Lied 184
1 Wij komen voor uw aangezicht,
o God, om U te prijzen
als priesters die U in het licht
aanbiddend eer bewijzen,
daar onze Heer
zich tot uw eer
gewillig heeft gegeven
als offer, ons ten leven.
2 Uw heil’ge toorn moest in ’t gericht
Hem treffen, Hem, de Reine.
Hij smeekte op zijn aangezicht
in angst en zielepijnen.
Toch ging Hij heen
met vaste schreen;
hoeveel heeft Hij geleden –
de Heer der heerlijkheden.
3 Hij heeft gehoorzaam aan uw wil
de vloek aan ’t kruis gedragen.
Uw zwaard ontwaakte, Hij droeg stil
de smart van al uw slagen.
Hij daalde af
in dood en graf,
U riep Hem weer tot leven
en hebt Hem hoog verheven.
4 We aanbidden Hem, die U verblijdt,
uw Zoon, uw welgevallen;
ook wij zien nu zijn lief’lijkheid,
en huldigen Hem allen.
Wij danken nu,
o Vader, U
die boven al ons denken
uw Zoon ons wilde schenken.