Lied 113
1 Halleluja, lofgezongen
Jezus Christus, onze Heer!
Paart, verlosten, hart en tongen,
juicht zijn liefde en macht ter eer.
Hem, die redt uit alle noden,
die, waarachtig en getrouw,
hoeksteen is van Gods gebouw,
Hem, de eerst’ling uit de doden,
Hem, de koning van ’t heelal,
die ’t heelal eens eren zal.
2 Halleluja, onze zangen
zijn voor eeuwig Hem gewijd,
die het godsrijk zal ontvangen,
als het loon op al zijn strijd;
die aan ’t kruis zich liet verhogen,
en ons liefhad tot de dood,
met een liefde, ondenkbaar groot,
met een Godd’lijk mededogen;
Hem, die ons onrein gemoed
heeft gewassen in zijn bloed.
3 Halleluja, ’t loflied rijze. –
Hem, die onze banden slaakt,
Hem, die ons, zijn naam ten prijze,
koningen en priesters maakt;
die ons opvoedt onder lijden,
en ons, door zijn Geest bestuurd,
door zijn liefde aangevuurd,
waken, bidden leert en strijden;
Hem zij heerlijkheid en macht
eeuwig, eeuwig toegebracht.
4 Amen, Jezus Christus, amen,
ja, U zult in ’t groot heelal
’t rijk der duisternis beschamen,
tot het niet meer wezen zal.
Woon, o Heiland, in ons midden;
onder uwe heerschappij
zijn wij zalig, zijn wij vrij;
leer ons strijden, leer ons bidden.
Amen, heerlijkheid en macht
worde U eeuwig toegebracht.