Lied 118
1 “Jezus-naam”, wie kan doorgronden
al uw diepte en hoogte, wie?
Wie de liefde en ’t heil verkonden,
waar ik ’t einde niet van zie?
Onnaspeurlijk blijft die naam
in zijn glans en rijkdom saam.
2 “Jezus-naam”, waarvoor ik kniele,
bron van heil en alle kracht.
Zalig rustoord van mijn ziele,
hemels licht in ’s werelds nacht.
Trouwe liefde en heilgena
volgen mij, waar ik ook ga.
3 “Jezus-naam”, in U geborgen,
ga ik door de woestenij;
macht’loos deinzen angst en zorgen,
zelfs de satan wijkt opzij.
Als mijn oog op Jezus ziet,
wankel en versaag ik niet.
4 “Jezus-naam”, U, rust der moeden,
steun der zwakken, troost in smart,
veilige ark in ’s werelds vloeden,
heling voor ’t gewonde hart,
manna, dat de ziel verblijdt,
toevlucht in verzoekingstijd.
5 “Jezus-naam”, o zielsverblijden,
hoop in alle tegenspoed,
morgenster, die alle lijden
als een nevel wijken doet.
Moet ik vragend hier vaak gaan,
boven zal ik ’t eens verstaan.
6 “Jezus-naam”, U, levens-zonne,
U, des Vaders heerlijkheid,
U bent ook mijn vreugdebronne,
nu en tot in eeuwigheid.
Eens vernieuwt U alles, Heer,
U zij enig, eeuwig de eer.