Zijn alle verlosten aan de Tafel van de Heer?

De opvatting dat allen die door het bloed van Christus zijn verlost en door de Heilige Geest tot één Lichaam zijn gedoopt, zich bevinden aan de Tafel van de Heere, is een gedachte die de laatste tijd meer gangbaar is geworden. Maar dit is niet in overeenstemming met de uitspraken van de Heilige Schrift. Twee feiten worden met elkaar verward:

  1. alle gelovigen in Christus zijn en blijven eeuwig leden van Zijn Lichaam en vormen samen dit ene Lichaam (Ef. 4,4). Dit is het gezegende en onveranderlijke resultaat van Gods ondoorgrondelijke genade.
  2. deelname aan de Tafel van de Heer is de praktische uitdrukking van deze eenheid.

In principe heeft ieder lid van het Lichaam van Christus een aanspraak op deelname – of liever: het voorrecht deel te nemen – aan het breken van het brood en het drinken van de beker aan de Tafel van de Heer. Maar in de praktijk zijn op grond van de leer van Gods Woord allen hiervan uitgesloten die vanwege hun boze toestand moesten worden weggedaan (zie 1 Kor. 5:11-13; vgl. Deut. 7:20, 21). Maar helaas sluiten ook velen zichzelf uit van deelname door zich afzijdig te houden.

Het gaat in 1 Korinthe 10:16-21 duidelijk om het daadwerkelijke eten en drinken van brood en wijn, als tekenen van het eens voor altijd volbrachte offer van Jezus Christus. Het is daarom een vergissing om onze onveranderlijke status als leden van het ene Lichaam van Christus te verwarren met de praktische gemeenschap die wij door de deelname aan het brood en de beker verwerkelijken.

In Christelijke kringen die opzettelijk het kwaad dulden en/of de uitdrukking van de eenheid van het hele Lichaam van Christus in de broodbreking loochenen, kan er geen sprake zijn van de Tafel van de Heer in de zin van de Schrift. Aan de Tafel van de Heer worden alle rechten van het Hoofd van de Gemeente ten volle erkend en verwerkelijkt.

En ook op plaatsen waar mensen een denominatie of hun eigen regels invoeren, gaat het om ‘menselijke tafels’. Het is in zulke kringen duidelijk niet voldoende om lid te zijn van het Lichaam van Christus, maar men moet ook lid zijn van een kerkgenootschap (vgl. 1 Kor. 4).

In 1 Korinthe 10:16 en 17 spreekt de Heilige Geest op twee manieren over het brood dat wij breken:

  1. het brood is een symbool van het fysieke lichaam van onze Heere, dat Hij eens voor altijd als offer aan God heeft aangeboden (Hebr. 10:10).
  2. tegelijk is het brood een symbool van het geestelijke Lichaam van Christus, d.w.z. van de Gemeente, het geheel van allen die door het geloof in Hem en door het ontvangen van de Heilige Geest lid van dat Lichaam zijn geworden (1 Kor. 12:12,13,27).

Het kan niet worden ontkend dat het hier gaat om de concrete handeling van het breken van het brood en onze deelname daaraan, want er wordt gezegd: ‘De drinkbeker der zegening die wij zegenen, is die niet de gemeenschap van het bloed van Christus? Het brood dat wij breken, is dat niet de gemeenschap van het lichaam van Christus? Want wij, de velen, zijn één brood, één lichaam, want wij allen nemen deel aan het ene brood’ (1 Kor. 10:16-17).

Door onze deelname aan het brood en de beker getuigen wij van de gemeenschap in het gedenken aan de dood van onze Verlosser; tegelijk getuigen wij ook van de uitdrukking van de eenheid van Christus’ Lichaam, de Gemeente.

Dit wordt in vers 21 de ‘Tafel van de Heer’ genoemd. Vergeleken met het altaar van Israël en de altaren van de demonen, waar ook offers werden gegeten en dus telkens gemeenschap met dat altaar tot uitdrukking werd gebracht, is de Tafel van de Heer de gemeenschap met Hem op grond van Zijn offer en de onderlinge gemeenschap.

“De drinkbeker der dankzegging waarvoor wij loven, is die niet de gemeenschap van het bloed van Christus? Het brood dat wij breken, is dat niet de gemeenschap van het lichaam van Christus?” (1 Kor. 10:16).

Arend Remmers

Uit: Im Glauben leben