Waardevoller dan robijnen

Gedachten over Spreuken 31:10-31

Inleiding

‘Wie zal een deugdelijke vrouw vinden? Haar waarde gaat die van robijnen ver te boven’ (vs. 10).

Het is een prachtig gedicht, deze tweeëntwintig verzen over de deugdelijke vrouw in Spreuken 31. ‘Wie een vrouw gevonden heeft’ en zeker zo een, ‘heeft iets goeds gevonden’ zegt Salomo in Spreuken 18:22. Natuurlijk is deze beschrijving een ideaal waar waarschijnlijk maar weinig vrouwen aan voldoen. Salomo had als prediker al het volgende vastgesteld: ‘Een vrouw onder die allen heb ik echter niet gevonden’ (Pred. 7:28).

Maar Gods Woord kan – zoals zo vaak – geen lagere maatstaf voorstellen. Het is aan te bevelen om deze trouwe, hardwerkende, wijze, goede, vrolijke, waakzame en Godvrezende vrouw na te volgen. Maar het zou niet genoeg zijn als alleen gelovige vrouwen zich nu aangesproken voelen. Broeder J.N. Darby heeft al gezegd: ‘Het voorbeeld van deze vrouw, mogen we – wat de kenmerken van de zaak betreft – op elke afzonderlijke gelovige toepassen’. En in die zin zullen we hieronder de goede eigenschappen overwegen, om iets van dit belang en nut voor ons allen persoonlijk duidelijk te maken.

De titel van deze studie is ‘Waardevoller dan robijnen’. Zoals al gezegd, vanuit het zicht van de Prediker, die alles vanuit het licht van de zon beoordeelt, bestaat zo’n vrouw niet. En van nature heeft geen enkel mens voor God enige waarde. De waarde krijgt hij alleen door dat wat het werk van de Heer Jezus uit hem gemaakt heeft. Wij zijn nu ‘begenadigd in de Geliefde’ (Ef. 1:6). God heeft Zijn Zoon lief boven alles en heeft een welgevallen aan Hem. De gelovige is met Christus bekleed en staat daarom in de schoonheid van de Zoon voor God. Maar hier in Spreuken 31 gaat het om ons praktische leven. En ook daar ziet God in die zin een waarde in ons, voor zover het door de Heilige Geest bewerkt wordt, om de kostbare deugden van de Heer Jezus in ons leven zichtbaar te maken.

Trouw

‘Op haar vertrouwt het hart van haar echtgenoot, en bezit zal hem niet ontbreken’ (vs. 11).

De trouw van deze vrouw wordt beloond met het vertrouwen van haar man. Hij kon gerust het hele huishouden aan haar overlaten, in het volste vertrouwen dat ze alles goed zou uitvoeren.

Geliefden, zijn wij persoonlijk trouw in hetgeen de Heer ons heeft toevertrouwd? Gods woord zegt ook in vers 20 van 1 Timotheüs 6: ‘Bewaar het u toevertrouwde pand’. Het ons ‘toevertrouwde pand’ – de kostbare waarheden van het Woord van God. Hij vertrouwt ons Zijn Woord toe en de daarin beschreven eigenschappen mogen we praktisch verwerkelijken in ons dagelijkse leven.

Wat een vertrouwen van de Heer tegenover Petrus, die de Heer zo smadelijk verloochend had, dat de Heer Zijn ‘lammeren’ aan hem toevertrouwt. En aan wie zal een moeder haar pasgeboren baby toevertrouwen? Toch alleen aan iemand die haar volledige vertrouwen heeft.

‘Verder wordt hier van rentmeesters vereist, dat ieder trouw wordt bevonden’ (1 Kor. 4:2). De Heer heeft ons Zijn Woord en Zijn werk toevertrouwd. Dat we zijn Woord toch trouw zullen bewaren en Zijn werk naar Zijn wil uit mogen voeren. Dan zal ook onze Heer niets ‘aan bezit ontbreken’.

Liefde

‘Zij doet hem goed en geen kwaad, al de dagen van haar leven’ (vs. 12).

De eerste zorg van deze vrouw gaat uit naar haar man. Daarna volgen de kinderen en het huishouden. Dat is ook de door God ingestelde volgorde. Jonge vrouwen moeten allereerst hun mannen liefhebben en als tweede hun kinderen (Titus 2:4). Zo zou ook de liefde voor onze Heer boven al het andere in ons leven moeten staan, ook boven de liefde voor onze ‘huisgenoten van het geloof’. De broederliefde kan pas echt zijn als daarin de Godsvrucht te vinden is (2 Petr. 1:7). De bruid in het Hooglied moest bemoedigd worden: ‘Metgezellen slaan acht op uw stem, laat Mij die horen!’ (Hoogl. 8:13).

De liefde van deze vrouw zoekt niet haar eigen wensen, maar het goede voor haar man. Ze vraagt wat hij wil. Ze kent niet alleen zijn geboden, maar ook zijn wensen. Er zijn dingen die de Heer niet opdraagt, maar wel heel graag wil. We mogen niet rusten totdat we er zeker van zijn dat we Hem daarin welgevallig zijn.

En hoelang handelt de liefde van de vrouw zo? ‘Al de dagen van haar leven’. In de dagen waar ‘de liefde van velen verkoelt’ en de Gemeente als geheel haar ‘eerste liefde verlaten’ heeft en lauw geworden is, waar iedereen zijn eigen eer en belang zoekt en niet dat wat van Jezus Christus is, moedigt het voorbeeld van deze vrouw ons aan om tot het einde lief te hebben.

Vreugde

‘Zij zoekt wol en vlas en werkt volgens de wens van haar handen’ (vs. 13).

Het verzamelen van grondstoffen voor het maken van kleding vereiste het nodige werk. Het werk was voor de vrouw geen moeite, maar iets wat ze graag deed. De liefde voor haar man versterkte haar en gaf de nodige kracht om dit werk te kunnen doen. Als de liefde voor de Heer onze beweegreden is, zal de last van het werk voor Hem licht worden (Matth. 11:30). De Heer zegt niet dat er geen last meer is, maar wat is deze last tegenover de zondenlast en tegenover het moeitevolle werk onder de slavernij van Egypte, die wij helaas vaak, net als het volk Israël, zeer snel vergeten; dan denken we alleen nog maar aan de vleespotten van Egypte. Wij waren slaven, maar we hebben een liefhebbende Heer.

Ook Martha ervaarde de verzorging van de Heer en Zijn twaalf discipelen als een last. Maar de liefde van de Heer, Die haar zo fijngevoelig berispte en Die boven alles in Zijn diepe medeleven bij de dood van haar broer tot uitdrukking kwam, hielp haar om haar taak weer zonder mopperen te doen. ‘Martha diende’.

Inzicht

‘Zij is als schepen van een koopman, zij laat haar voedsel van verre komen’ (vs. 14).

Met schepen kun je als eerste grotere afstanden overbruggen en ten tweede veel vervoeren. Zo haalde deze vrouw haar etenswaren daar vandaan waar de beste kwaliteit te vinden was. Dat moeten ook wij leren. Het eten dat onze innerlijke mens nodig heeft, is niet op deze aarde te vinden. Wij hebben dagelijks het Brood uit de hemel, de Heer Jezus, nodig om ons daarmee te voeden. En van Christus kan men niet genoeg krijgen. ‘Scheepsladingen’ zijn niet voldoende om Zijn heerlijkheid te begrijpen. En ook voor de Woordverkondiging is het een belangrijke zaak dat we het Woord niet ‘uit de mouw schudden’, maar het net als Elihu ‘van ver halen’ (Job 36:3). Het is de bedoeling dat bij de Woordverkondiging uitspraken van God gesproken worden, geleid door de Heilige Geest. Alleen dan kan het Zijn kracht ontvouwen en tot echt voedsel voor onze harten dienen.

IJver

‘Zij staat op als het nog nacht is, en geeft haar huisgezin voedsel, haar dienstmeisjes het hun toegewezen deel’ (vs. 15).

’s Morgens lang blijven liggen is typerend voor traagheid en het bed is (ook in de Bijbel) een symbool voor gemakzucht (verg. Luk. 8:16 en 11:7). Daarentegen is het vroeg opstaan een blijk van ijver en energie.

In het bijzonder bij de geestelijk verzorging van het gezin en het volk van God hebben de vaders en dienaren geestelijke energie nodig bij het verzamelen en oplezen van de woorden van God. Er kan namelijk niet meer gegeten worden dan wat verzameld is. Zo was het ook bij het manna. De mensen die laat opstonden, konden met lege handen naar huis gaan, omdat het manna verdween zodra de zon opkwam. De vroege uurtjes op een dag zijn bijzonder geschikt om het Woord van God te bestuderen. Maar dat het voedsel voor haar huis de eerste gedachte van de deugdelijke vrouw was, is ook een aanwijzing dat het Woord van God in onze huizen en in onze samenkomsten de eerste plaats moet innemen.

Interesse

‘Zij zet haar zinnen op een akker, en verwerft die, van de vrucht van haar handen plant zij een wijngaard’ (vs. 16).

Deze vrouw heeft het streven om het bezit van haar man te vermenigvuldigen, niet om het zelf te bezitten, maar zodat de vrucht daarvan tot vreugde voor haar man is.

De wijngaard is een symbool van de vrucht die God in ons leven zoekt. Wijn als een beeld van de vreugde (Richt. 9:13) spreekt ervan dat God er vreugde in heeft als ons leven vrucht voor Hem draagt. Maar hiervoor moeten we wel eerst de akker bezitten. Ons bezit is dat wat wij van de geestelijke zegeningen die ons in de Heer Jezus geschonken zijn, ook daadwerkelijk genieten en verwerkelijken. Dit bezit krijgen wij door het te ‘overdenken’ en het te ‘verwerven’. Waarderen wij dit erfdeel zoals in het voorbeeld van Achsa (Joz. 15:16-19), de dochters van Zelafead (Num. 27:1-7) of zoals de deugdelijke vrouw in dit vers? Hebben we werkelijk interesse, een levende belangstelling voor de Heer Jezus, in Zijn werk en de heerlijke resultaten voor ons? Laten we die zegeningen overdenken en deze door intensieve studie en gebed ‘verwerven’!

Maar niet als een doel op zich! Onze waardering voor de geestelijke zegeningen mag als lof en aanbidding naar God terugvloeien en ons aansporen om een leven vol overgave aan God te leven. Dan zal er echte vrucht tot vreugde van God gevonden worden.

Afhankelijkheid

‘Zij omgordt haar heupen met kracht, zij maakt haar armen sterk’ (vs. 17).

De deugdelijke vrouw heeft een inspannende werkdag voor zich. Daar heeft ze kracht voor nodig, waarmee ze zich als met een riem omgordt. De kracht komt niet uit haarzelf.

Zo is het ook bij ons. Als we op onze eigen kracht vertrouwen, zullen we snel ten val komen. Maar hoe versterken we dan onze handen? De oproep van God door Zacharia ‘laat uw handen sterk zijn’ (Zach. 8:9,13) geldt ook voor ons. Wij doen het in de omgang met God, net als David (1 Sam. 23:16; 30:6). Wij doen het door het heel eenvoudig, net als Nehemia, aan God te vragen; Hij kan onze handen sterken (Neh. 6:9). Door de handen van de Machtige van Jakob zouden de armen van Jozef soepel (of sterk, rustig) blijven (Gen. 49:24).

Door het gebed drukken wij onze afhankelijkheid van God uit. Wij moeten voor God erkennen dat wij in onszelf geen kracht bezitten om de omstandigheden van het leven de baas te zijn. Dan kan God ons Zijn kracht ter beschikking stellen.

God noemde Jakob ‘Israël’, dat betekent ‘strijder Gods’, nadat God het heupgewricht zo ontwricht had dat hij kreupel liep. Daardoor werd het Jakob duidelijk dat de strijd voor God alleen met Gods kracht gevochten kan worden. God liet hem de zwakheid van zijn ‘aardse kruik’ zien zodat hij erkende, opdat ‘de uitnemendheid van de kracht van God zij, en niet uit ons’ (2 Kor. 4:7). Dat moeten wij ook leren.

Volharding

‘Zij merkt dat het met haar zaken goed gaat, haar lamp dooft ’s nachts niet’ (vs. 18).

De deugdelijke vrouw ervaart dat haar werk goede vruchten voortbrengt. Daardoor wordt ze niet gemakzuchtig, maar het spoort haar aan tot verdere trouw en volharding.

Misschien laat de Heer ons ook af en toe ervaren dat ons werk voor Hem vrucht voortbrengt. Misschien heeft onze dienst bijgedragen aan opbouw van de Zijnen of tot bekering van ongelovigen. Vaak krijgen we dat alleen te horen als we dat aankunnen, want net als bij de deugdelijke vrouw zou dat niet tot trots of gemakzucht mogen leiden, alsof wij iets hebben bereikt of genoeg gewerkt hebben. Integendeel: door dergelijke ‘succesverhalen’ wil de Heer ons tot verdere trouw en volharding aanmoedigen.

Wij leven in de nacht van de verwerping van de Heer Jezus. Laten we het licht van ons getuigenis niet onder het bed van onze eigen bekwaamheid zetten. Het moet zo lang licht geven dat zijn licht andere mensen altijd de juiste richting tonen kan en niet uitgaan totdat de Bruidegom komt.

Bekwaamheid

‘Zij steekt haar handen uit naar het spinnewiel en haar handen houden een weefspoel vast’ (vs. 19).

Het spinnen met een spinnewiel en een weefspoel is een tijdrovend werk dat kracht, oplettendheid, geduld en bekwaamheid vraagt. Het is een moeizaam werk, zoals Mattheüs 6:28 ons duidelijk maakt. Maar dit was noodzakelijk om het gezin te verzorgen met warme en beschermende kleren.

Ook het werk in het volk van God is vaak een dienst waarbij je jezelf moet opofferen. Er is opmerkzaamheid nodig om te herkennen bij welke broeders en zusters warmte en bescherming ontbreekt. En daarna is geduld en bekwaamheid nodig om deze mensen weer in het genot van de verwarmende liefde van God terug te brengen. De zelf­opofferende, geduldige dienst van onze Heer is hier zo’n goed voorbeeld van. Met wat een bekwaamheid heeft Hij gewerkt om de Zijnen te voorzien van warmte en bescherming. Hoeveel moeite en bekwaamheid heeft het Hem gekost om Zijn gevallen discipel Petrus te herstellen: een gebed vooraf, een waarschuwing, een blik, een persoonlijk gesprek en dan uiteindelijk het openlijke herstel. En hoeveel moeite besteedt Hij ook aan jou en mij!

Goedheid

‘Zij opent haar hand voor de ellendige, zij spreidt haar handen uit naar de arme’ (vs. 20).

Van het werk van deze vrouw profiteert niet alleen haar eigen huis, maar ook de verdrukten en armen. Met haar werk bereikt ze ook anderen, die ze van het nodige voorziet.

In Efeze 4:28 worden we erop gewezen dat een hoofddoel van ons dagelijkse werk is om iets te kunnen ‘meedelen aan hem die gebrek heeft’. De ‘weldadigheid en de mededeelzaamheid’ is een belangrijk onderdeel van onze offerdienst. God waardeert het als een offer waaraan Hij welgevallen heeft en noemt het in één adem met het lofoffer (Hebr. 13:15-16).

Maar ook als we dit geestelijk toepassen, mogen we anderen iets doorgeven wat ons zelf bezig heeft gehouden en kostbaar voor ons geworden is. Daarbij moeten we niet alleen denken aan de beperkte kring van ons gezin of de broeders en zusters met wie we voortdurend omgaan, maar ook aan diegenen voor wie de toegang tot de rijkdommen van het Woord van God nog niet mogelijk is.

Allebei, het weldoen en ook het onderwijzen, vinden we – zoals altijd in volledige balans – bij de Heer Jezus (bijv. Matth. 4:23; 9:35).

Voorzorgsmaatregelen

‘Zij is niet bevreesd voor haar huisgezin vanwege de sneeuw, want heel haar huisgezin is in scharlaken gekleed’ (vs. 21).

De vooruitziende blik van deze vrouw heeft voorzorgsmaatregelen voor de koude dagen getroffen. De sneeuw maakte haar niet bang, want al haar gezinsleden waren warm gekleed.

Dagen met sneeuw zijn er ook in het leven van de gelovigen. De omstandigheden waarin we leven, lijken soms koud en winderig. Als we dan niet warm zijn door goede kleren, dat betekent in de nabijheid en in relatie van de Heer Jezus leven, dan ondervindt onze ziel schade; ook ons licht dat moet schijnen, lijdt schade als we ons niet goed gekleed aan de vrieskou blootstellen. Het is goed als er mensen zijn die onze geloofsblik altijd weer op Christus richten, op Hem Die ons een vreugde kan geven die onafhankelijk is van de omstandigheden.

We kunnen bij de sneeuw ook aan de verschijning om te oordelen van de Heer Jezus denken. Drie keer wordt Zijn verschijning als de rechter van de wereld met sneeuw vergeleken (Dan. 7:9; Matth. 28:3; Openb. 1:14). De gedachte aan Zijn komst als Rechter moet elke ongelovige mens angst inboezemen, want iemand die het Evangelie van genade afgewezen heeft, hoeft dan niet meer op genade te rekenen.

Ook over Jericho was het oordeel van God besloten en Zijn volk Israël had begrepen dat dit oordeel uitgevoerd moest worden. Maar Rachab, de hoer, werd gespaard omdat ze in God geloofd had. Het zichtbare teken van haar geloof was het scharlaken koord uit haar raam. Ze hoefde niet meer bang voor het oordeel over Jericho te zijn. Zo is scharlaken een verwijzing naar diegenen die de Heer als hun Redder kennen en daarom geen angst voor Zijn komst als Rechter hoeven te hebben.

Waardigheid

‘Zij maakt voor zichzelf dekens, van fijn linnen en roodpurper is haar kleding’ (vs. 22).

Scharlaken, fijn linnen en roodpurper beelden uit waarmee deze vrouw en haar gezin waren gekleed. We vinden deze materialen ook bij de bouw van de tabernakel terug (Ex. 25:4 e.v.). Deze kleuren spreken van de verschillende heerlijkheden van de Persoon van de Heer Jezus. Scharlaken toont ons Hem als de Messias en Koning van Israël, blauwpurper wijst op Zijn hemelse afkomst als Zoon van God, roodpurper spreekt van Zijn koninklijke waardigheid en fijn linnen van Zijn reinheid als Mens op deze aarde.

De gelovigen hebben de hoge opgave als een ‘koninklijk priesterdom’ om de heerlijke eigenschappen van de Heer Jezus gedurende Zijn afwezigheid te openbaren (1 Petr. 2:9). Christus moet in de gelovigen te zien zijn. Dit krijgt vorm in ons als wij ons bezighouden met Zijn Woord en Zijn Persoon, zodat wij meer en meer naar Zijn beeld veranderd worden (Gal. 4:19; 2 Kor. 3:18).

Eer voor Christus

‘Haar echtgenoot is bekend in de poorten, als hij daar zit met de oudsten van het land’ (vs. 23).

De deugdelijkheid van deze vrouw zorgde ervoor dat haar man de handen vrij had. Ze was zich bewust van de hoge positie van haar man en zorgde er zorgvuldig voor dat er in haar huis niets was wat de roeping en de positie van haar man schaden kon. Niet dat haar man zijn positie aan haar te danken had, maar ze droeg door haar deugd bij aan het aanzien dat haar man verkreeg. Zij wilde niet in de poorten geroemd worden, maar haar man was daar bekend.

Ook wij zijn verbonden met een hoge en verheven Persoon. Christus, onze Bruidegom, zit niet alleen in de poort van de stad, maar op de troon van God. Zijn rijk is inderdaad nu nog verborgen en Zijn Naam is in de wereld veracht, maar desondanks moeten gelovigen er zorgvuldig op letten dat er in hun leven en in hun huizen niets is wat Zijn Naam oneer brengen kan. Integendeel: in alles wat zij zeggen of doen, moet iets van Zijn heerlijkheid te zien zijn. Christus heeft Zijn plaats van eer natuurlijk niet aan ons te danken, wij hebben onze positie aan Hem te danken. Maar door onze daden en woorden kunnen we ervoor zorgen dat mensen nu al in Zijn licht komen en hun knieën voor Hem buigen. Daarbij gaat het niet om onze eigen eer, maar alleen om Zijn eer.

Deugdelijkheid

‘Zij maakt onderkleding en verkoopt die, zij levert de kooplieden gordels’ (vs. 24).

We hebben al eerder gezien dat haar werk voldoende is om haar huis te verzorgen en ook anderen daarin te laten delen. Nu leren we dat ze zelfs een deel van hetgeen zij heeft gemaakt, aan de kooplieden verkoopt voor verdere verspreiding. We kunnen er dankbaar voor zijn dat er broeders en zusters waren en zijn die met dat wat de Heer hun toe heeft vertrouwd, niet alleen hun eigen werkterrein bedienen, maar ook een breder terrein doordat ze een schriftelijke vorm hebben toevertrouwd aan de ‘koopmannen’, zodat wij daar vandaag de dag nog van kunnen profiteren. De mogelijkheden om onder andere de Bijbel en de Christelijke waarheden (boeken, tijdschriften, internet, posters etc.) door middel van de ‘verkopers’ toegankelijk te maken voor een breed publiek, zijn beter dan ooit. Laten we ze gebruiken!

Wat het persoonlijk doorgeven betreft kunnen we het ‘verdelings­principe van Paulus’ ter harte nemen, namelijk: ‘Wat u van mij gehoord hebt … vertrouw dat toe aan trouwe mensen, die bekwaam zullen zijn om ook anderen te leren’ (2 Tim. 2:2).

Glorie

‘Kracht en glorie zijn haar kleding, zij lacht de komende dag toe’ (vs. 25).

We hebben al gezien dat deze vrouw zich met scharlaken, roodpurper en fijn linnen bekleedde. Deze stoffen spreken van de kracht en glorie van de Heer Jezus.

Als kracht en glorie nu ook het kledingstuk van deze vrouw zijn, dan mogen we daaruit leren dat Zijn plaats als verheerlijkte Mens in de hemel ook onze plaats is. Ook als voor ons de tijd om te regeren nog niet gekomen is, mogen wij al wel aan de zijde van de Heer der heerlijkheid, de Overwinnaar van Golgotha, staan. Wij zijn hemelburgers en mogen ons bewust zijn van onze hemelse positie. Het vertrouwen waarmee deze vrouw de toekomst tegemoet gaat, mag ons ook kenmerken. Onze vrede in de Heer Jezus, Die nu op de troon van God zit, kan door niets vertroebeld worden, wat er ook gebeurt. Ook voor ons zal eens de dag van kracht en glorie aanbreken, als we met Hem aan Zijn zijde zullen regeren. We zullen het beeld van de Hemelse dragen. Hebben we niet alle reden om ons op deze komende dag te verheugen?

Wijsheid

‘Zij doet haar mond open met wijsheid, onderricht uit genegenheid ligt op haar tong’ (vs. 26).

Praten schijnt niet de hoofdactiviteit van deze vrouw te zijn geweest, want we lezen veel meer over wat ze gedaan heeft dan over wat ze gezegd heeft. Maar als ze haar mond opent, is daar wijsheid uit te horen, niet zoals de vrouw van een Job die ‘als een dwaze’ sprak. En als ze degenen die haar toevertrouwd waren, moest onderwijzen, was dat niet ongevoelig, maar met liefde. In Jakobus 1 vinden we de uitdrukking ‘traag om te spreken’ (vs. 19), want ‘in de veelheid van woorden ontbreekt de overtreding niet’ (Spr. 10:19). Maar wie een wacht voor zijn mond weet te zetten en zijn tong kan beteugelen, is een volmaakte man (verg. Jak. 3:2). Bezonnenheid en zelfbeheersing zijn belangrijke voorwaarden om de mond met wijsheid te openen.

Het ‘onderricht uit genegenheid’ mag ons aanmoedigen om bij het spreken de juiste balans tussen liefde en waarheid toe te passen. Juist wanneer we het Woord van God doorgeven, moeten we enerzijds zonder compromis voor de waarheid staan, maar anderzijds voor onverschilligheid en liefdeloosheid waken.

Waakzaamheid

‘Zij houdt de gangen van haar huis in het oog, en brood van de luiheid eet zij niet’ (vs. 27).

Er ontgaat niets in het huis aan de opmerkzaamheid van deze vrouw. Ze is verantwoordelijk voor wat in haar huis gebeurt en komt deze verantwoordelijkheid na. Daarbij gaat ze niet commanderend en corrigerend door het huis zonder zelf iets te doen, maar ze gaat juist voorop met het goede voorbeeld.

Wij zijn verantwoordelijk voor de ‘gangen’ in ons leven en – als de Heer ons een huis toevertrouwd heeft – ook in ons huis. Hoe ziet het er met onze waakzaamheid uit, waar we in het Nieuwe Testament zo vaak toe opgeroepen worden? En kennen we in ons persoonlijk leven het consequente zelfoordeel en ontbreekt het in onze huizen niet aan de nodige tucht en vermaning naar Gods Woord? Deze moeten hand in hand gaan. Een ijverig leven voor de Heer bewaart ons voor luiheid, die, zoals het spreekwoord zegt, des duivels oorkussen is. En degenen die ons toevertrouwd zijn, sporen we het beste tot zo’n ijverig leven voor de Heer aan als we hen zelf met het goede voorbeeld voorgaan.

Streven naar de erkenning van de Heer

‘Haar kinderen staan op en prijzen haar gelukkig, ook haar echtgenoot roemt haar’ (vs. 28).

Zowel haar kinderen als haar man zijn vol lof over hun vrouw en moeder. Haar gezin heeft haar lief en respecteert haar. Later lezen we dat haar Godsvrucht de oorzaak van deze lof was. Bij de kinderen mogen we aan de komende generaties denken. Hoe mooi zou het zijn als deugdelijkheid, trouw, wijsheid en al die goede eigenschappen die we bij deze vrouw gevonden hebben, in de herinnering van onze nakomelingen blijvend aanwezig zijn, zodat van ons ook eenmaal gezegd kan worden: ‘Beschouw het einde van hun wandel en volg hun geloof na’ (Hebr. 13:7). De eigenschappen waaraan God welgevallen heeft, zijn voor onze kinderen ook waardevol. Daarvoor kunnen wij door ons voorbeeld en ons onderwijs een hoeksteen leggen. Maar nog veel belangrijker dan de herinnering die we bij ons nageslacht nalaten, moet de erkenning van de Heer zijn. Zijn goedkeuring moet onze volledige motivatie zijn. En wie wil nu niet eens de volgende woorden horen: ‘Wél gedaan, goede en trouwe slaaf, over weinig bent u trouw geweest, over veel zal ik u stellen; ga in tot de vreugde van uw heer’ (Matth. 25:21).

Morele schoonheid

‘Veel dochters hebben krachtige daden verricht, maar jij overtreft ze allemaal’ (vs. 29).

Wat krijgt deze vrouw een uitstekend en goed compliment. Natuurlijk waren er ook andere deugdelijke vrouwen. Maar de kostbare eigenschappen van deze vrouw gaven haar man aanleiding deze bijzondere erkenning voor zijn vrouw uit te spreken.

De Heer heeft in alle tijden mensen gehad die Hem met trouw en eerbied gediend hebben. Maar diegenen die tijdens Zijn verwerping trouw zijn gebleven, zijn Hem bijzonder waardevol. Waar de massa van de zogenaamde Christenheid zich als vijand van het kruis van Christus bewijst, heeft Hij juist bijzondere vreugde aan diegenen die Zijn Woord bewaren en Zijn Naam niet verloochenen (Openb. 3:8). Maar net zoals deze man een bijzondere vreugde in zijn deugdelijke vrouw heeft en haar op de eerste plaats zet voor alle andere vrouwen, omdat het zijn vrouw is, moeten wij ons er ook van bewust zijn dat wij pas door de relatie met onze Heer überhaupt een waarde voor Hem gekregen hebben. En zoals de man niet de pracht en schoonheid van deze vrouw, maar haar handelen benadrukt, weten ook wij dat niet onze natuurlijke vaardigheden Zijn erkenning verdienen, maar de daden en motieven die Hij in ons tot stand brengt.

Godsvrucht

‘Bevalligheid is bedrieglijk en schoonheid vergankelijk, een vrouw die de HEERE vreest, die zal geprezen worden’ (vs. 30).

Het vers zegt niet dat deze vrouw niet aantrekkelijk (bevallig) of mooi was, maar dat bepaalde niet haar waarde. We leren ook dat niet puur menselijke ijver of trouw en energie haar drijfveren waren, maar de Godsvrucht. Haar diepe ontzag voor God maakte dat ze een leven leidde dat Zijn instemming had op alle gebieden.

De mens kijkt naar het uiterlijk (dat geldt helaas vaak ook bij de keuze van een vrouw), maar God kijkt naar het hart. Zo was David toch een man die ‘knap van uiterlijk’ was, maar niet deze uiterlijke kenmerken maakten hem tot de ‘man naar het hart van God’, maar zijn Godsvrucht. Zijn diepe ontzag voor God en zijn bereidheid tot onvoorwaardelijk zelfoordeel bezorgden hem deze erkenning van God. De wereld kiest haar ‘mode- en topmodellen’, maar God heeft andere criteria en Zijn keuze valt op mensen die in deze wereld, over het algemeen, niet veel voorstellen. Maar terwijl de namen van de groten van deze wereld snel uit onze gedachten zullen verdwijnen en velen van hen het eenmaal uit de mond van de Heer zullen horen: ‘Ik ken u niet’, zijn de namen van de uitverkorenen van God voor eeuwig in de hemel opgeschreven.

Hoop

‘Geef haar van de vrucht van haar handen en laten haar werken haar prijzen in de poorten’ (vs. 31).

Nu krijgt deze vrouw haar loon. Met haar eigen werk mag ze zich versieren. In de poorten, waar het oordeel uitgeoefend werd en waar haar man geëerd werd, daar worden haar werken tot roem voor haar. Mogen we bij de poorten niet aan de rechterstoel denken, waar al onze werken openbaar worden? In Openbaring 19:7 wordt dat met de volgende woorden beschreven: ‘Zijn vrouw heeft zich gereedgemaakt’. En dan lezen we dat ons een smetteloos kleed gegeven wordt, dat uit de rechtvaardige daden van de heiligen geweven is. De Heer bekleedt (versiert) de Zijnen dan in Zijn genade met de trouw die Hij Zelf in hun bewerken kon en verheugt Zich als Hij naar hen kijkt.

Het is de moeite waard om ons leven naar het model van deze deugdelijke vrouw tot eer van onze Heer te leven, want dat wat wij voor Hem gedaan hebben, is dat waaraan de Heer Jezus eeuwig Zijn vreugde zal hebben. En dat niet alleen. Hij zal op een dag ‘verheerlijkt [te] worden in Zijn heiligen en bewonderd [te] worden in allen die geloofd hebben’ (2 Thess. 1:10). De heerlijkheid van het Lam in het midden van de heilige stad zal door de fundering van de muur, die bestaat uit edelstenen in alle kleuren, over de hele aarde lichten. Diegenen die hier de heerlijke eigenschappen van de Heere Jezus in hun leven getoond hebben, zullen dan de weerspiegeling van Zijn schoonheid zijn – tot Zijn eer!

M. Lessmann