Lied 138
1 Wie is voor mij op aard’ gekomen?
Het is de Heer.
Wie deed voor mij zijn zoenbloed stromen?
Het is de Heer.
Hij zelf heeft mij bij God geborgen,
ontrukt me aan wereld, dood en zorgen;
in mij vervult zich in ’t verborgen
des Heren werk.
2 Wie richt mij op bij struikelingen?
Het is de Heer.
Wie strijdt voor mij in worstelingen?
Het is de Heer.
U, Heiland, wilde mij bevrijden,
zodat ik tot uw eer kan strijden;
mijn schild en overwinning beide
bent U, o Heer.
3 Als ik de weg vind tot de Vader,
’t is door de Heer.
Als ik vrijmoedig tot Hem nader,
’t is door de Heer.
Wanneer mijn hart in duist’re tijden,
in strijd en nood, bij ’t zwaarste lijden,
zich in de hoop steeds mag verblijden,
’t is door de Heer.
4 Als ‘k roem, ’t is mij alleen gegeven
in Hem mijn Heer.
Voor aard’ en hemel is mijn leven
mijn dierb’re Heer.
Wijkt uit mijn oog, gij aardse dingen!
Straks neem ‘k mijn vlucht tot hoger kringen,
en jubel dan met hemelingen
tot Jezus’ eer.