Rennen!

Liefde drijft ons uit naar Hem.

Ahimaäz en zijn liefde tot David

Absalom is dood! Zijn leger is verslagen. Nu is het zaak om aan koning David de overwinningsboodschap over te brengen. Wie zal er rennen? Daar is Ahimaäz. Hij heeft al eens met gevaar voor zijn leven de koning een belangrijke boodschap gebracht. ‘Laat mij toch rennen en de koning de boodschap brengen dat de HEERE hem recht gedaan heeft en hem verlost heeft uit de hand van zijn vijanden’ (2 Sam. 18:19). Zijn hart klopt voor David. Uit liefde wil hij hem de boodschap over de dood van Absalom voorzichtig overbrengen.

Maar Joab, de legeraanvoerder, vindt Ahimaäz daar vandaag niet de juiste man voor. De Cusjiet moet lopen, omdat de zoon van de koning dood is. Ahimaäz laat zich echter niet afwijzen. De Cusjiet wil niet voor Joab neerbuigen, hij wil echter voor de koning zelf op zijn aangezicht ter aarde neerbuigen en hem zo zijn genegenheid tonen. Daarom vraagt hij met veel kracht en beslistheid tot tweemaal aan Joab: ‘Laat mij gaan rennen’ (2 Sam. 18:23). Ten slotte willigt deze zijn verzoek in en zegt hij: ‘Rennen!’ (2 Sam. 18:23). Dan rent hij weg; hij gaat sneller dan de Cusjiet en rent hem voorbij.

Rennen wij ook zo als Ahimaäz? Waar haalde hij de energie vandaan? De liefde voor David liet hem zo rennen. Voor ons betekent dat: ‘ziende op Jezus …’. In de mate waarin wij naar de Heer Jezus, de Leidsman en Voleinder van het geloof, kijken, in diezelfde mate krijgen wij kracht om de wedloop die voor ons ligt, met volharding te lopen (Hebr. 12:1-2). Het is echt een wedloop!

Paulus en zijn liefde tot Christus

Ook Paulus bevond zich op de renbaan. Hij liep niet zonder duidelijk doel (1 Kor. 9:26). Hij liep regelrecht op zijn doel af, zonder omwegen. Waar lopen wij eigenlijk naartoe? Naar Jezus Christus, onze Heer! Hoe sterker Zijn aantrekkingskracht op ons is, hoe sneller, doelgerichter en gelukkiger wij lopen.

De Christelijke wedloop lijkt op een lange gang met licht aan het eind. Rechts en links hangen de prachtige platen van oude geloofshelden. Wij zijn omgeven door een wolk van getuigen (Hebr. 12:1). Maar vóór ons is het Licht: ‘ziende op Jezus’! Hoe dichter wij bij het Licht komen, hoe lichter het om ons heen wordt.

Wij zijn nog niet bij het doel. We zijn nog niet bij Hem. Maar wij jagen ‘naar het doel: de prijs van de hemelse roeping van God, in Christus Jezus’ (Fil. 3:14). ‘Weet u niet, dat zij die in de renbaan lopen, allen wel lopen, maar één de prijs ontvangt? Loop zo, dat u die verkrijgt’ (1 Kor. 9:24).

Maria Magdalena en haar liefde tot haar Heer

De Heer Jezus is gestorven! Zonder Hem is de wereld nu volledig leeg voor Maria Magdalena. Hij had zeven demonen bij haar uitgedreven en haar door Zijn liefde helemaal gelukkig gemaakt. Maar nu is Hij er niet meer! Ze heeft Hem aan het kruis zien hangen. Samen met de andere vrouwen van Galilea heeft ze toegekeken hoe ze Hem in het graf gelegd hebben. Vroeg op de eerste dag van de week komt ze alleen naar het graf en treft ze het leeg aan (Joh. 20). Wordt haar nu ook nog de gestorven Heiland afgenomen?

Laten we eens opletten wat Maria doet: ze begint te rennen! Ze snelt terug naar Petrus en de andere discipelen. Ze loopt uit liefde voor haar Heer. Ze loopt omdat ze, zoals ze spoedig daarop tegen de ‘tuinman’ zegt: ‘de Heer uit het graf hebben weggenomen, en wij weten niet waar zij Hem gelegd hebben’ (Joh. 20:2). Wat een toegewijde liefde in het hart van deze vrouw! Wat moet dat toch het hart van de Heer verkwikt hebben!

Petrus loopt, maar niet zo snel 

Het bericht van Maria brengt ook de beide discipelen in beweging. Ze snellen samen naar het graf. Weer is het een wedloop. De ene rent harder dan de andere. De impulsieve Petrus wil er beslist het eerst zijn. Nee! ‘De andere discipel liep vooruit, sneller dan Petrus, en kwam het eerst bij het graf’ (Joh. 20:4). Arme Petrus! Hij rent niet zo hard meer met z’n bezwaarde geweten!

Kennen wij dat ook? Is onze verhouding tot de Heer misschien niet meer zo levendig als vroeger? Voelen wij ons in dit of dat veroordeeld? Wat erg als de Heer tegen ons moet zeggen: ‘U liep goed; wie heeft u tegengehouden?’ (Gal. 5:7).

Nog verdrietiger is het wanneer wij tot hen behoren die zich daar ‘uitsloven ieder voor zijn eigen huis’ (Hag. 1:9), terwijl het huis van God ‘verwoest ligt’. Maar daarbij verwerven wij alleen loon voor een portemonnee vol met gaten. Het is niet de moeite waard om daarvoor te rennen.

Slot

Er is er maar Eén voor Wie het de moeite waard is om te rennen: Christus! Laten wij dezelfde wens hebben als de bruid in het Hooglied: ‘Trek mij mee, wij zullen achter U aan snellen’ (Hoogl. 1:4). Ja, achter U aan!

De Heer Jezus komt spoedig om ons tot Zich te nemen. Dan zijn we bij het doel. Maar laten we bedenken: dit ene woord zullen we daar niet meer van Zijn lippen horen, dat Hij u en mij vandaag nog wel steeds toeroept: rennen!

C. Briem