Zij huldigden het Kind

‘En zij hoorden de koning aan en gingen heen; en zie, de ster die zij in het oosten gezien hadden, ging hun voor, totdat zij kwam en stond boven de plaats waar het Kind was’ (Matth. 2:9).

‘En toen zij het huis waren binnengegaan, zagen zij het Kind met Maria, Zijn moeder, en zij vielen neer en huldigden Het; en zij openden hun schatten en boden Het geschenken aan geschenken: goud en wierook en mirre’ (Matth. 2:11).

Wij begrijpen dat sterrenkundigen zonder succes gezocht hebben naar de verklaring voor het verschijnen van deze ster. Hoe wisten de wijzen dat dit de ster was van de geboren Koning der Joden? Dit gebeuren was duidelijk wonderbaarlijk en alleen God kan aan de wijzen geopenbaard hebben dat dit de ster van de Koning der Joden was. En dit bracht hen naar het land Israël; er wordt zelfs niet op gezinspeeld dat de ster hen leidde. Ze zeiden alleen maar tegen koning Herodes dat ze Zijn ster in het oosten gezien hadden. Toen ze weggegaan waren bij Herodes, verheugden ze zich toen ze de ster weer zagen, en deze leidde hen naar de plaats waar de Heer Jezus Zich in een bepaald huis bevond.

De ster kon dus onmogelijk een van de grote menigte sterren aan de hemelbaan zijn. Deze zijn zo ver weg dat ze niet op zodanige wijze een bepaald huis kunnen aanduiden dat iemand daar naartoe geleid wordt. Dit was volkomen Gods ingrijpen. Hij had duidelijk de harten van heidenen ver weg opgewekt en hen ertoe gebracht de lange reis te ondernemen om deze Koning te zien. Herodes, de koning van Israël, had niet zo’n openbaring gekregen en alleen al die gedachte wekte de tegenstand in zijn zelfzuchtige hart op.

Let erop dat Christus geboren was als ‘de Koning der Joden’. Dat is niet normaal. Iemand kan als prins geboren worden, maar niet als koning. Maar Hij is oneindig anders. Hij was niet de opvolger van Herodes of van een andere aardse koning. Toen Hij door genade Zijn eigen schepping binnenkwam, kreeg Hij het absolute gezag. Hij was werkelijk ‘de Koning der Joden’, maar dat niet alleen. Later werd Hij tot ‘Koning der koningen en Heer der heren’ verklaard. De wijzen uit het Oosten aanbaden Hem vanuit de grond van hun hart. Op hetzelfde moment maakten Herodes en Jeruzalem zich grote zorgen, want zij wensten de tussenkomst van Goddelijk gezag niet.

Deze wijzen uit het Oosten waren veel wijzer dan veel godsdienstige leiders tegenwoordig, die evenveel eer betonen aan de moeder van de Heer Jezus als aan Hemzelf. Hoewel Zijn moeder aanwezig was, aanbaden zij alleen Hem; aan Hem alleen gaven zij de geschenken die zo treffend van Hem getuigen.

Goud spreekt van Gods heerlijkheid, wat ons doet denken aan 2 Korinthe 4:6, waar staat: ‘Want de God Die gezegd heeft, dat het licht uit de duisternis zou schijnen, heeft geschenen in onze harten tot de lichtglans van de kennis van de heerlijkheid van God in het aangezicht van Jezus Christus’.

Wierook (die in de zuiverste vorm wit is) spreekt van de heerlijkheid van de menselijkheid van Jezus Christus, kostbaar en geurig, waardoor de Vader verheerlijkt wordt.

Mirre, een substantie die zoet geurt maar bitter smaakt, duidt op het bittere lijden van het offer van de Heer Jezus op Golgotha, dat de zuiverste, zoetste zegen heeft voortgebracht voor allen die hun vertrouwen op Hem stellen.

Zou Maria zich achtergesteld gevoeld hebben toen haar Kind dergelijke geschenken kreeg en zij niet? Natuurlijk niet! De nederigheid van haar geloof was tevoren al bijzonder zichtbaar geworden, toen haar werd verteld dat zij door God was uitverkoren voor de grote zegen dat uit haar Degene geboren zou worden Die de Heer van de heerlijkheid is. Ze zal zich beslist intens verheugd hebben in het feit dat Hij werd geëerd door deze wijze mannen, die van de uiteinden der aarde waren gekomen met dat ene doel: om Hem te huldigen.

In Lukas 1:42 lezen we dat Maria gezegend was onder de vrouwen. Maar Hij – onze Heiland – Die uit haar geboren werd, is voor eeuwig verheven boven alle mensen en boven het hele universum. Wij kunnen geen grotere eer hebben dan in aanbidding neer te vallen aan Zijn voeten.

 

L.M. Grant