De chronologie van de Bijbel

Voorwoord

Er zijn verschillende tijdtafels verschenen van gebeurtenissen uit het Oude Testament die onderling in sommige punten kleinere of grotere verschillen vertonen. Het is voor de lezer vaak moeilijk te beoordelen welke getallen de juiste zijn, omdat veelal de omschrijving ontbreekt op welke manier men aan de genoemde jaartallen is gekomen.

Ter bevordering van de Bijbelstudie – en hierbij denk ik in het bijzonder aan de jongeren – werd dit boekje samengesteld waarin naast de genoemde jaartallen, vele verwijsteksten uit de Bijbel zijn aangegeven, zodat het iedere lezer mogelijk is de cijfers op hun juistheid te toetsen.

Jaren geleden las ik het bekende boek van Philip Mauro “Die Chronologie der Bibel”. Met dankbaarheid heb ik gebruik gemaakt van verschillende gegevens die daarin vermeld staan. Moge dit boekje aan het gestelde doel beantwoorden en velen door het lezen ervan een duidelijker blik gegeven worden in de geschiedenis van de mensheid en de wegen van God, Die vanaf het begin verkondigt wat het einde zal zijn (Jesaja 46:9,10).

H. Moll

Inleiding

Iedereen die de Bijbel leest week, dat God ons in Zijn Woord vaak leeftijden van personen heeft vermeld in verband met allerlei gebeurtenissen. Minder bekend is het, dat men door deze korte, verspreid voorkomende aanwijzingen, een chronologie van allerlei feiten kan opbouwen. Wanneer men geen duidelijk overzicht heeft betreffende de tijdvolgorde van de in de Bijbel vermelde personen en gebeurtenissen, dan kan men zich over het algemeen hiervan slechts een vage voorstelling vormen. De Heer wil evenwel, dat ook de Oudtestamentische figuren ons helder voor de geest staan, zodat wij uit hun ervaringen iets kunnen leren (1 Korinthe 10:6,11).

In de verschillende tijdtafels aangaande de gebeurtenissen uit het Oude Testament, neemt men gewoonlijk het jaar waarin Christus geboren is, als uitgangspunt, zodat men spreekt over … jaar vóór Christus. Wij hebben ons voorgesteld hier een chronologie te geven, zoals die in de Bijbel te vinden is en zullen telkens in het kort vermelden hóe we de jaartallen hebben gevonden.

Om het evenwel de lezers mogelijk te maken de cijfers gemakkelijk aan de hand van Gods Woord te kunnen controleren, zullen we de schepping van Adam (Anno Hominus[1]Wordt op sommige plekken in dit boekje afgekort tot A.H.) = jaar van de mensen) als uitgangspunt nemen, terwijl we volledigheidshalve tegelijkertijd de gebruikelijke jaartelling (vóór Christus) zullen vermelden.[2]Noot van de redactie: Doordat er een andere manier van berekenen gebruikt wordt wijken de jaartallen, zoals in dit boekje genoemd worden, om ons nog onverklaarbare redenen af van andere tijdtafels. … Continue reading

1. De periode voor de zondvloed

Genesis 1 begint met de woorden: ‘In het begin schiep God de hemel en de aarde’. Wanneer dit is geweest kan niet in cijfers worden uitgedrukt omdat elke andere aanwijzing ontbreekt.

Volgens onderzoeken van geologen, in verband met de vorming van steenkolen en andere delfstoffen, moet dit vele duizenden jaren geleden zijn. Ook vinden wij in de Bijbel geen verdere gegevens vermeld die gaan over de tijd die ligt tussen Genesis 1 vers 1 en vers 2.

Over de tijdsduur van de zes scheppingsdagen heerst verschil van mening. Sommige gelovigen houden vast aan dagen van 24 uren terwijl anderen aan veel langere tijdperken menen te moeten denken. Voor diegenen die geloven in de almacht van God levert de eerstgenoemde opvatting totaal geen moeilijkheden op. De andere uitlegging doet de uitspraken van de Heer toch wel geweld aan.

Onze tijdrekening kan daarom pas beginnen bij de schepping van de mens (Gen. 1:26-31).

In Genesis 5 is ‘het boek van de afstammelingen van Adam’ opgenomen. Hier vinden we een met grote nauwkeurigheid opgestelde stamboom waarin telkens van iedere generatie maar één persoon genoemd wordt. De namen van tien personen worden vermeld, met opgave van geboortejaar en de bereikte leeftijd. Hierdoor is het voor ons mogelijk om de volgende tabel samen te stellen.

Anno hominis Vóór Christus
Adam geschapen 4046
Adams leeftijd bij de geboorte van Seth 130 3916
Hierbij de leeftijd van Seth (105 jaar) bij de geboorte van Enos 235 3811
Hierbij de leeftijd van Enos (90 jaar) bij de geboorte van Kenan 325 3721
Hierbij de leeftijd van Kenan (70 jaar) bij de geboorte van Mahalaleël 395 3651
Hierbij de leeftijd van Mahalaleël (65 jaar) bij de geboorte van Jered 460 3586
Hierbij de leeftijd van Jered (162 jaar) bij de geboorte van Henoch 622 3424
Hierbij de leeftijd van Henoch (65 jaar) bij de geboorte van Methusalach

(Henoch is de 7e vanaf Adam; Judas :14)

687 3359
Hierbij de leeftijd van Methusalach (187 jaar) bij de geboorte van Lamech 874 3172
Hierbij de leeftijd van Lamech (182 jaar) bij de geboorte van Noach

(Lamech, de vader van Noach, was 56 jaar oud toen Adam stierf)

1056 2990
Hierbij de leeftijd van Noach tot de zondvloed 1656 2390

De periode van Adam tot aan de zondvloed beslaat dus 1656 jaren. Met de vloed verdween het eerste mensengeslacht, met uitzondering van Noach en zijn gezin (1 Petr. 3:20, 2 Petr. 2:5).

Wat een oordeel van God over de ongerechtigheid van de mensen! De Heer Jezus herinnert ons hieraan in verband met het oordeel dat bij Zijn komst zal plaats vinden (Matt. 24:37-39 en andere plaatsen).

2. Van de zondvloed tot op Abram

De leeftijd van Noach bij de geboorte van Sem wordt ons niet rechtstreeks meegedeeld. In Genesis 5:32 lezen we: ‘toen Noach vijfhonderd jaar oud was, verwekte Noach Sem, Cham en Jafeth’.

We weten uit Genesis 7:6 dat Noach 600 jaar oud was toen de watervloed over de aarde kwam. In Genesis 11:10 wordt ons meegedeeld dat Sem 2 jaren ná de vloed 100 jaren oud was.

Zo geeft Gods Woord dus zelf de schakel die ‘het boek van de afstammelingen van Adam’ (Gen. 5:1) verbindt met ‘de afstammelingen van Sem’ (Gen. 11:10).

Noach moet 600-98 = 502 jaar geweest zijn toen Sem geboren werd.

We kunnen nu overgaan tot de tweede tabel. Hiervoor raadplegen we Genesis 11:10-26.

Opmerking: Sem is geboren in A.H. 1558 en omdat hij 600 jaar oud geworden is (Gen. 11:10,11) overleed hij in A.H. 2158. Toen Sem overleed was Izaäk 50 jaar oud en al 10 jaar met Rebekka getrouwd.

Sem was 93 jaar toen zijn opa Lamech in A.H. 1651 stierf en Lamech was 56 jaar oud toen Adam in A.H. 930 overleed.

Er zijn dus slechts twee schakels tussen Adam en Izaäk, namelijk Lamech en Sem. Hoe belangrijk dit is voor de mondelingen overlevering is ons zonder meer duidelijk.

Anno hominis Vóór Christus
De zondvloed 1656 2390
2 jaar ná de vloed werd Arfachsad geboren 1658 2388
Hierbij de leeftijd van Arfachsad (35 jaar) bij de geboorte van Selah 1693 2353
Hierbij de leeftijd van Selah (30 jaar) bij de geboorte van Heber 1723 2323
Hierbij de leeftijd van Heber (34 jaar) bij de geboorte van Peleg 1757 2289
Hierbij de leeftijd van Peleg (30 jaar) bij de geboorte van Rehu

(Tijdens het leven van Peleg is de spraakverwarring gekomen; Genesis 10:25, 1 Kron. 1:19)

1787 2259
Hierbij de leeftijd van Rehu (32 jaar) bij de geboorte van Serug 1819 2227
Hierbij de leeftijd van Serug (30 jaar) bij de geboorte van Nahor 1849 2197
Hierbij de leeftijd van Nahor (29 jaar) bij de geboorte van Terah 1878 2168

Hiermee zijn we gekomen tot Genesis 11:26 waar we lezen: ‘Terah had zeventig jaar geleefd, toen hij Abram, Nahor en Haran verwekte’.

Deze 3 zonen werden uiteraard niet gelijktijdig geboren. Wanneer we dan ook Handelingen 7:2-8 met Genesis 11:32 en 12:4 vergelijken zien we dat Terah 130 jaar oud was toen Abram geboren werd (205-75 = 130 jaar).

We kunnen dus het volgende aan de tabel toevoegen:

Anno hominis Vóór Christus
Terah geboren 1878 2168
Hierbij de leeftijd van Terah (130 jaar) bij de geboorte van Abram 2008 2038

Ongetwijfeld was Haran, de vader van Lot (Gen. 11:27,28), ouder dan Abram. Merkwaardig is dat van de zonen van Terah niet de oudste, de eerstgeborene, het eerst wordt genoemd maar degene die door God op een bijzondere wijze begenadigd zou worden.

We vinden meerdere keren in de Bijbel dat de zoon die in Gods raadsbesluit de belangrijkste plaats innam, ook al was hij niet de eerstgeborene, toch als eerst genoemd wordt. We vinden dit bijvoorbeeld bij Jakob en Ezau (Jozua 24:4), Izaäk en Ismaël (Gen. 16:16, 21:5, 1 Kron. 1:28, e.a.).

We kunnen hier steeds de verkiezende genade van God opmerken.

3. Vanaf Abrams geboorte tot op Jozefs dood

Bij de geboorte van Abram zijn we ongeveer op de helft van de jaartelling gekomen die tussen Adam en Christus ligt.

Over Abram is ons niet alleen in Genesis veel meegedeeld maar ook in de andere boeken van de Bijbel.

Hij is door God “Abraham” d.i. “vader van velen” genoemd en zijn persoon heeft ook voor ons een bijzondere betekenis (Gen. 17:5, Rom. 4:16, Gal. 3:7).

Abram was 75 jaar toen hij Haran verliet en in Kanaän kwam (Gen. 11:21, 12:4). Zijn intocht in Kanaän vond dus in 2008 + 75 = 2083 plaats. De eerstvolgende gebeurtenis waarbij een tijdsopgave vermeld is wordt in Genesis 16:1-3 genoemd. Dit betreft het huwelijk van Abram met Hagar wat na “tien jaar”, dus in 2093, gesloten werd.

Abram was 86 jaar oud toen Ismael geboren werd (Gen. 16:16). Dit gebeurde dus in 2094.

Volgens Genesis 17:1 was Abraham 99 jaar oud toen God een verbond met hem maakte waarvan de besnijdenis het teken was. Zijn naam werd nu veranderd in “Abraham”. Dit gebeurde dus in 2107.

Tussen de belofte van de Heere om aan Saraï een zoon te zullen geven en de vervulling hiervan worden ons de volgende dingen meegedeeld:

  • De verwoesting van Sodom en Gomorra en de daar omliggende steden in de vlakte van de Jordaan (Gen. 19, Deut. 29:23).
  • Abrahams reis naar Gerar.

Deze gebeurtenissen moeten dus in 2107 of 2108 hebben plaatsgevonden want Abraham was 100 jaar bij de geboorte van Izaäk in 2108 (Gen. 21:5).

Tot nu toe hebben we zonder veel moeite de gebeurtenissen met vermelding van de bijbehorende jaartallen vanuit de Bijbel kunnen aantonen. We komen nu echter bij de bijzonderheden uit het leven van Izaäk en Jakob die iets moeilijker met zekerheid zijn vast te stellen. Zo wordt in Exodus 12:40,41 gezegd dat de tijd die de Israëlieten in Egypte gewoond hebben 430 jaar is. Deze periode begint blijkbaar bij de intocht van Abraham in Kanaän. Toen waren zij gasten en vreemdelingen in Kanaän (Hebr. 11:8-13). Ook in Galaten 3:17 wordt het getal van 430 jaren genoemd als het tijdperk tussen de beloften die God aan Abraham gegeven heeft en het geven van de wet wat plaatsvond in het jaar van de uittocht uit Egypte (Ex. 20 vv). We kunnen dus voor de uittocht uit Egypte 2083+430 = 2513 noteren.

Met betrekking tot het wonen in Egypte vinden we echter nog een getal in de Bijbel vermeld. In Genesis 15:13 lezen we: “Weet wel dat uw nakomelingen vreemdelingen zullen zijn in een land dat niet van hen is; zij zullen hen dienen en men zal hen vierhonderd jaar onderdrukken” (zie ook Hand. 7:6).

Abraham was 75 jaar oud toen hij als vreemdeling in Kanaän kwam (Gen. 12:4) en 25 jaar daarna werd Izaäk geboren (Gen. 21:5). Opnieuw vijf jaar later toen “het kind [Izaäk] groot werd en werd van de borst genomen” (Gen. 21:8)[3]Het van de borst nemen (spenen, waarmee afwennen van de speen of borst bedoeld wordt) ging vaak samen met een feest. In Gen. 21:8 lezen we over het bereiden van een grote maaltijd. Dit feest werd … Continue reading begon Ismaël de kleine Izaäk te bespotten (Gen. 21:8,9). In Galaten 4:29 lezen we dat het niet alleen bespotten maar ook vervolgen, verdrukken was. Vanaf het begin van deze vervolging van het nageslacht van Abraham, in 2113, tot op de uittocht uit Egypte, in 2513, is precies 400 jaar. Dit getal wordt genoemd in Genesis 15:13 en Handelingen 7:6.

Het jaar van de vlucht van Jakob (Hos. 12:13) naar Paddan-Aram en van zijn huwelijk met Lea en Rachel wordt ons niet rechtstreeks meegedeeld. Uit de volgende gegevens zijn deze data echter gemakkelijk te berekenen. Jozef was 30 jaar toen hij aan Farao werd voorgesteld (Gen. 41:46). Hij was dus na de zeven jaren van overvloed (Gen. 41:25-32,53) en de twee jaren van hongersnood (Gen. 45:6) 39 jaar oud. Toen was volgens Genesis 47:9 Jakob 130 jaar oud. Bij de geboorte van Jozef moet Jakob dus 130 – 39 = 91 jaar oud zijn geweest. Jakob had Laban veertien jaar gediend toen Jozef geboren werd (Gen. 30:25). Jakob kwam dus bij Laban in dienst op de leeftijd van 91-14 = 77 jaar.

Na deze opmerkingen kunnen we nu de derde tabel samenstellen waarmee we gelijk aan het einde van het boek Genesis zijn gekomen.

Anno hominis Vóór Christus
Abram geboren 2008 2038
Abram komt in Kanaän als hij 75 jaar oud was (Gen. 12:4) 2083 1963
Abram trouwt met Hagar (Gen. 16:3) 2093 1953
Ismaël geboren (Gen. 16:16) 2094 1952
Belofte van Izaäk; oprichting van het verbond waarvan de besnijdenis het teken is; verandering van Abram in Abraham (Gen. 17) 2107 1939
Verwoesting van Sodom en de andere steden (Gen. 19) 2107 1939
Izaäk geboren (Gen. 21:5) 2108 1938
Izaäk van de borst (gespeend, Gen. 21:8) 2113 1933
Sara overlijdt; zij was 91 jaar bij de geboorte van Izaäk (Gen. 17:17, 21, 21:1,2) en 127 jaar toen zij stierf (Gen. 23:1). Toen was Abraham dus 136 jaar en Izaäk 36 jaar oud. 2145 1901
Huwelijk van Izaäk en Rebekka toen hij 40 jaar oud was (Gen. 25:20) 2148 1898
Ezau en Jakob geboren toen Izaäk 60 jaar oud was (Gen. 25:26). 2168 1878
Abraham sterft toen hij 175 jaar oud was (Gen. 25:7), precies 100 jaar na zijn vertrek uit Haran (Gen. 12:4) 2183 1863
Huwelijk van Ezau toen hij 40 jaar oud was (Gen. 26:34). Ezau trouwde toen zijn vader Izaäk 100 jaar was (Gen. 25:20,26, 26:34). 2208 1838
Jakob gaat naar Paddan-Aram toen hij 77 jaar oud was. 2245 1801
Jakob trouwt met de beide dochters van Laban op 84-jarige leeftijd. 2252 1794
Jozef wordt na 7 jaar geboren. 2259 1787
Jakob gaat 6 jaar later terug naar Kanaän toen hij 97 jaar oud was (Gen. 31:41) 2265 1781
Izaäk sterft toen hij 180 jaar oud was (Gen. 35:28, zijn kleinzoon Jozef bevond zich toen al enkele jaren in de gevangenis in Egypte) 2288 1758
Jozef is 30 jaar oud als hij aan de Farao wordt voorgesteld (Gen. 41:46). Dit is dus één jaar na het overlijden van zijn opa Izaäk. 2289 1757
hierbij komen de 7 jaren van overvloed in Egypte 2296 1750
Jakob trekt twee jaar later naar Egypte toen hij 130 jaar oud was (Gen. 45:6, 47:9). 2298 1748
Hij overleed 27 jaar na zijn vader Izaäk. 2315 1731
Jozef overlijdt als hij 110 jaar oud is (Gen. 50:26)

144 jaar na het overlijden van Jozef vindt de uittocht van Israël uit Egypte plaats.

2369 1677

Het is opmerkelijk om te zien dat Sara de enige vrouw is waarvan in de Bijbel de jaren dat ze geleefd heeft vermeld staan (Gen. 23:1).

4. Vanaf de uittocht uit Egypte tot de intocht in Kanaän

We hebben al eerder opgemerkt dat de uittocht uit Egypte in 2513 heeft plaatsgevonden. Volgens Exodus 7:7 en Handelingen 7:23,30 was Mozes toen 80 jaar oud. Hij moet dus in 2513 – 80 = 2433 geboren zijn. We hebben gezien dat Jozef in 2369 gestorven is. Mozes is dus 64 jaar na het overlijden van Jozef geboren.

Zoals we weten heeft de woestijnreis 40 jaar geduurd. Van enkele belangrijke gebeurtenissen gedurende deze periode worden niet alleen de jaren maar ook de maanden en dagen opgegeven (Ex. 12:2, 15:22, 16:1, 35, 19:1, enz.).

Het boek Exodus omvat een tijdsduur van bijna 145 jaar.  Hiervan vallen 144 jaar in de eerste twee hoofdstukken terwijl de overige 38 hoofdstukken slechts één jaar beslaan.

Tussen het einde van Exodus en het begin van Numeri is een tijdsduur van één maand, hierin valt het boek Leviticus (Ex. 40:17 en Num. 1:1).

In Numeri wordt de woestijnreis van de Israëlieten beschreven. Dit boek beslaat 38 jaar (Num. 33:36-38).

De gebeurtenissen die beschreven worden in het boek Deuteronomium vinden ook in deze periode plaats.

De laatste 40 jaar zijn voor ons van bijzonder belang omdat het Israëlitische volk hier zijn begin als volk vindt. De geschiedenis van Israël is ons tot een voorbeeld gegeven (1 Kor. 10:1-13, Hebr. 3).

Het pascha (1 Kor. 5:7), het manna (Joh. 6:31-35, 49-51), de wetgeving (Rom. 10:4), de koperen slang (Joh. 3:14-16) en vele andere gebeurtenissen worden in het Nieuwe Testament aangehaald. Het zijn de schaduwbeelden die heenwijzen op Christus die komen zou. Hij is het ware Paaslam, in onze plaats geslacht. Hij noemt zichzelf het Brood dat uit de hemel is neergedaald. Hij heeft de wet van God vervuld en is het einde van de wet voor iedereen die gelooft. Hij liet zich aan het kruis verhogen zoals Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft.

Anno hominis Vóór Christus
Jozef overlijdt als hij 110 jaar oud is (Gen. 50:26) 2369 1677
Geboorte van Mozes, 64 jaar later (Ex. 2) 2433 1613
Mozes vlucht uit Egypte (Ex. 2:11-15) 2473 1573
Geboorte van Kaleb, 40 jaar jaar voor Num. 13:20 en Joz. 14:7 2474 1572
Terugkeer van Mozes, uittocht uit Egypte, Mozes was toen 80 jaar oud (Ex. 7:7) 2513 1533
Aankomst in de woestijn Sin, in de tweede maand 2513 1533
Het manna wordt gegeven, water uit de rots 2513 1533
Aankomst bij de Sinaï, de wet van de Heere gegeven 2514 1532
De gebeurtenissen die beschreven zijn in Leviticus, inclusief de telling 2514 1532
Tussenperiode van 38 jaar, de woestijnreis van Israël tot de dood van Mirjam (Num. 20:1) 2552 1494
Aäron sterft in de 5e maand (Num. 33:38) 2552 1494
Verschillende gebeurtenissen tot en met de 2e telling in de 11e maand 2552 1494
Mozes overlijdt op 120-jarige leeftijd, 12e maand 2552 1494

5. De tijd van Jozua en de Richteren

In het eerste gedeelte van het boek Jozua worden de veroveringen beschreven. Dit begint met de belegering van Jericho (Jozua 6). Hoe lang deze strijd heeft geduurd wordt niet vermeld.

In Jozua 14:7-10 vinden we enige jaartallen betreffende de leeftijd van Kaleb die hier duidelijkheid kunnen geven. Deze man, die volhardde in het geloof, was 40 jaar toen hij met de andere verspieders werd uitgezonden. Dit vond plaats in de herfst van het tweede jaar ná de uittocht uit Egypte (Num. 13:20). Kaleb is dus geboren in 2514 – 40 = 2474.

Bij de verdeling van het land, dus na de oorlogen, was hij 85 jaar.

De verdeling vond volgens deze berekening in 2474 + 85 = 2559 plaats. Met behulp van deze jaartallen kunnen we nu vaststellen dat de veroveringen 2559 – 2553 = 6 jaar hebben geduurd.

De tijd van de Richteren is zeer moeilijk vast te stellen. Het lijkt erop dat deze periode uit het bestaan van Israël toen “eenieder deed wat juist was in zijn ogen” gekenmerkt wordt door grote wanordelijkheden.

We vinden echter twee belangrijke cijfers in de Bijbel genoemd die betrekking hebben op deze tijd. In Richteren 11:26 zegt Jefta dat Israël 300 jaar in Hesbon heeft gewoond en in Handelingen 13:20 deelt Paulus ons mee dat de tijd van de Richteren, tot op Samuël, een periode van 450 jaar beslaat.

In het boek van de Richteren vinden we de éérste tijdsbepaling vermeld in hoofdstuk 3:8. Nu is het de vraag, hoeveel jaar liggen er tussen de verdeling van het land en dit vers.

Wanneer we aannemen dat de door Jefta genoemde 300 jaar eindigen bij de richter Jaïr dan zou deze niet genoemde periode 14 jaar hebben geduurd. Als we namelijk de getallen optellen die in het boek Richteren tot op Jaïr zijn vermeld krijgen we 286 jaar. De verovering van Hesbon gebeurde dus één jaar vóór de intocht in het land Kanaan (Deut. 2:24) dus in 2552.

Jefta heeft dus in 2552+300=2852 het getal van 300 jaar genoemd. Samgar en de onderdrukking onder Jabin vallen in dezelfde tijd.

Jaïr (Richt. 10:3) en de tijd van de verdrukking door de kinderen van Ammon (Richt. 10:7,8) is niét in deze 300 jaar inbegrepen.

Als we aannemen, dat de 450 jaar in Handelingen 13:20 genoemd, met het begin van de onderdrukking door Kuschan Rischataïm beginnen (Richt. 3:8), dus in het jaar 2573, dan zou dit tijdperk tot 3023, dat is tot aan het einde van Samuël of het begin van de eerste koning geduurd hebben.

Een getal wat over het algemeen nogal wat moeilijkheden veroorzaakt, vinden we in 1 Koningen 6:1 waar we lezen dat het 4e jaar van Salomo’s regering, tevens het 480e jaar ná de uittocht van Israël uit Egypte is.

Als we alle jaren optellen vanaf de uittocht uit Egypte tot het 4e jaar van Salomo’s regering, dan krijgen we de som van 594 jaar.

Nu is het merkwaardig dat het totaal aantal jaren waarin Israël onder slavernij en gedwongen heerschappij was, precies 114 is. Als we dit getal (dus de tijd waarin de vijanden over hen heersten) aftrekken van de 594 jaar, dan blijft er een periode van 480 jaar over. Dit getal zou dan als de tijd van de theocratie, dus als regering van God over Zijn volk, zijn te beschouwen.

In Hebreeën 11:31,32 worden een heleboel geloofshelden genoemd die in deze tijd van verwarring hebben geleefd. Zij zijn ons als een voorbeeld gegeven. Vooral Gideon en Samuël, die zich als jonge mensen aan de Heer hebben toegewijd, mogen wel voor onze aandacht staan, des te meer aangezien de tijd waarin wij leven veel overeenkomsten heeft met de tijd van de Richteren van Israël.

Anno hominis Vóór Christus
Intocht in het land Kanaän, 1e maand, 14e dag 2553 1493
hierbij 6 jaar, tot de verdeling van het land (Jozua 13:7-10) 2559 1487
hierbij 14 jaar rust, tot aan de onderdrukking door Kuschan Rischataïm (Richt. 3:5-7) 2573 1473
hierbij 8 jaar verdrukking onder Kuschan Rischataïm (Richt. 3:8) 2581 1465
hierbij 40 jaar rust onder Otniël (Richt. 3:11) 2621 1425
hierbij 18 jaar verdrukking onder Eglon, de koning van Moab (Richt. 3:14) 2639 1407
hierbij 80 jaar rust, nadat Eglon door Ehud gedood werd (Richt. 3:30) 2719 1327
hierbij 20 jaar verdrukking onder Jabin, de koning van de Kanaänieten (Richt. 4:2,3) 2739 1307
hierbij 40 jaar rust, nadat Jabin verslagen werd door Barak 2779 1267
hierbij 7 jaar verdrukking door de Midianieten (Richt. 6:1) 2786 1260
hierbij 40 jaar rust, na de bevrijding door Gideon (Richt. 8:28) 2826 1220
hierbij 3 jaar regering van Abimelech, de zoon van Gideon (Richt. 9:22) 2829 1217
hierbij 23 jaar rust, onder Tola, een man van Issaschar (Richt. 10:3) 2852 1194
hierbij 22 jaar rust, onder Jaïr, de Gileadiet (Richt. 10:3) 2874 1172
hierbij 18 jaar verdrukking, onder de Filistijnen en Ammonieten (Richt. 10:7-8) 2892 1154
hierbij 6 jaar rust, na de bevrijding door Jefta, de Gileadiet (Richt. 12:7) 2898 1148
hierbij 7 jaar rust, onder Ebzan, van Bethlehem (Richt. 12:8,9) 2905 1141
hierbij 10 jaar rust, onder Elon, de Zebuloniet (Richt. 12:11) 2915 1131
hierbij 8 jaar rust onder Abdon, de Pirathoniet (Richt. 12:13,14) 2923 1123
hierbij 40 jaar verdrukking onder de Filistijnen, waarin begrepen de 30 jaren van Simson tot op Eli (Richt. 13:1, 16:31) 2963 1083
hierbij 40 jaar van Eli tot Samuël (1 Sam. 4:18) 3003 1043
hierbij 20 jaar van Samuël tot Saul (1 Sam. 7:2) 3023 1023

6. De heerschappij van de koningen, tot op de dood van Ahazia en Joram

Na de vorige periode van wanorde, komt nu een tijd waarin de Heer over Israël koningen aanstelt.

De eerste drie hebben volgens Gods Woord ieder 40 jaren geregeerd. Van Saul wordt dit aantal pas in het Nieuwe Testament genoemd (Hand. 13:21). Zoals bekend, is het cijfer 40 in de Bijbel vaak het getal van de beproeving. Alleen al als we denken aan de 40-jarige woestijnreis van de kinderen van Israël en aan de 40 dagen en nachten, die de Heer Jezus in de woestijn verzocht werd door de duivel.

Wat een verschil is er tussen deze drie eerste koningen. Terwijl Saul een type is van de natuurlijke mens, zijn David en Salomo personen, die ons wijzen op Christus, de wáre Zoon van David, de Volmaakte Vredevorst. Na de regering van Salomo, een tijd, die door vrede gekenmerkt werd, komt een periode van strijd en moeite. Verdeeldheid en broedertwist wisselen elkaar af. Voortaal zal het volk Israël in twéé Rijke gesplitst zijn, met eigen koningen, totdat God zal herstellen en verenigen.

Als voor de éérste keer de naam van de koning wordt genoemd, betekend dit het jaar van zijn troonbestijging.

In 2 Kronieken 16:1-3 wordt gesproken over het 36e jaar van het koninkrijk van Asa, de koning van Juda. Hier moeten we klaarblijkelijk niét denken aan de regering van Asa, maar aan het bestaan van het koninkrijk van Juda, vanaf de scheuring. Als dit niet zo was, dan zou Asa 9 jaren ná de dood van Baësa met deze koning van Israël hebben moeten strijden; immers, Baësa, die hier de aanvaller is, regeerde slechts van Asa’s 3e tot zijn 26e jaar (1 Kon. 15:33 en 16:8).

Volgens 1 Koningen 22:42 regeerde Josafat 25 jaren. Hiervan heeft hij 18 jaren alléén geregeerd, want in 2 Koningen 3:1 staat, dat Joram, de zoon van Achab, in het achttiende jaar van Josafat koning over Israël werd. Volgens 2 Koningen 8:16 heersten Josafat en Joram, de zoon van Josafat, tegelijk. Joram’s koningschap over Juda is dan in absolute zin begonnen ná de dood van zijn vader Josafat.

Anno hominis Vóór Christus
Begin van de regering van Saul (Hand. 13:21) 3023 1023
Begin van de regering van David (1 Koningen 2:11) 3063 983
Begin van de regering van Salomo (1 Koningen 11:42) 3103 943
Salomo overlijdt (2 Kronieken 9:30,31) 3143 903
Splitsing van het Rijk in Juda en Israël 3143 903
Juda Israël
Anno hominis Vóór Christus Anno hominis Vóór Christus
Rehabeam, de zoon van Salomo, wordt koning (1 Kon. 11:43) 3143 903 Jerobeam wordt koning; hij regeerde 22 jaar (1 Kon. 14:20); éérst in Sichem en later in Tirza (1 Kon. 12:25 en 14:17) 3143 903
Tempelroof door Sisak de koning van Egypte (1 Kon. 14:25,26) 3147 899
Rehabeam sterft (1 Kon. 14:21) 3159 887
Abiam’s zoon begon te regeren in het 18e jaar van Jerobeam van Israël (1 Kon. 15:1,2) 3160 886
Asa’s zoon volgt hem op in het 20e jaar van Jerobeam van Israël (1 Kon. 15:9) 3162 884 Nadab’s zoon volgt hem op in het 2e jaar van Asa van Juda (1 Kon. 15:25) 3164 882
Baësa wordt koning in het 3e jaar van Asa van Juda 3165 881
Opwekking in het 15e jaar van Asa, door de profeet Azaria (2 Kron. 15:1-10) 3177 869 Inval in Juda door Baësa in het 16e jaar van Asa (2 Kron. 16:1) 3178 868
Ela zijn zoon regeerde in het 26e jaar van Asa. 3188 858
Zimri doodt Ela (1 Kon. 16:8-10) en regeert 7 dagen te Tirza (1 Kon. 16:15). Hij sterft bij de inneming van de stad door Omri (1 Kon. 16:18). Omri en Tibni regeren tegelijkertijd (1 Kon. 16:15,21-23) 3189 857
Dood van Tibni. Omri regeert verder, in het 31e jaar van Asa van Juda (1 Kon. 16:22,23) 3193 853
Omri koopt de berg Samaria en bouwt daarop de stad Samaria.[4]Tirza was tot nu toe voor alle koningen van Israël de residentiestad geweest. Omri kocht de berg Samaria van Semer voor 2 talenten zilver (ong. €27.000) en bouwde daarop de stad Samaria, waar hij … Continue reading 3194 852
Asa sterft. Zijn zoon Jasafat volgt hem op (2 Kron. 16:13 en 1 Kon. 22:41,42) 3203 843 Achab zijn zoon volgt hem op in het 38e jaar van Asa (1 Kon. 16:29) 3200 846
Josafat zendt oversten en priesters naar alle steden van Juda, om het volk te onderwijzen uit het Wetboek van de Heere (2 Kron. 17:7-9) 3206 840
Joram, zijn zoon, regeert voor Josafat (1 Kon. 1:17; 3:1) 3220 826 Dood van Achab; zijn zoon Ahazia volgt hem op (1 Kon. 22:37-40). 3220 826
Joram regeert met Josafat als “co rex” d.i. “naast de koning” (2 Kon. 8:16,17) 3225 821 Elia roept vuur van de hemel (2 Kon. 1). Ahazia sterft; Joram, de zoon van Achab volgt hem op (2 Kon. 1:17; 3:1) 3221 825
Josafat sterft; zijn zoon Joram regeert alleen (1 Kon. 22:51) 3229 817
Ahazia (d.i. ook Joahaz; zie 2 Kron. 21:17 en 22:1) regeert tegelijk met zijn vader Joram, in het 11e jaar van Joram van Israël (2 Kon. 9:29) 3231 815
Ahazia 1 jaar alleen koning (2 Kon. 8:25, 26) 3232 814 Joram door Jehu gedood (2 Kon. 9:24) 3232 814
Ahazia door Jehu gedood (2 Kon. 9:27) 3232 814 Jehu volgt hem op (2 Kon. 10:36) 3232 814
Athalia, zijn moeder, volgt hem op (2 Kon. 11:1-4) 3232 814

7. Vervolg tot de wegvoering van Israël

De scheuring van het Rijk, in het vorige gedeelte vermeld, is tot de wegvoering blijven voortbestaan.

Juda en Israël hebben ieder hun eigen geschiedenis gehouden. De koningen van beide Rijken volgen elkaar op.

In overeenstemming met Gods belofte aan Jehu (2 Kon. 10:30) kramen zijn zonen tot in het vierde geslacht op de troon van Israël (2 Kon. 15:12), namelijk Joahaz, Joas, Jerobeam II en Zacharia (2 Kon. 13:1, 10; 14:23; 15:8).

Het volk verliet de geboden van de Heere steeds meer, zodat God het tienstammen-rijk Israël aan de kant moest schuiven.

Tijdens het leven van de priester Jojada kwam er in Juda een grote opwekking. Deze trouwe gelovige werd 130 jaar oud en men begroef hem bij de koningen (2 Kron. 24:15,16).

Zoals Elia en Eliza onder Israël het volk tot bekering riepen, zond God “vroeg en laat” (2 Kron. 36:15) in deze periode ook onder Juda een heel aantal profeten., – we hoeven slechts te denken aan Jesaja, Joël, Hosea e.a. God liet niets onbeproefd om het volk van zijn verkeerde wegen terug te brengen.

Tijdens de regering van de goddeloze koning Achaz over Juda, is een belangrijke profetie betreffende de komst van Christus uitgesproken, die in het Nieuwe Testament wordt aangehaald (Jesaja 7:14; Matth. 1:23). In 2 Kon. 14:17 staat, dat koning Amazia van Juda ná de dood van Joas van Israël, nog 15 jaren leefde. Joas van Israël stierf in 3293 en dus moet Amazia in 3308 gestorven zijn.

In 2 Kon. 15:30 staat, dat Hoséa een verbintenis tegen Pekah, de koning van Israël, maakte en hem doodde in het 20e jaar van Jotham van Juda. Dit is een moeilijkheid, omdat Jotham volgens 2 Kron. 27:1, 8 slechts 16 jaar regeerde.

Achaz, de zoon van Jotham van Juda, was zéér goddeloos (2 Kron. 28:19-25); het lijkt erop dat er daarom geen nota genomen is van zijn troonbestijging (2 Kon. 15:38; 2 Kron. 27:9 en 28:1).

In het 27e jaar van Jerobeam II van Israël (2 Kon. 15:1), dus in 3293 + 27 = 3320, of volgens Israëlitische berekening, die het begonnen jaar voor vol tellen, in 3319, kwam Uzzia (d.i. Azaria) op de troon van Juda. Hier is een tussenruimte van 11 jaren. De oorzaak moet wel gezocht worden in het feit, dat Uzzia pas 5 jaar was toen zijn vader Amazia stierf en dus 16 jaar was (11 jaren later) bij zijn troonbestijging.

Juda Israël
Anno hominis Vóór Christus Anno hominis Vóór Christus
Begin van de regering van Athalia (dochter van Achab en Izébel) (2 Kon. 8:18) 3232 814 Begin van de regering van Jehu 3232 814
Joas, de zoon van Ahazia (2 Kron. 22:11,12) volgt zijn grootmoeder Athalia op, toen zij in haar 7e regeringsjaar werd gedood (2 Kon. 11:4,16; 12:1) 3239 807 Jehu regeerde 28 jaar; zijn zoon Joahaz volgt hem op in het 23e jaar van Joas van Juda (2 Kon. 10:36; 13:1) 3261 785
Amazia volgt zijn vader op, in het 2e jaar van Joas van Israël (2 Kon. 14:1) 3279 767 Joas koning, naast zijn vader Joahaz, in het 37e jaar van Joas van Juda (2 Kon. 13:9, 10) 3275 771
Amazia sterft, 15 jaar na de dood van Joas, koning van Israël (2 Kon. 14:17) 3308 738 In het 40e jaar van Joas van Juda, stierf Joahaz; zijn zoon Joas kwam nu alleen aan de regering (2 Kon. 13:9,10) 3278 768
In het 27e jaar van Jerobeam II van Israël, kwam Azaria (d.i. Uzzia) op de troon van Juda. Hierdoor ontstaat een tussentijd van 11 jaar (2 Kon. 14:21; 15:1,2) 3319 727 In het 15e jaar van Amazia van Juda werd Jerobeam II, de zoon van Joas, koning over Israël; hij regeerde 41 jaar; Joas sterft (2 Kon. 14:16,23) 3293 753
Jotham komt, tijdens het laatste jaar van zijn vader Azaria (Uzzia) aan de regering (2 Kon. 15:5; 2 Kron. 26:21) 3367 679 In het 38e jaar van Azaria (Uzzia) van Juda kwam Zacharia, de zoon van Jerobeam II, aan de regering voor slechts 6 maanden. Na de 41-jarige regering van zijn vader Jerobeam II bleef de troon van Israël dus 22 jaar onbezet (2 Kon. 14:29; 15:8) 3356 690
Jotham volgt zijn vader Azaria (Uzzia) op in het 2e jaar van Pekah van Israël (2 Kon. 15:32,33) 3371 675 Sallum volgt hem op en regeert 1 maand (2 Kon. 15:13) 3357 689
Achaz volgt zijn vader Jotham op in het 17e jaar van Pekah van Israël (2 Kon. 15:38; 16:1,2) 3386 660 Menéham volgt Sallum op en regeert 10 jaar (2 Kon. 15:10-17) 3357 689
De profeet Jesaja ziet een gezicht (Jes. 6:1) 3371 675 Pekáhia, zijn zoon, bestijgt de troon in het 50e jaar van Azaria (Uzzia) van Juda (2 Kon. 15:22,23) 3368 678
Azaria (Uzzia) sterft. Jesaja profeteert dat Efraïm binnen 65 jaar verbroken zal worden (Jes. 7:8) 3387 659 Pekah maakt een verbond tegen Pekáhia; doodt hem en regeert in zijn plaats (2 Kon. 15:25-27) 3370 676
Hizkia (d.i. Jehiskia) wordt in het 3e jaar van Hosea van Israël mederegeerder naast zijn vader Achaz (2 Kon. 16:20; 18:1,2) 3401 645 Hosea doodt Pekah in het 20e jaar van Jotham van Juda. Hij werd echter pas in het 12e jaar van Achaz van Juda, koning over Israël (2 Kon. 15:30; 17:1) 3390 656
Jesaja profeteert tegen de Filistijnen (Jes. 14:28). Achaz sterft. Hizkia (Jehizkia) zijn zoon alléén koning 3403 643 Hosea wordt koning 3398 648
Salmanéser, koning van Assyrië, belegert Samaria (2 Kon. 18:9) 3404 642
Samaria wordt ingenomen. Einde van het koninkrijk (2 Kon. 17:5,6; 18:10,11) 3406 640

Opmerkenswaard is, dat Hizkia (Jehizkia) de eerste koning is waarvan we lezen dat hij alle offerhoogten – dus zowel de hoogten voor de dienst aan de God van Israël, als die welke gebruikt werden voor de dienst aan de afgoden – heeft laten verwijderen (2 Kron. 31:1).

Dat Samuël van de hoogten gebruik maakte om de God van Israël te offeren (1 Samuël 9:12-14) en later ook koning Salomo (1 Kon. 3:3), is min of meer te begrijpen, omdat de tempel te Jeruzalem toen nog niet gebouwd was, zoals ons in 1 Kon. 3:2 wordt meegedeeld.

Dat echter de offerhoogten voor de dienst aan de God van Israël nog gebruikt werden ná het gereed komen van de tempel van de Heere, óók tijdens de regering van de koningen waarvan we lezen dat zij deden “wat juist was in de ogen van de HEERE” (1 Kon. 22:43 e.a.), is toch wel typerend voor de geestelijke gesteldheid in Juda. Denken we maar aan Asa (1 Kon. 15:14), Josafat (1 Kon. 22:44), Joas (2 Kon. 12:3), Amazia (2 Kon. 14:4), Uzzia = Azaria (2 Kon. 15:4), Jotham (2 Kon. 15:35).

Weliswaar lezen we van Asa (2 Kron. 14:2,3) en van Josafat (2 Kron. 17:6) dat de offerhoogten afgebroken werden, maar dit heeft ongetwijfeld alleen betrekking op de hoogten voor de afgoden, immers, zoals gezegd, in 1 Kon. 15:14 en 22:44 lezen we het tegendeel.

Hizkia liet niet alleen alle offerhoogten wegnemen, maar hij liet óók de koperen slang van Mozes (Numeri 21:9) verbrijzelen, omdat tot op die tijd de Israëlieten gewend waren daaraan te offeren; en hij noemde ze “Nehustan” d.i. “koper” (2 Kon. 18:4).

8. Het koninkrijk Juda, vanaf de inneming van Samaria tot aan de wegvoering naar Babel

Ná Hizkia zullen nog zeven koningen over Juda heersen. Daarna moet God ook déze stammen terzijde stellen.

Het getuigenis, door God in Zijn Woord over deze laatste koningen gegeven, is niet gunstig. Koning Josia echter maakt hierop een grote uitzondering. Al op zéér jeugdige leeftijd zocht hij ernstig de God van zijn vader David. – Laten wij hem als voorbeeld voor ogen houden.

In Hizkia’s dagen heeft God op wonderbare wijze uitgeholpen. Deze koning ondervond heerlijke gebedsverhoringen. – Een Engel van de Heere verslaat in één nacht 185000 Assyriërs, waardoor Jeruzalem wordt bevrijd (Jesaja 37:36). – Later vindt de genezing van Hizkia plaats. Drie jaar ná deze genezing werd zijn zoon Manasse geboren.

Bovengenoemde periode beslaat 133 jaren. – Jeremia en Ezechiël hebben in deze tijd geleefd. – Daniël en zijn vrienden werden 19 jaren vóór de verwoesting van Jeruzalem weggevoerd naar Babel, tijdens de regering van koning Jojakim (Daniël 1:1).

Anno hominis Vóór Christus
Samaria wordt ingenomen in het 6e jaar van koning Hizkia (2 Kon. 18:10) 3406 640
De Assyriërs vallen Juda binnen en nemen de vaste steden in en belegeren Jeruzalem. Het leger wordt echter door de Engel des Heeren geslagen. (2 Koningen 18:13, 17 en 19:35) 3415 631
In hetzelfde jaar vindt ook de wonderbare genezing van Hizkia plaats, en ontvangt hij bezoek van de gezanten van Berodach Báladan, de koning van Babel (2 Koningen 20:1-20). Verder zond Sargon, de koning van Assyrië, een leger naar Asdod, hetwelk deze stad innam (Jesaja 20:1). Dit geschiedde in het 14e jaar van koning Hizkia. 3415 631
Hizkia sterft. God had zijn leven 15 jaren verlengd. Hij regeerde 29 jaren. Manasse, zijn zoon, wordt koning in zijn plaats (2 Kon. 18:1,2 en 20:6,21). 3429 617
Esar Haddon, de koning van Assyrië, stuurt zijn troepen naar Palestina (Ezra 4:2), en vervult zodoende de betreffende profetie van Jesaja, 65 jaren nadat dit aan Achaz was verkondigd (Jesaja 7:8). 3452 594
Manasse sterft. Hij regeerde 55 jaren en werd opgevolgd door zijn zoon Amon (2 Kon. 21:1 en 18). 3484 562
Amon regeerde 2 jaren. Hij werd door zijn knechten gedood. Josia zijn zoon werd, toen hij 8 jaar oud was, koning in zijn plaats (2 Kon. 21:23-26). 3486 560
Op 16-jarige leeftijd, toen hij 8 jaren aan het regeren was, begon hij “de God van zijn vader David te zoeken” (2 Kronieken 34:3). 3494 552
Vier jaar later begon Josia Juda en Jeruzalem te zuiveren van de plaatsen waar de afgoden gediend werden (2 Kronieken 34:3). 3498 548
In het 13e jaar van Josia’s regering, begint Jeremia op te treden als profeet van de Heere; hij profeteerde 23 jaren achter elkaar tot het 4e jaar van koning Zedekia (Jeremia 1:2; 25:3). Zijn profetieën begonnen in: 3499 547
De zuivering van Juda en Jeruzalem is na 6 jaren beëindigd, toen Josia dus 18 jaren aan de macht was. 3504 542
In hetzelfde jaar werd begonnen met het herstel van de tempel. Tijdens deze werkzaamheden werd door de priester Hilkia het Boek van de wet gevonden (2 Kron. 34:8-21). Toen het teruggevonden wetboek van de Heere aan de koning Josia en het hele volk werd voorgelezen, verootmoedigden zij zich allen voor het aangezicht van de Heere (2 Kon. 22:10; 23:2,3) en hielden toen, in overeenstemming met de voorschriften van het wetboek, het Pascha. Over dit Pascha lezen we in 2 Kon. 23:22: “want zoals dit Pascha was er geen gehouden, vanaf de dagen van de richters, die aan Israël leiding gegeven hadden, en ook niet in al de dagen van de koningen van Israël of van de koningen van Juda” (zie ook 2 Kron. 35:18,19). Vanzelfsprekend wil die niét zeggen, dat het volk Israël nooit het Pascha gehouden zou hebben, bijvoorbeeld tijdens het leven van Samuël en de Godvrezende koningen ná hem (denk maar aan wat we in 2 Kron. 30:12-27 lezen over het Pascha in Hizkia’s dagen), maar het was vóór koning Josia blijkbaar niet zó gehouden zoals het door God was ingesteld. 3504 542
Josia sneuvelt, na een regering van 31 jaren (2 Kon. 22:1) te Megiddo, toen hij in een strijd gewikkeld was met Farao Necho van Egypte (2 Kon. 23:29). De profeet Jeremia maakte een klaaglied over Josia en het hele volk bedreef grote rouw (2 Kron. 35:24,25). Zijn zoon Joahaz volgt hem op, maar regeert slechts 3 maanden en werd toen door Farao Necho naar Egypte gebracht. – Farao Necho stelde Eljakim, de broer van Joahaz, aan als koning over Juda en veranderde zijn naam in Jojakim (2 Kron. 36:1-4) 3517 529
In het 3e jaar van Jojakim begon de regering van Nebukadnezar als mederegent (Daniël 1:1). Dit is het jaar van de gevangenneming van Daniël, en het begin van de door Jeremia voorzegde 70-jarige gevangenschap (Jeremia 25:11,12; Daniël 9:2). 3520 526
In het 4e jaar van Jojakim werd Nebukadnezer alleenheerser (Jeremia 25:1-3) maar tegelijkertijd profeteert Jeremia al de komende ondergang van het Babylonische Rijk, door Darius de Meder en Kores (Cyrus) de Pers (Jeremia 25:11,12). 3521 525
In het 5e jaar van Jojakim – d.i. het 2e jaar van Nebukadnezer – legt Daniël de droom van het grote beeld uit aan Nebukadnezer (Daniël 2). 3522 524
Jojakim komt in opstand tegen Nebukadnezer, nadat hij hem 3 jaren had gediend (2 Kon. 24:1). Jojakim versnijdt de Rol des boeks met een pennemes en werpt de stukken in het vuur (Jer. 36:9, 22, 23) 3522 524
Nebukadnezer leidt 3023 Joden gevangen weg in het 7e jaar van zijn regering (Jeremia 52:28). 3527 519
Jojakim sterft. Hij wordt opgevolgd door zijn zoon Jojachin (2 Kon. 24:6). Deze was drie maanden koning, toen Nebukadnezer Jeruzalem belegerde. Jojachin en vele anderen werden gevangengenomen en, met de schatten uit de tempel, naar Babel gebracht (2 Kon. 24:8-16). Een oom van Jojachin (een van de zonen van Josia, 1 Kron. 3:15 en een volle broer van Joahaz, 2 Kon. 23:31 en 24:18) wordt door Nebukadnezer tot koning aangesteld in Jeruzalem, terwijl zijn naam “Mattanja” veranderd wordt in Zedekia (2 Koningen 24:17). 3528 518
Tegelijk met Jojachin werd Ezechiël weggevoerd naar Babel. Zijn profetieën dateren vanaf de gevangenschap (Ezechiël 1:2, 40:1) 3528 518
Hananja spreekt zijn valse voorspelling uit aangaande een spoedige terugkeur van de ballingen uit Babel. Hij sterft 2 maanden later door de hand van God (Jer. 28:1-17). 3532 514
Ezechiël ziet in een gezicht, dat de heerlijkheid van God de tempel verlaat (Ez. 8-10) 3533 513
De Heer weigert zich te laten vragen (Ez. 20:1-3) 3534 512
Nebukadnezer belegert Jeruzalem in het 9e jaar van Zedekia (2 Kon. 25:1, Jer. 39:1, 52:4) 3537 509
Jeremia koopt van zijn neef Hanameël de akker van zijn oom Sallum ten tijde dat Nebukadnezer Jeruzalem belegert. Jeremia was toen door Koning Zedekia opgesloten in de gevangenhof die aan het paleis verboden was (Jer. 32:1-13). Ezechiël profeteert tegen Tyrus (Ez. 26:1 v.v.); tegen Farao (Ez. 30:21 v.v.) en tegen Egypte (Ez. 31:1 v.v.). 3538 508
Hongersnood in Jeruzalem. De stad wordt ingenomen (2 Kon. 25:1-4, Jer. 39:2). Nebuzaradan verbrandt de tempel (Jer. 52:12,13). Ezechiël uit zijn klacht over Farao en Egypte (Ez. 32:1 en 17). Einde van het Rijk van Juda in het 11e jaar van koning Zedekia (2 Kon. 24:18) 3539 507

9. De Babylonische gevangenschap en de terugkeer tot op de Messias

Het begin van de gevangenschap valt in het jaar 3520 zoals al werd aangetoond namelijk toen Daniël en zijn medegevangenen naar Babel werden weggevoerd (Dan. 1:1). Dit jaar is het begin van de dor de profeet Jeremia genoemde 70 jaren (Jer. 25:11, 12; zie ook Dan. 9:2).

De 70 jaarweken van Daniël 9:24-27 beginnen dáár waar de 70 jaren eindigen, dus in 3589 (Ezra 1:1-4). (Uit Leviticus 25:8 weten we dat wanneer de Schrift spreekt over jaarweken hier volledige jaren mee bedoeld zijn). Van de 70 jaarweken zijn 7×7 = 49 en 62×7 = 434 reeds vervuld terwijl de laatste jaarweek (dit zijn dus 7 jaren) nog in vervulling moet treden.

In Daniël 9:26 staat: “na de tweeënzestig weken zal de Messias uitgeroeid worden”. We hebben de indruk dat het einde van deze 434 jaar niét valt in het jaar van de kruisiging, maar veelmeer in het jaar waarin de Heer Jezus voor het eerst in het openbaar optrad en zich dus als de Messias openbaarde en als zodanig werd verworpen (zie vers 25). Door de verwerping van de Messias werd de geschiedenis van het Joodse volk onderbroken. We kunnen met onze tijdrekening dus niet verder gaan dan tot de verwerping, de kruisiging van Christus.

Anno hominis Vóór Christus
Wegvoering van Zedekia naar Babel (2 Kon. 25:7) 3539 507
Ezechiël ziet in gezichten het nieuwe land, de nieuwe stad en de nieuwe tempel, 14 jaar na de inneming van Jeruzalem (Ez. 40:1 v.v.) 3552 494
De opvolger van Nebukadnezer, Evil-Merodach, ontsloeg Jojachin, in het 37e jaar na zijn wegvoering uit de gevangenis en herstelt hem in zijn eer (2 Kon. 25:27; Jer. 52:31) 3564 482
In het 1e jaar van Belsazar, opvolger van Evil-Merodach, ziet Daniël in gezichten de vier dieren (Dan. 7:1 v.v.) 3584 462
In het 3e jaar verschijnen aan Daniël de ram en de bok in een gezicht (Dan. 8 v.v.) 3586 460
Darius, de Meder, ontvangt het koninkrijk. Cyrus (Kores) neemt de stad Babel in (Dan. 5:26-6:1). Zij regeren naast elkaar.

Daniël ontvangt het Woord van de 70 weken (Dan. 9:20-27)

3587 459
Cyrus (Kores) is alleenheerser geworden. Hij zendt in het eerste jaar van zijn regering een schrijven waardoor de gevangen Joden worden vrijgelaten en toestemming krijgen om naar Jeruzalem te gaan (Ezra 1:1-4). Dit jaar is het einde van de 70-jarige ballingschap en het begin van de 70 jaarweken. 3589 457
In het 2e jaar van hun aankomst te Jeruzalem beginnen zij het Huis van de Heer te bouwen (Ezra 3:1-8). 3590 456
In het 3e jaar van Cyrus (Kores) heeft Daniël de gezichten gezien die vermeld zijn in Daniël 10-12. Hierin wordt aangekondigd dat er na Kores nog drie koningen in Perzië zouden opstaan en dat de 4e koning grotere rijkdom zou bezitten dan de anderen (Dan. 11:2). De 4e koning van Xerxes 1, zoon van Darius. Vanaf het eerste jaar van Kores tot op de Messias, de Vorst, zijn 7 weken en 62 weken (Dan. 9:25). De 7 jaarweken = 49 jaar zijn klaarblijkelijk de tijden der verdrukking waarin de straten van Jeruzalem werden gebouwd. Omdat het jaar van de vrijlating meegerekend wordt, komen we op 3589+49=3638-1= 3637 409
Van het 1e jaar van Kores tot op Christus, verstreken 69 jaarweken = 483 jaren. Als we aannemen dat hierbij gedacht is aan het eerste openbaar optreden van Christus, dus bij Zijn doop, dan zou dit in het jaar 4071 plaats hebben gevonden. De Heer Jezus was toen 30 jaar (Luk. 3:23). Zijn geboortejaar is dan 4071-30= 4041 5
De Heer Jezus werd gedoopt in het 15e jaar van keizer Tiberius (Luk. 3:1) 4071 25 A.D.
Hierbij 3,5 jaar tot Zijn kruisiging, opstanding, hemelvaart en de uitstorting van de Heilige Geest. Deze grote gebeurtenissen vonden dus plaats in 4075 29 A.D.

Overzicht

Slotwoord

Na de verwerping van de Christus is het Joodse volk door God tijdelijk aan de kant gezet.

Zij zijn over de hele wereld verstrooid en prijsgegeven aan smaad en vervolging zoals door Mozes in Deuteronomium 28:37 al was voorzegt.

Wezenlijk de wens van het Joodse volk: “Zijn bloed over ons en onze kinderen” (Matth. 27:25) is voor hen in al zijn verschrikking in vervulling gegaan.

Bij de uitstorting van de Heilige Geest, tien dagen ná de hemelvaart van de Heer Jezus, is een nieuwe bedeling aangebroken. Deze was is de voorgaande bedelingen een verborgenheid (Ef. 3:1-6). In deze bedeling van de genade wordt de Gemeente van de Heer gevormd (Matth. 16:18 en Hand. 2:47b).

Tot hoelang deze bedeling – waarin God zich in Zijn wonderbare genade tot alle mensen richt met de blijde boodschap dat er vergeving van zonden is te verkrijgen door het geloof in de Heer Jezus – zal duren, is ons niet bekend gemaakt.

Als de volheid van de heidenen zal ingegaan zijn (Rom. 11:25) en de Gemeente van de Heer in de hemel is opgenomen (1 Thess. 4:13-17) zal de laatste week van Daniël in vervulling gaan.

Na deze laatste week zal de Heer Jezus als Messias duizend jaren in vrede en gerechtigheid over deze aarde heersen; de macht van de Satan is dan uitgeschakeld (Op. 20:1-6).

Na dit duizendjarig vrederijk zal Satan een korte tijd ontbonden worden en opnieuw de volken tot opstand tegen God verleiden (Op. 20:7-10) maar direct daarop vindt het oordeel van de doden voor de grote witte troon plaats (Op. 20:11-15).

Hierna treedt de eeuwige toestand in (Op. 21:1-8).

Voetnoten

Voetnoten
1 Wordt op sommige plekken in dit boekje afgekort tot A.H.
2 Noot van de redactie: Doordat er een andere manier van berekenen gebruikt wordt wijken de jaartallen, zoals in dit boekje genoemd worden, om ons nog onverklaarbare redenen af van andere tijdtafels. Dit loopt soms op tot meer dan 100 jaar verschil in de jaartallen voor Christus. Wel is de tijd tussen de verschillende gebeurtenissen gelijk. Met deze andere tijdtabellen is er vergeleken:
* Tijdtabel achterin de Franse Bijbelvertaling van Darby (“Table chronologique”).
* Tijdtabel achterin de Duitse Elberfelder vertaling, Editie CSV Hückeswagen.
* Zeittafeln zur Bibel – Ernst Paulus Verlag.
* Die Bibel im Überblick, Arend Remmers – CSV Hückeswagen.
3 Het van de borst nemen (spenen, waarmee afwennen van de speen of borst bedoeld wordt) ging vaak samen met een feest. In Gen. 21:8 lezen we over het bereiden van een grote maaltijd. Dit feest werd gehouden als een zoon 5 jaar was geworden en wordt ook weleens het speenfeest genoemd.
4 Tirza was tot nu toe voor alle koningen van Israël de residentiestad geweest. Omri kocht de berg Samaria van Semer voor 2 talenten zilver (ong. €27.000) en bouwde daarop de stad Samaria, waar hij nog 6 jaar gewoond heeft (1 Kon. 16:23,24,29). Zijn zoon Achab bouwde in Samaria een tempel voor de Baäl van Tyris (1 Kon. 16:32) die door Jehu is verwoest (2 Kon. 10:18-27). Samaria is de residentiestad voor de koningen van Israël gebleven tot op de wegvoering van de 10 stammen. De koningen van Israël werden daar begraven; zie o.a. 1 Kon. 16:28, 22:27, 2 Kon. 10:35, 13:9, 13.