Paulus aan Timotheüs hoe hij zich moest gedragen in het huis van God, dat is de Gemeente van de levende God! Houden onze critici vol dat het Oude Testament niet nuttig is om te leren, te weerleggen, te verbeteren en te onderwijzen in de gerechtigheid, in verband met het huis van God, maar dat we er alleen illustraties uit kunnen halen van zaken in het Nieuwe Testament?

Er is geen enkel vers in het Oude Testament dat vandaag de dag niet ‘nuttig [is] om te leren, te weerleggen, te verbeteren en te onderwijzen in de gerechtigheid, opdat de mens Gods volkomen is, tot alle goed werk ten volle toegerust’. Natuurlijk moeten de gedeelten uit het Oude Testament, net als elk vers in het Nieuwe Testament, ‘recht gesneden’ (of nauwkeurig behandeld) worden (2 Tim. 2:15). Er moet rekening gehouden worden met alles wat de Heilige Geest in de Schrift (zowel het Oude als het Nieuwe Testament) over een bepaald onderwerp zegt, want geen enkel vers mag losgemaakt worden uit de gehele Bijbel (2 Petr. 1:20) – de geschriften van de ongeveer veertig ‘heilige mensen van Godswege’ die ‘door de Heilige Geest gedreven, gesproken’ hebben.

Het is waar dat elk oudtestamentisch voorbeeld zorgvuldig verklaard moet worden, in overeenstemming met de waarheid van het Nieuwe Testament. Als het onderwijs betreffende melaatsheid in Leviticus 13-14 nuttig is om te leren, wat kan die leer, die duidelijk van toepassing is op onze huidige tijd, anders zijn dan een verwijzing naar gemeentelijke tucht?

Het Oude en het Nieuwe Testament zijn beide het pure, onvervalste Woord van God en ze vullen elkaar aan. Het Oude Testament is beslist niet compleet zonder het Nieuwe. Het Oude Testament benadrukt de grootheid en de regering van God, terwijl het Nieuwe testament meer de nadruk legt op de genade van God. Maar het kennen van genade is geen ontkenning van regering. Moeten wij juist geregeerd worden? Natuurlijk! Het Nieuwe Testament spreekt behalve over genade ook over de noodzaak van Gods regering, maar het Oude Testament biedt veel illustraties van regeringsprincipes die we niet moeten negeren. Leviticus 13-14 biedt dergelijke principes. Natuurlijk kan de uitleg van het Oude Testament niet in tegenspraak zijn met het Nieuwtestamentisch onderwijs.

(Voor bovenstaande alinea’s heb ik gebruikgemaakt van het antwoord van Leslie M. Grant aan critici van zijn artikel over melaatsheid, gepubliceerd in de nieuwsbrief ‘Assembly Messenger’.)

We zouden toch niet willen beweren dat de Heer het fout deed toen Hij in Mattheüs 4:4 het vers uit Deuteronomium 8:3 aanhaalde: ‘De mens zal van brood alleen niet leven, maar van alle woord dat door de mond van God uitgaat’. Op het moment dat de Heer sprak, zou dat ‘woord’ uitgelegd worden als het Oude Testament, want alleen dat was nog maar geschreven. Natuurlijk betrekken we vandaag de dag in onze uitleg ook het Nieuwe Testament. Om dus een gezond, evenwichtig geestelijk leven te leiden hebben we ‘alle woord’ van het Oude Testament en het Nieuwe Testament nodig.

In Handelingen 17:1-3 onderhield Paulus zich met de Joden over de oudtestamentische Schriften. In vers 11 onderzochten de Bereeërs de oudtestamentische geschriften om te zien of Paulus’ nieuwtestamentische leringen juist waren. In 1 Timotheüs 4:13 draagt Paulus Timotheüs op om de oudtestamentische geschriften voor te lezen – dat was alles, of bijna alles, wat hij had. Dan staan er in Hebreeën 1 nog zeven aanhalingen uit het Oude Testament. En we zouden nog wel even door kunnen gaan!

Laten we nu gaan kijken naar een aantal nieuwtestamentische verzen die duidelijk maken waarom het Oude Testament geschreven was. Volgens Romeinen 15:4 was dat ‘tot onze lering’. Het Oude Testament was voor ons! Er is veel gezegd en geschreven voor de mensen van die voorbije tijd, maar God heeft het voor ons laten optekenen in een boek! De Bijbel is één boek, hoewel bestaand uit twee delen. Neem bijvoorbeeld Abrahams geloof dat hem tot gerechtigheid werd gerekend (Rom. 4:13-24; Gen. 15:6). Romeinen 4:23-24 zegt ons dat het niet alleen ter wille van Abraham is opgeschreven in Genesis 15, maar ook ter wille van ons! Wij geloven dat het Oude Testament – alle woord van God – vol staat met dergelijke voorbeelden en voorschriften voor ons.

1 Korinthe 10:1-5 noemt een aantal gebeurtenissen in de geschiedenis van Israël: de vaders waren allen onder de wolk; ze gingen door de zee heen; ze werden tot Mozes gedoopt; ze aten het manna; ze dronken water uit de rots; ze stierven onder de hand van God. ‘En deze dingen gebeurden ons tot voorbeelden [of: typen] ’ (vs. 6). Enkele typen worden ons gegeven: het manna is geestelijk voedsel, het Woord van God; het water is geestelijke drank – Christus; het sterven in de woestijn is Gods oordeel voor mensen in ongeloof, zonder waardering voor hun geestelijke zegeningen. Zijn er geen honderden andere typen, niet zo duidelijk omschreven, die we kunnen ontdekken en waar we ons voordeel mee kunnen doen?

1 Korinthe 10:7-10 gaat verder met gebeurtenissen in Israëls geschiedenis, en weer wordt gezegd: ‘Al deze dingen nu zijn hun overkomen tot voorbeelden [of: typen] en zijn beschreven tot waarschuwing voor ons’ (vs. 11). Is dat niet duidelijk genoeg? Ze zijn opgeschreven voor ons, zodat wij de typen zouden ontdekken, en onderwezen of verbeterd zouden worden door het geschreven Woord. Het Griekse woord voor ‘waarschuwen’ is nouthesia en betekent ‘onderwijzen met woorden’ (Vine’s Dictionary).

Een criticus oppert dat de uitdrukking ‘zwakke en arme elementen’ van Galaten 4:9 een beschrijving is van het Oude Testament wanneer dat niet verklaard en toegepast wordt in overeenstemming met het Nieuwe Testament. Dat is nogal een uitspraak! Het punt van Galaten 4 is dat teruggaan als levenswijze, van een weg tot zegen naar de Wet en het judaïsme dat zwak en arm is (Gr. ptochos – krachteloos om te verrijken, beschrijving van de godsdienst van de Joden, Vine), neerkomt op vanuit de vrijheid teruggaan naar de slavernij, aangezien Christus nu gekomen is. De Wet was ‘onze tuchtmeester tot op Christus’ (Gal. 3:24) – totdat Christus kwam. Maar de Wet is nog steeds goed en volmaakt, nog steeds het Woord van God, dat tot nut en lering voor ons is; maar net zoals dat voor de rest van de Schrift geldt, moet ze ‘wettig’ gebruikt worden (1 Tim. 1:8). Galaten 4:9 is dus geen veroordeling van ook maar iets uit het Oude Testament.

Vervolgens wijst onze kritische broeder ons op Kolosses 2:20: ‘Als u met Christus de eerste beginselen  van de wereld bent afgestorven, waarom onderwerpt u zich, alsof u in de wereld leeft, aan inzettingen?’ Het verbazingwekkende is dat dit gedeelte helemaal niet spreekt over het Oude Testament, maar over de wereld – over datgene waarvan de mens denkt dat het hem geestelijker maakt. Daarom laten we het hier maar bij.

Wij verklaren dus dat het Oude Testament in elk opzicht Gods heilig Woord is, geschreven om ons te leren, vol met principes, voorschriften en voorbeelden. En als wij ons stellen onder de leiding van de Heilige Geest (zoals dat voor de hele Schrift geldt) en rekening houden met alles wat de Schrift zegt, zal het veel van de leemten en vragen invullen die zijn overgebleven na het lezen van alleen het Nieuwe Testament.

We geven één voorbeeld. In 1 Petrus 2:24 lezen we het eenvoudige feit dat Christus onze zonden in Zijn lichaam heeft gedragen op het hout. Enkele Evangeliën vermelden de uitroep van verlatenheid van de Heer. Maar zonder de beelden die we vinden in de offers (Exodus, Leviticus, enz.) en in de uitspraken in de Psalmen en Profeten, zouden we geen idee hebben van de intensiteit van dat ondergaan van de toorn, toen Hij een zonde-hatende, heilige God  genoegdoening gaf door onze zonden te dragen. Aan vele hedendaagse schrijvers is dit wezenlijke aspect van de kruisiging van de Heer volledig ontgaan, omdat het niet beschreven is in het Nieuwe Testament. En in hun boeken onderschatten zij dan ook in ernstige mate de Persoon en het werk van Christus.

We zouden een aantal voorbeelden kunnen geven van het gebruik van het Oude Testament om enkele aspecten van de nieuwtestamentische toelating wat duidelijker uit te leggen, maar het is voldoende om te beseffen dat het niet onjuist is om er in het Oude Testament naar op zoek te gaan. De vader van een recensent van dit boek zei altijd dat het Oude Testament het plaatjesboek is bij het Nieuwe Testament.

Hoofdstuk 11 – De samenkomsten van de gemeente

We hebben al een aantal keren Handelingen 2:42 genoemd en gezegd dat deze tekst ons helpt te omschrijven wat de samenkomsten van een plaatselijke gemeente zijn, die iemand dus behoort te bezoeken zodra hij is toegelaten. Nu we het einde van het boek naderen, willen we er meer in detail op ingaan. De gezamenlijke wandel concentreert zich rond deze samenkomsten, of ‘diensten’ zoals veel christenen ze graag noemen.

Ik houd niet van het woord diensten, omdat het de gedachte in zich draagt dat je in al deze samenkomsten iets ontvangt van iemand anders, als een soort ‘dienstverlening’. De gemeenten van de meeste denominaties zien het als iets dat door de geestelijkheid gedaan wordt voor de toehoorders. Natuurlijk kunnen we in iedere samenkomst van de gemeente iets nuttigs ontvangen, maar deze samenkomsten vormen ook de tijd en plaats om iets te geven aan zowel God als onze broeders, alles in de juiste Schriftuurlijke volgorde.

‘Zij nu bleven volharden in de leer van de apostelen en in de gemeenschap, in de breking van het brood en in de gebeden’ (Hand. 2:42 Telosvert.). ‘Zij nu bleven volharden in de leer en gemeenschap van de apostelen, in het broodbreken en gebeden’ (jnd).

Dit vers staat aan het einde van het hoofdstuk dat het begin van de Gemeente (Kerk, Vergadering) beschrijft. Het definieert de samenkomsten van de vroege Vergadering – wat de broeders samen deden als plaatselijke vergadering, in tegenstelling tot wat ze thuis deden, alleen of in gezelschap van anderen. We willen zien wat de Schrift zegt over deze bijeenkomsten of samenkomsten, zodat we aan de hand daarvan onze plaatselijke gemeentelijke samenkomsten kunnen omschrijven.

De teneur van de Schrift is dat de heiligen van God vaak samen behoren te komen, want in Hebreeën 10:24-25 wordt ons voorgehouden: ‘en laten wij op elkaar achtgeven tot aanvuring van liefde en goede werken; en laten wij de onderlinge bijeenkomst niet verzuimen, zoals sommigen gewoon zijn, maar elkaar vermanen [aanmoedigen] en dat zoveel temeer als u ziet dat de dag nadert’ In onze tijd zien we die grote toekomstige Dag duidelijker naderen dan ooit in de geschiedenis van de wereld, en daarom hebben we de aanmoediging en geestelijke kracht die het samenzijn biedt ook zo bijzonder hard nodig, want de satan is steeds actiever aan het werk.

De gehele plaatselijke vergadering behoort bijeen te komen. In 1 Korinthe 14:23 vinden we de uitdrukking ‘de hele gemeente op één plaats samenkomt’, en dit spreekt duidelijk van de hele plaatselijke gemeente. Wij gaan hier vaak zo achteloos mee om, dat slechts een klein deel van de plaatselijke gemeente iedere week bijeenkomt, zelfs voor de gemeentelijke samenkomsten! Zijn we vergeten rekening te houden met de wensen van de Heer voor ons en onze geestelijke behoeften terwijl we ons naar de Opname spoeden wanneer wij de Heer van aangezicht tot aangezicht zullen ontmoeten?

Gemeentelijke samenkomsten

Eerst moeten we vaststellen welke bijeenkomsten van de plaatselijke gemeente volgens de Schrift gemeentelijke samenkomsten zijn, en welke eenvoudig godsdienstige bijeenkomsten van meer informele aard. In 1 Korinthe 11:18 wordt het samenkomen ‘als gemeente’ geplaatst tegenover het informeel samenkomen. De zeer nauwkeurige jnd-vertaling geeft dit weer als ‘in vergadering’. In 1 Korinthe 14:34-35 zegt Paulus (door goddelijk bevel – vs. 37), tweemaal in de context van voorschriften voor godvrezende zusters, in het letterlijke Grieks: ‘Laten uw vrouwen zwijgen in vergadering, want (…) het is schandelijk voor vrouwen te spreken in vergadering.’ Dit heeft niets te maken met het gebouw waarin de plaatselijke vergadering samenkomt, maar betreft het samenkomen van de plaatselijke vergadering in het karakter van de plaatselijke vergadering. Zie ook vers 19 en 28 in de jnd-vertaling.

Wanneer we de verschillende gedeelten van de Schrift over dit onderwerp samenvoegen, kunnen we vijf kenmerken vaststellen die naar onze mening in het bijzonder de gemeentelijke samenkomsten omschrijven. We noemen ze in willekeurige volgorde:

  • De gelovigen vergaderen zich slechts tot de Naam van Christus op grond van het ene lichaam.
  • De Heilige Geest heeft de absolute vrijheid om te gebruiken wie Hij maar wil in de voortgang van de bijeenkomst.
  • De samenkomst wordt duidelijk omschreven in de Bijbel.
  • Er is geen vooraf door mensen samengestelde agenda.
  • De gave van een mens (ook al is die door God gegeven) treedt niet op de voorgrond, hoewel er zeker begaafde mannen kunnen spreken.

De leer van de apostelen: de open Woordbediening

De enige gemeentelijke samenkomst voor de bediening van Gods Woord die in de Schrift omschreven wordt, is de samenkomst voor de zogenaamde open Woordbediening uit 1 Korinthe 14:29-31 – open in die zin dat iedere broeder de vrijheid heeft om te spreken wanneer hij daar door de Heilige Geest toe geleid wordt. Sommigen noemen het de profetische samenkomst. Het gaat om een samenkomst waar de Heilige Geest twee of drie broeders gebruikt om op te treden als profeten voor de plaatselijke vergadering. Deze broeders hoeven niet noodzakelijk begaafde sprekers te zijn.

Een profeet, in het bijzonder in nieuwtestamentische zin, is niet iemand die de toekomst voorzegt, maar die Gods Woord voortzegt zoals door Hem geleid, om te voorzien in de behoeften waarvan God weet dat die er op dat specifieke moment in de plaatselijke vergadering zijn. Het gaat hier dus niet om de gave van leraar, maar de Heilige Geest gebruikt wie Hij wil om het Woord te brengen dat Hij op dat moment gezegd wil hebben, of dat nu vijf minuten duurt of een halfuur.

Deze samenkomst mag nooit door één man in beslag genomen worden, want er moeten ten minste twee zijn die spreken, maar nooit meer dan drie. De dienst is niet helemáál vrij, want iemand die een boodschap op zijn hart gekregen heeft, moet wachten tot de spreker die op dat moment aan het woord is, gaat zitten (vs. 30). God is niet de stichter van verwarring (vs. 33). Als er verwarring is, dan komt die uit een vleselijke of satanische bron. ‘Maar laat alles welvoeglijk en met orde gebeuren’ (vs. 40).

Deze samenkomst kan zo vaak gehouden worden als er geestelijke kracht voor is. De Schrift geeft aan dat het een regelmatige samenkomst van de vergadering behoort te zijn. Bij sommige Bijbelstudieconferenties zijn er driemaal in een week samenkomsten voor de Woordbediening; in sommige plaatselijke vergaderingen vindt er misschien wekelijks of maandelijks zo’n bijeenkomst plaats, of helaas zelfs nog minder vaak. Maar wees u ervan bewust dat de Heilige Geest niemand kan gebruiken om een boodschap door te geven aan de vergadering, als die vergadering deze zeer Schriftuurlijke bijeenkomst niet houdt! Ook kan Hij geen geestelijk lege of onwillige werktuigen gebruiken! Bent u er klaar voor en verlangt u ernaar om gebruikt te worden, geliefde broeder, of u nu 20, 40, 60 of 80 jaar oud bent, als de Heilige Geest u een boodschap geeft?

De preek (gehouden door begaafde broeders)

In Handelingen 20:7, tijdens dezelfde gelegenheid als het breken van het brood, sprak Paulus de bijeengekomen broeders toe. Hoewel hij beslist geleid werd door de Heilige Geest in wat hij zei, sprak hij als een geestelijk begaafde broeder terwijl de toehoorders zwegen. Zie ook Handelingen 19:8-10, waar Paulus gedurende een periode van jaren in één plaats predikte en de broeders onderwees.

Het bovenstaande toont aan dat het een aanvaardbare en aan te moedigen gewoonte is voor de plaatselijke vergadering om toespraken over Gods Woord te ondersteunen en bij te wonen als een toevoeging aan de gemeentelijke samenkomsten. Maar deze toespraken voldoen niet aan de kenmerken van een gemeentelijke samenkomst: ze worden gehouden op grond van de oefening en verantwoordelijkheid van begaafde dienstknechten van de Heer die voor de Heer spreken, en ze worden toegestaan en ondersteund door de plaatselijke vergadering voor het geestelijk en praktisch nut van de gelovigen onder de toehoorders. Er kan iedere week op een vastgestelde tijd zo’n samenkomst worden gehouden, maar er kan ook specifiek tijd voor ingeruimd worden wanneer iemand het op zijn hart heeft om te spreken over de dingen van de Heer.

De Bijbelbespreking (Bijbelstudie)

Uit 1 Timotheüs 4:13 maken we op dat begaafde broeders leiding behoren te geven in het openlijk lezen van de Schrift. Het Griekse woord anagnosis (lezing) draagt de betekenis in zich van acht slaan op, met zekerheid weten. Deze bijeenkomst wordt gekenmerkt door het lezen van Schriftgedeelten om daaruit de broeders te onderwijzen en aan te sporen om vol te houden te midden van ontmoediging en wereldgelijkvormigheid. Hoewel het bij deze bijeenkomst heel goed om de gehele gemeente kan gaan met nog andere mensen erbij, lijkt de gave hier duidelijker op de voorgrond te treden, of het nu om één of meer broeders gaat. De bijeenkomst heeft niet de kenmerken van een gemeentelijke samenkomst zoals hierboven omschreven, maar is wel een zeer belangrijk middel om ons verstaan van de Schrift te bevorderen.

Op de vraag hoe zo veel broeders uit de negentiende en begin twintigste eeuw in zo’n betrekkelijk korte tijd zulke geestelijke reuzen konden worden, antwoordde een broeder heel treffend dat zij vaak samenkwamen en tijdens Bijbelstudies door bleven gaan totdat zij de waarheid hadden vastgesteld. Ze weigerden eenvoudig die niet te weten. En verschillende broeders brachten Schriftgedeelte na Schriftgedeelte naar voren om het punt in kwestie duidelijk te maken, totdat ze ervan overtuigd waren dat ze helder hadden wat Gods gedachten erover waren. Dit geldt beslist ook voor wat we hierna bespreken.

Informele Bijbelstudie

In Handelingen 17:11 vinden we het verslag van Paulus’ bezoek aan Beréa om het Woord te verkondigen – een preek – en te onderwijzen over het nieuwe, genaamd de Gemeente (Vergadering) en ook over andere zaken. Wat deden de Bereeërs? Zij ontvingen Paulus’ onderwijs bereidwillig, maar daarna kwamen ze informeel bijeen om dagelijks de Schriften te onderzoeken ‘of deze dingen zo waren’. Ze kwamen informeel bijeen om de waarheid of dwaling te onderzoeken van wat Paulus had gezegd – vanuit de oudtestamentische Schriften, voeg ik eraan toe! Paulus prees hen hier ten zeerste om. Mochten wij net zo ijverig zijn! Wanneer zijn de broeders in uw vergadering voor het laatst specifiek bijeengekomen om een punt van Bijbels onderwijs te bespreken?

Een ander voorval van informele Bijbelstudie vinden we in Handelingen 18:26. Aquila en Priscilla hoorden Apollos spreken, maar hij had slechts een beperkt inzicht. Daarom namen Aquila en Priscilla hem mee – misschien naar hun huis – en hielpen hem om de Schriften en de wegen van God nauwkeuriger te begrijpen.

Deze voorbeelden verschaffen alle ruimte die we nodig hebben om bijeen te komen met als doel het Woord te horen verkondigen door leraren en andere begaafde broeders, om een Bijbelstudiegroep te houden of een evangelisatiesamenkomst, of een jongerengroep of huissamenkomsten. Maar deze bijeenkomsten voldoen niet aan de kenmerken van gemeentelijke samenkomsten en mogen daar ook niet voor in de plaats komen.

De regels die specifiek gelden voor gemeentelijke samenkomsten, zijn niet van toepassing op de meer informele bijeenkomsten. Maar onthoud dat er regels of rollen zijn die altijd gelden, zoals een hoofdbedekking voor de zusters en geen hoofdbedekking voor de broeders wanneer – in welke situatie dan ook – er gebed of prediking (profetie) zal plaatsvinden (1 Kor. 11:3-16).

Merk ook op dat voor iedere situatie geldt: ‘De vrouw moet zich stil, in alle onderdanigheid laten leren; maar ik sta aan een vrouw niet toe dat zij leert of over een man heerst, maar zij moet stil zijn [Gr. hesuchios – een kalmte die van binnenuit komt, geen onrust veroorzakend voor anderen, stilte]. Want Adam is eerst geformeerd, daarna Eva; en Adam werd niet verleid, maar de vrouw werd verleid en viel in overtreding’ (1 Tim. 2:11-14). Iedere gelovige en iedere vergadering zou dit zorgvuldig moeten onderzoeken, in het besef dat het net zo verkeerd is om regels te bedenken die niet in de Schrift staan als om ongehoorzaam te zijn aan de Schrift!

Gemeenschap

Net zoals we dat gezien hebben bij de informele bijeenkomsten, is er ook altijd ruimte om gemeenschap – dingen gezamenlijk – te hebben. De vergadering kan gemeenschap oefenen in de Bijbelstudiebijeenkomst, het jongerenwerk, de zondagsschool, het evangelisatiewerk, de zogenaamde gemeenschapsmaaltijden, enz. De vergadering werkt eensgezind samen en de gelovigen moedigen elkaar aan in het werk dat de Heer voor ieder van hen heeft. De vergadering heeft gemeenschap in alle aspecten van het werk ‘van de bediening, tot de opbouw van het lichaam van Christus’ (Ef. 4:12).

De broodbreking en aanbidding

Met deze samenkomst komen we dichter bij het onderwerp van dit boek, en het is de belangrijkste reden voor het opnemen van dit hoofdstuk, ook al hebben we het onderwerp hiervoor al ten dele besproken. Maar het is goed om het te bezien in de context van de andere samenkomsten van de gemeente.

De samenkomst om brood te breken is absoluut een gemeentelijke samenkomst. We komen samen rondom de Heer om Hem op Zijn verzoek te gedenken als heilige priesters (niet als begaafde broeders) en als Zijn broeders die gereinigd zijn voor de dienst ‘om geestelijke offeranden te offeren, die voor God aangenaam zijn door Jezus Christus’ (1 Petr. 2:5). Zie Hebreeën 3:15. De gave behoort niet op de voorgrond te treden. De Heilige Geest is vrij om te gebruiken wie Hij wil (1 Kor. 12:11) om namens de vergadering een woord van lof, aanbidding of dank uit te spreken, om een gepaste lofzang aan te heffen (Matth. 26:30; Kol. 3:16), of om de dankzegging uit te spreken voor brood en beker.

Hoewel dit de samenkomst tot broodbreking is (en dus beslist niet de aanbiddings- of eredienst), brengen we wel veel aanbidding en eer. Aanbidding is in het Nieuwe Testament vooral op de Goddelijke Persoon Zelf gericht, terwijl lofzegging een meer algemene term is die ook betrekking heeft op onze reactie op wat Hij heeft gedaan. De inzameling voor het werk van de Heer tijdens de samenkomst van de gelovigen (1 Kor. 16:1-2) lijkt een onderdeel te zijn van ons lofoffer.

Paulus geeft in 1 Korinthe 11:23-26 een samenvatting van de samenkomst tot broodbreking. De breking van het brood was door de Heer ingesteld in de Evangeliën (Matth. 26:26-30; Luk. 22:14-20). De bedoeling ervan is dat wij in de eerste plaats de Heer Jezus voor onze aandacht hebben – dat wij Hem gedenken, vooral in verband met Zijn dood. Als we tot dit doel zijn samengekomen, verkondigen wij ‘de dood van de Heer, totdat Hij komt’ (1 Kor. 11:26). Wij vergaderen ons rondom Hem op Zijn verzoek om Hem te gedenken omdat Hij afwezig is. De focus is beslist behoorlijk nauw – iets waarvan we ons meer bewust zouden moeten zijn wanneer we een lofzang aanheffen of een woord van lof, aanbidding of dank uitspreken. Wat een prachtig beeld wordt ons gegeven van onze aanbiddelijke, gezegende Heer Jezus, en van wat Hij heeft gedaan om God te verheerlijken en ons te redden, iedere keer wanneer we rondom Hem samenkomen om brood te breken!

Ik wil hiermee niet zeggen dat er geen ruimte is om de Vader te danken voor Zijn Zoon, voor Zijn liefde dat Hij Hem heeft gezonden enzovoort. Ik geef alleen aan waar we volgens de Schrift primair op gericht moeten zijn.

Deze samenkomst en het deelnemen aan brood en wijn is een handeling van de vergadering. Het is de gemeenschap van het lichaam en het bloed van Christus – een gezamenlijk deelnemen (1 Kor. 10:16-17). Het wordt nooit gezien als de handeling van een individuele gelovige. Maar zij die deelnemen aan deze ernstige maaltijd, behoren wel persoonlijk in een moreel juiste toestand te verkeren (zie 1 Korinthe 11:27-34), zoals we al besproken hebben. Dit betekent dat iemand zijn zonden van de afgelopen week zelf veroordeeld heeft, zodat hij voor de Heer kan verschijnen zonder dat de Heer hem behoeft te oordelen. Deelnemen aan de maaltijd van de Heer is een heilige zaak en daar behoren we niet lichtvaardig over te denken! Let er nog eens op dat deze verzen betrekking hebben op gelovigen die al in gemeenschap waren in de vergadering te Korinthe; ze gaan niet over toelating door de plaatselijke vergadering tot dit heerlijke voorrecht.

Terwijl andere samenkomsten zo vaak gehouden kunnen worden als we maar wensen, zien we door apostolisch voorbeeld (Hand. 20:7) dat de discipelen ‘op de eerste dag van de week’ samenkwamen met de uitdrukkelijke bedoeling om brood te breken. De Heer verscheen op de eerste dag van de week aan de samengekomen discipelen (Joh. 20:19-20). Vele groeperingen komen maandelijks samen voor het breken van het brood, of de avondmaalsdienst zoals ze het noemen, alsof er in Handelingen 20:7 stond ‘de eerste dag van de maand’. Dit ontbreken van een wekelijkse samenkomst lijkt te wijzen op een gebrek aan begrip van of waardering voor de grootheid van de Persoon die zo’n geweldig werk voor ons verricht heeft op Golgotha’s kruis! Ook wij hebben die herinnering week na week nodig!

De bidstond

De bidstond is een gemeentelijke samenkomst. De gave treedt niet op de voorgrond en de Heilige Geest is vrij om uit de broeders iemand te kiezen die de noden van de vergadering voor de Heer brengt. Handelingen 2:42 noemt ‘de gebeden’ als een samenkomst van de vergadering. Hoewel er ook een gave van gebed kan zijn (we horen van mensen die hun leven eraan wijden), is het gebed in de bidstond een priesterlijke taak. Alle broeders hebben de vrijheid om te bidden, maar het kan zijn dat ze er niet allemaal door de Heilige Geest toe geleid worden om dat bij elke bidstond te doen.

Geliefde broeder, als u niet bidt in de gemeentelijke bidstond, laat dat dan zo zijn omdat u daar die week niet toe geleid wordt, en niet omdat u achteloos of onverschillig bent! Zie 1 Timotheüs 2:8, waar de mannen (in tegenstelling tot de vrouwen) worden opgeroepen in het openbaar te bidden. Het kan ook zijn dat iemand niet in het openbaar spreekt of zelfs bidt, omdat hij schuchter van aard is. We zijn ervan overtuigd dat de Heer dat begrijpt.

De bidstond wordt in het Nieuwe Testament voor het eerst genoemd in Mattheüs 18:19. Als zelfs maar twee overeenstemmen op de aarde over een zaak die zij vragen, zal het gebed verhoord worden, want ‘waar twee of drie vergaderd zijn in [of: tot] Mijn Naam, daar ben Ik in hun midden’ (vs. 20). Overeenstemming is een bepalende zaak in het gebed van de vergadering. We kunnen er bij tijden in tekortschieten om die overeenstemming te zoeken en dan blijven onze gebeden onbeantwoord, en wij vragen ons af waarom er geen kracht is.

In plaats van te blijven bij de onderwerpen die we hebben besproken en waarover we eenstemmigheid bereikt hebben, hanteren wij zo vaak onze eigen agenda en bidden we voor allerlei andere dingen. Dat is in feite eigenzinnigheid en onafhankelijkheid. Wij zeggen dan eigenlijk dat de Heilige Geest geen overeenstemming heeft bewerkt in de vergadering over wat werkelijk belangrijk was om die week voor te bidden. Zulke gebeden voor andere dingen kunnen thuis, tussen ons en de Heer, heel gepast zijn, maar ze zijn niet geschikt voor de gemeentelijke bidstond. We vinden de bidstond ook in Handelingen 4:24,31.

Er wordt in de Schrift geen tijdsbeperking gesteld aan de bidstond, maar het uitspreken van lange gebeden in het openbaar wordt wel veroordeeld (Matth. 6:7; Mark. 12:40). Het langste gebed van onze Heer dat in de Schrift is opgenomen, in Johannes 17, kan in drie tot vijf minuten gelezen worden. Dus bid voor de dingen waarover de vergadering overeenstemming heeft bereikt, in plaats van lange gebeden uit te spreken die eigenlijk meer verhandelingen vormen en vooral geschikt zijn voor iemands persoonlijke tijd met de Heer.

Stel dat er, laten we zeggen, drie kwartier de tijd is voor gebed en tien broeders ertoe geleid worden een gebed uit te spreken. Als ik tien minuten lang een verhandeling houd en vervolgens nog tien minuten bid, dan heb ik voor elk van de andere negen broeders minder dan drie minuten overgelaten. Ik heb hun beroofd van het voorrecht dat God hun gegeven heeft. We moeten rekening houden met de tijd. Ook een bidstond kan zo vaak gehouden worden als de broeders wensen.

Er kunnen daarnaast heel goed ook informele bijeenkomsten zijn waar individuele gelovigen samen bidden, die al dan niet direct verbonden zijn met de vergadering (Hand. 12:12). Deze gebedsbijeenkomsten zijn dan geen gemeentelijke samenkomsten, maar nogmaals: God heeft Zijn ‘orde’ voor alle samenkomsten!

Samenkomsten in verband met tucht, herstel en toelating

Een gemeentelijke vergadering in verband met tucht vinden we in 1 Korinthe 5:4-5: ‘(…) in de Naam van onze Heere Jezus Christus, als u en mijn geest vergaderd zijn met de kracht van onze Heere Jezus Christus, [zo iemand] aan de satan over te geven  tot verderf van het vlees’ .

De context van deze situatie was de openlijk seksueel immorele christen die in gemeenschap was in de vergadering van Korinthe, en zijn zondige gedrag niet wilde belijden en nalaten. We hebben dit al enigszins in detail besproken. Individuele personen kunnen optreden wanneer het om persoonlijke zonden gaat (Matth. 18:15-17; Gal. 6:1-2), maar wanneer iemand niet naar hen wil luisteren en volhardt in zijn zonde, wordt het een gemeentelijke verantwoordelijkheid om tucht toe te passen. Er was niet een groep gelovigen in de Korinthische vergadering die het recht kreeg om gemeentelijke tucht op te leggen: het moest een handeling van de bijeengekomen vergadering zijn.

In 1 Korinthe 5, 1 Thessalonikers 5:14 en op andere plaatsen geeft Paulus vergaderingen voorschriften voor het toepassen van tucht, tot zelfs tot de uiterste en allerlaatste maatregel van uitsluiting toe, zoals in de situatie van 1 Korinthe 5. Bij uitsluiting wordt de persoon formeel buiten de voorrechten van de plaatselijke vergaderingen geplaatst (en van alle andere plaatselijke vergaderingen – 1 Kor. 1:1-2). Paulus beval de vergadering te Korinthe: ‘Doet de boze uit uw midden weg’ (vs. 13). Ze mochten niet meer omgaan met zulke mensen; en zelfs niet met hen eten zolang ze niet hersteld waren (vs. 11). Wat zou het heerlijk zijn als een plaatselijke vergadering nooit een gemeentelijke samenkomst hoefde te houden in verband met tucht.

In 2 Korinthe 2 en 7 zien we dat de zondigende man in de gemeenschap was hersteld; de zonde was duidelijk beleden en nagelaten. Hier worden ons geen verdere details gegeven: eenmaal is voldoende voor ons om te weten hoe wij moeten handelen. Maar we kunnen er zeker van zijn dat er voor zijn herstel een samenkomst was gehouden.

Aangezien alleen een vergadering iemand kan toelaten tot de gemeenschap en de broodbreking – de uiterlijke uitdrukking van gemeentelijke gemeenschap – moet dit proces plaatsgevonden hebben toen de vergadering bijeen was ‘in vergadering’. Hiervoor hoeft niet beslist een aparte samenkomst van de vergadering belegd te worden; het kan ook plaatsvinden in aansluiting op een andere gemeentelijke vergadering.

Appendix A: De geïnspireerde betekenis van het woord ‘afwenden’

Het Griekse woord voor ‘afwenden’ of ‘afkeren’ (apostrepho) wordt in Mattheüs 5:42; 2 Timotheüs 1:15, Titus 1:14 en Hebreeën 12:25 wederkerend gebruikt, dat wil zeggen: met een lijdend voorwerp (Vine’s Dictionary of New Testament Words). Laten we eens naar deze verzen kijken, want het geïnspireerde gebruik van een woord in veel Bijbelgedeelten helpt ons te begrijpen wat God met dat woord bedoelt in een specifiek gedeelte. Dit is een praktisch gevolg van de woordelijke inspiratie (Ps. 12:7; 2 Tim. 3:16; 2 Petr. 1:21).

Mattheüs 5:42

‘Geef aan hem die van u vraagt, en keer u niet af van hem die van u wil lenen.’ De duidelijke aansporing is om je niet af te wenden van het verzoek van iemand die iets van je wil lenen. Het heeft niets te maken met het aanvaarden of afwijzen van iemand als persoon: er mag bij ons geen aanzien des persoons zijn. Gerespecteerde Bijbelleraren hebben betoogd dat het eerste gebruik van een bepaald woord in de Schrift ook de betekenis ervan aangeeft. Als dat juist is, dan is de betekenis duidelijk dat het om het verzoek gaat, en niet om de persoon.

Titus 1:13-14

‘Dit getuigenis is waar. Bestraf hen daarom streng, opdat zij gezond zijn in het geloof en zich niet afgeven met joodse fabels en geboden van mensen die zich van de waarheid afwenden’. Ook hier was het probleem niet het zich afwenden van een persoon, maar van de waarheid.

Hebreeën 12:25

‘Ziet toe dat u Hem die spreekt, niet afwijst. Want als zij niet ontkomen zijn die hem [Mozes] afwezen die op aarde sprak, hoeveel te minder wij,  als wij ons afwenden van Hem die van de hemelen spreekt’ . Christus en Mozes hebben beiden gesproken. Zij zijn verbonden met wat zij onderwezen. De gedachte is dat wat Mozes onderwees, werd afgewezen. Op die manier en alleen om die reden wezen zij Mozes af. De meeste belijdende christenen zouden nooit openlijk de Persoon van Christus afwijzen, maar helaas wijzen ze in verschillende mate en op verschillende manieren wel Zijn onderwijs af – datgene wat Hij heeft gesproken – en daarmee wijzen ze ook Hem af.

Als u de twee sprekers in dit vers interpreteert als Christus die sprak toen Hij op aarde was en God die vanuit de hemel spreekt (zoals bijvoorbeeld de Telosvert.: zie het hoofdlettergebruik), doet dat niets af aan het argument.

2 Timotheüs 1:15

‘Dit weet u, dat allen die in Asia zijn zich van mij afgewend hebben’. Hebben we ook maar enigszins het recht, gebaseerd op het bewijs in deze Appendix, om te zeggen dat zij zich van de persoon Paulus afwendden om een andere reden dan vanwege wat hij zei? Ik denk het niet! De waarheden die uniek waren voor hem – de waarheden van de Gemeente – waren de waarheden die zij afwezen, en op die manier wendden zij zich van Paulus af. Ze zochten een gemakkelijker begaanbaar pad dat beter aansloot bij de mens.

De concordantie van Strong en het woordenboek van Vine geven nog verscheidene andere gedeelten voor ditzelfde Griekse woord, gebruikt in andere vormen (het is woord nr. 654 in Strong’s). We zullen ook naar deze verzen kijken, zodat we in staat zullen zijn om Gods gebruik van apostrepho in elk gedeelte van de Schrift vast te stellen.

Mattheüs 26:52

‘Toen zei Jezus tot hem [Petrus]: Steek uw zwaard weer op zijn plaats’. Hier moest een levenloos voorwerp, een zwaard, afgewend worden van zijn oorspronkelijke doel om de Heer te beschermen, door het terug te steken in de schede. Ook hier gaat het niet om een persoon, maar slechts om een doel.

Lukas 23:13-14

‘Pilatus nu (…) zei tot hen: U hebt deze mens tot mij gebracht als Iemand Die het volk afvallig maakt; en zie, ik heb Hem in uw bijzijn verhoord en heb  deze mens niet schuldig bevonden aan wat u Hem ten laste legt’. De beschuldiging hield in dat de Heer het volk afwendde van de wetten van de Romeinse regering naar Zijn leer, Zijn onderwijs.

Handelingen 3:26

‘God heeft, na Zijn Knecht verwekt te hebben, Hem eerst tot u gezonden om u te zegenen doordat Hij een ieder van u afbrengt van uw boosheden’. De Heer wil ons afwenden – niet van een persoon vanwege zijn persoonlijkheid, maar – van boosheid of ongerechtigheid: onze boosheden. Dat kan ook meebrengen dat wij ons afwenden van een persoon (2 Tim. 3:5), maar alleen omdat die persoon gekenmerkt wordt door boosheid of ongerechtigheid.

Romeinen 11:26

‘Uit Sion zal de Verlosser komen; Hij zal de goddeloosheden van Jakob afwenden’. In de toekomst zal door de kracht van God een bepaald principe – het principe of de leer van goddeloosheid – verwijderd of afgewend worden van het volk van Jakob (Israël).

2 Timotheüs 4:4

‘Zij [valse leraars] zullen het oor van de waarheid afwenden en zich wenden tot de fabels’. De valse leraars zullen de mensen die naar hen luisteren, afwenden van de waarheid, niet van een persoon, hoewel men zich zo ook kan afwenden van godvrezende leraren die in de hele waarheid willen blijven. Op dezelfde manier wendden de gelovigen in Asia zich van Paulus af.

Het eenduidig gebruik in de Schrift van het Griekse woord apostrepho is dat het nooit verwijst naar een persoon vanwege zijn persoonlijkheid of uiterlijke omstandigheden. Het verwijst juist altijd naar een geestelijke overtuiging, een leerstelling, een levensprincipe.

Dit overweldigend gewicht aan geïnspireerd bewijs maakt overduidelijk dat 2 Timotheüs 1:15 betekent dat de broeders – in elk geval de overgrote meerderheid van hen – die de plaatselijke vergaderingen in de Romeinse provincie Asia vormden, het smalle pad hadden afgewezen dat verbonden was met Paulus’ unieke bediening van de Gemeente. Op deze manier hadden zij zich van hem afgewend. Misschien wendden sommigen zich ook van Paulus af omdat hij in de gevangenis zat, maar of zij dat al dan niet deden, heeft niets te maken met de uitleg van dit vers.

Appendix B: Adikia in het Nieuwe Testament

‘ADIKIA – betekent ongerechtigheid, letterlijk onrecht, een toestand van niet recht staan, of dat nu is voor God, naar de norm van Zijn heiligheid en rechtvaardigheid, of voor mensen, naar de norm van het geweten van de mens’ (Vine’s Dictionary).

We halen hier vijfentwintig verzen aan uit het Nieuwe Testament waarin het woord adikia voorkomt. De jnd-vertaling geeft het in negentien van deze verzen weer met ongerechtigheid. Een studie van dit woord is belangrijk, omdat een nieuwe theorie opgeld doet dat het woord alleen verwijst naar ernstige zonden en geen algemene term is die ook betrekking heeft op wat de mensen ‘kleine’ zonden noemen.

Deze nieuwe theorie is belangrijk voor hen die voorstanders zijn van het incidenteel broodbreken met hen die zich in denominaties bevinden, of in andere groeperingen zoals de zogenaamde ‘open broeders’, en die de waarheid van het samenkomen op basis van het ene lichaam afwijzen, omdat, zo wordt geredeneerd, kerkelijke verbindingen en overtuigingen in zichzelf niet ernstig genoeg zijn om ons ervan te weerhouden op zijn minst brood te breken met enkelen die vanwege een bepaalde gelegenheid onder ons komen. Anderen argumenteren dat 2 Timotheüs 2:19 ons opdraagt ons te ‘onttrekken aan adikia’, en het denominationalisme en zijn geestelijken-lekensysteem zijn beslist ongerechtigheden, zo niet veel ernstiger zonden in Gods ogen. Laten we onze studie beginnen en de verzen behandelen in de volgorde waarin ze in het Nieuwe Testament voorkomen. Tenzij anders vermeld, maken we gebruik van de Voorhoeve-vertaling.

De mensen in Lukas 13:27 naar wie verwezen wordt als ‘werkers van de ongerechtigheid’, zijn mensen die te lang gewacht hebben om door de nauwe deur in te gaan. De deur was gesloten. Ze worden ‘werkers van ongerechtigheid’ genoemd, zonder dat vermeld wordt welk soort zonden ze begaan hebben. Maar zij hadden de Zoon niet, en daarom waren al hun werken als een bezoedeld kleed. Toch waren hun zondige werken niet noodzakelijk Schriftuurlijk fundamenteel van aard, zoals het ontkennen van de Godheid van Christus.

In Lukas 16:8 bedriegt de ‘onrechtvaardige (adikia) rentmeester’ zijn meester om de situatie voor zichzelf te verbeteren. Het was een verstandige daad in het oog van deze wereld, maar het bleef verkeerd. Dergelijke dingen – niet zo ernstig in de ogen van de mensen – worden in Lukas 16:9 (jnd) ‘mammon (rijkdommen) van adikia’ genoemd.

Het enige verkeerde wat van de ‘onrechtvaardige (adikia) rechter’ uit Lukas 18:6 wordt gezegd, is dat hij handelde uit eigenbelang. Hij is eenvoudig onrechtvaardig in contrast met de volmaakte goddelijke Rechter. Alleen een in het algemeen gematigd woord is hier op zijn plaats.

Johannes 7:18 (jnd en hsv) zegt ons dat er geen ongerechtigheid (adikia) is in onze Heer. Dat omvat beslist zelfs de kleinste zonde, want de Heer heeft nooit zonden gedaan en had ook geen natuur die kon zondigen.

Handelingen 1:18 spreekt over het geld dat Judas kreeg voor het verraden van de Heer, als ‘het loon van de ongerechtigheid’. De zonde van Judas kunnen we zeker als ernstig beschouwen vanwege Wie de Heer is, maar in de wereld komen dergelijke zaken (met in het algemeen veel minder ernstige gevolgen) voortdurend voor.

Handelingen 8:23 spreekt over Simon, de valse belijder. Hij wordt beschouwd als in een ‘banden van de ongerechtigheid’. Het is niet mogelijk om zijn ongerechtigheid in een bepaalde klasse in te delen of de ernst ervan te bepalen. Het enige wat we kunnen zeggen, is dat hij een onbekeerde man was.

Romeinen 1:18 kondigt de toorn van God aan over alle ‘ongerechtigheid van mensen die de waarheid in ongerechtigheid bezitten’. Het is in zichzelf onrechtvaardig om de waarheid in ongerechtigheid te bezitten. Ook hier lijkt het om een breed spectrum van zonden te gaan, niet alleen om de ernstigste zonden.

Romeinen 1:28-29 spreekt over de onbekeerde mensen in het algemeen, wier ernstige zonden het gevolg zijn van hun weigering om God te erkennen. Ze zijn ‘vervuld van alle ongerechtigheid, boosheid (…)’. Hier wordt ongerechtigheid onderscheiden van ‘boosheid’, misschien omdat het een breder spectrum aan zonden omvat die niet gedekt worden door de term ‘boosheid’. Het omvat ook kleinere zonden – kleiner in de ogen van de mensen, welteverstaan.

Romeinen 2:8 spreekt over de onbekeerde mensen die ‘twistziek zijn en ongehoorzaam aan de waarheid maar gehoorzaam aan de ongerechtigheid’, en de erop volgende verzen geven aan wat hun oordeel zal zijn. Ook hier lijkt ongerechtigheid het algemene spectrum van zonden te omvatten waarvoor zij geoordeeld zullen worden.

Romeinen 3:5 zegt: ‘Als nu onze ongerechtigheid Gods gerechtigheid bevestigt, wat zullen wij dan zeggen?’ Hier worden ongerechtigheid en gerechtigheid tegenover elkaar gesteld. Ongerechtigheid is het algemene spectrum van de zonden van de mens, van de kleine tot de grote. Het is veelbetekenend dat de Schrift ongerechtigheid lijkt te gebruiken als tegenstelling tot gerechtigheid. Het belang hiervan zien we ook in veel van de volgende verzen.

Romeinen 6:13 houdt ons voor: ‘En stelt uw leden niet voor de zonde tot werktuigen van de de ongerechtigheid, maar stelt (…) uw leden voor God tot werktuigen van de gerechtigheid.’ Ook hier omvat adikia weer duidelijk alle maten en soorten zonden, en opnieuw wordt het tegenover gerechtigheid gesteld.

Romeinen 9:14 vraagt: ‘Is er ongerechtigheid bij God? Volstrekt niet!’ Hier wordt absoluut aan alle zonden gedacht, klein of groot, niet alleen ernstige zonden. Onze God is zondeloos!

Volgens 1 Korinthe 13:6 ‘verblijdt [de liefde] zich niet over de ongerechtigheid, maar verblijdt [zij] zich met de waarheid’. Ook hier wordt weer gedacht aan alle soorten zonden en wordt ongerechtigheid gesteld tegenover de waarheid of datgene wat rechtvaardig is (gerechtigheid).

2 Korinthe 12:13 geeft, misschien een beetje sarcastisch, Paulus’ verdediging van zijn apostelschap. Hij is de Korinthiërs niet tot last geweest door ondersteuning van hen te vragen. En dan zegt hij: ‘Vergeef mij dit onrecht (adikia).’ Hij had natuurlijk geen zonde begaan, maar hij lijkt de Korinthiërs ervan te willen overtuigen om hem te vergeven als hij zelfs maar de geringste ongerechtigheid begaan zou hebben door geen ondersteuning van hen te verwachten.

2 Thessalonika 2:10 spreekt over de werking van de satan ‘met allerlei verleiding van de ongerechtigheid voor hen die verloren gaan’. Adikia omvat hier duidelijk het hele spectrum van de zonden en het spectrum van de zondige werkingen van de satan.

2 Thessalonika 2:12 spreekt over de onbekeerde mensen die geoordeeld zullen worden omdat zij ‘de waarheid niet hebben geloofd, maar een welgevallen hebben gehad in de ongerechtigheid (adikia)’. Het omvat duidelijk het hele spectrum van zonden, niet slechts de ernstiger zonden.

2 Timotheüs 2:19 is het enige gedeelte in de Schrift waar adikia gebruikt wordt in verband met hen met wie wij als vergadering gemeenschap kunnen hebben. Hier vinden we het belangrijke algemene principe: ‘Ieder die de Naam van de Heer noemt, onttrekke zich aan de ongerechtigheid’. In vers 22 wordt de tegenstelling gemaakt: ‘jaag naar gerechtigheid’. Dit belangrijke gedeelte, vers 19-22, draagt ons op om ons te onttrekken aan ongerechtigheid en te jagen naar gerechtigheid, geloof, liefde en vrede met hen die de Heer aanroepen uit een rein hart.

Het consistente gebruik van adikia toont aan dat de term het hele spectrum omvat van alles wat niet recht is voor God. Ook gemeentelijke (ecclesiastische) zonde, waaronder het niet volgen van het paulinisch pad (wat de aanleiding vormde voor het geven van deze voorschriften), is ongerechtigheid, adikia. Dit zijn de waarheden die in het bijzonder aan Paulus waren toevertrouwd en die hij bekend moest maken. En de Vergadering – Zijn Vergadering – is vandaag een van Christus’ voornaamste belangen.

Het is van belang dat we een paar verzen verder de opdracht krijgen om ons ‘af te wenden’ (3:5) van hen die zonden bedrijven (3:1-4) die wij vaak als minder ernstig zouden beschouwen, of zelfs alleen maar als persoonlijkheidsgebreken. En wanneer het om christelijke gemeenschap gaat, moeten wij ons niet afwenden van de onbekeerde mensen (1 Kor. 5:10), maar van zondigende gelovigen.

Hebreeën 8:12 spreekt van een toekomstige tijd voor Israël, waarin de Heer het nieuwe verbond met hen zal sluiten. Hij zegt: ‘Want Ik zal  hun ongerechtigheden genadig zijn en hun zonden en wetteloosheden zal Ik geenszins meer gedenken’. Ook hier omvat adikia een spectrum van zonden, hier kennelijk gebruikt om ook de zogenaamd kleine zonden aan te duiden, niet slechts de vele ernstige waarvan Israël terecht kon worden beschuldigd, zoals dat ze zich voortdurend van God afkeerden naar de afgoden en uiteindelijk hun Messias afwezen en kruisigden.

Volgens Jakobus 3:6 is ‘de tong (…) de wereld van ongerechtigheid’. De woorden die we uitspreken, kunnen leiden tot alle vormen van wat niet recht is voor God. Veel daarvan wordt echter zelfs door bekeerde mensen slechts als een beetje onfatsoenlijk beschouwd. Hoe vaak gebeurt het niet dat we roddel en onbehoorlijke taal vergoelijken? God noemt het adikia.

2 Petrus 2:13 spreekt over onbekeerde mensen die ‘het loon van de ongerechtigheid’ ontvangen. Het woord lijkt hier gebruikt te zijn omdat ‘ongerechtigheid’ zo’n breed spectrum van zonden omvat, zoals de omringende verzen duidelijk maken.

In 2 Petrus 2:15 is Bileam, ‘die het loon van de ongerechtigheid liefhad’, een voorbeeld van de onbekeerde mensen die hierboven en in de omringende verzen genoemd worden. In de ogen van de mensen deed hij ongetwijfeld niet zulke verschrikkelijke dingen, vergeleken met wat de omliggende volken deden, maar hij loog om geld te verdienen, door te doen alsof hij namens God sprak. Zijn daden waren beslist adikia (onrechtvaardig).

1 Johannes 1:9 is een bekend vers dat bijzonder verduidelijkend is bij deze studie. ‘Als wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid. Ook hier is het weer interessant om te zien dat het woord rechtvaardig gebruikt wordt in verband met adikia. Maar het punt waarom het hier gaat, is dat God ons reinigt van onze grote zonden wanneer wij die belijden. Is dat wat er staat? Nee! Al onze beleden zonden worden ons vergeven, groot of klein. Dit toont duidelijk aan dat adikia in de Schrift gebruikt wordt als een algemene, alles omvattende term, van de heel kleine zonden (zoals wij ze beschouwen) tot de ernstigste zonden.

1 Johannes 5:17 zegt onomwonden: ‘Alle ongerechtigheid is zonde.’ Wij willen ons te gemakkelijk afmaken van wat volgens ons niet belangrijk genoeg is om invloed te hebben op onze gemeenschap met elkaar. We zijn geneigd om gemeentelijke (ecclesiastische) ongerechtigheid te beschouwen als eenvoudig een ‘vergissing’ in plaats van als zonde waarvan we ons moeten afscheiden. Maar ‘alle ongerechtigheid is zonde’, en wij moeten ons ‘onttrekken aan ongerechtigheid’ wanneer het erom gaat met wie wij samenkomen.

Dit zijn alle Bijbelverzen waarin adikia voorkomt. De betekenis is duidelijk: het wordt niet slechts gebruikt voor ernstige zonde, maar het is de algemene term die een breed spectrum van zonden omvat.