Lied 49
1 Gij hebt mij lief, getrouwe God en Vader,
meer dan de trouwste vrind.
Gij hebt mij lief, zoals geen teed’re moeder
haar zuigeling bemint.
2 Ik heb U lief, o God, zo vol genade,
zo goed, zo trouw, zo mild.
Ik heb U lief, U, die het eerst mij minde;
mijn rotssteen en mijn schild.
3 Gij hebt mij lief, o bron van eeuw’ge liefde,
bewerker van mijn heil.
Gij hebt mij lief, Gij hadt uw eengeboor’ne
ten offer voor mij veil.
4 Ik heb U lief, alleen zal hij nooit wezen,
die U, o God, bemint.
Ik heb U lief, en ’t is uw eigen liefde,
die Ge uitstort in uw kind.
5 Gij hebt mij lief, Gij hebt mijn duist’re ogen
bestraald met Godd’lijk licht.
Gij hebt mij lief, en houdt van uit de hemel
uw oog op mij gericht.
6 Ik heb U lief, dat is de lust mijns levens,
behoefte voor mijn hart.
O God mijns heils, doe Gij mij nooit vergeten
uw vriend’lijk vaderhart.