Neutraliteit in onze tijd

In de tijd van de reformatie hebben veel gelovigen in verschillende streken zich afgescheiden van het rooms-katholieke systeem. Het Evangelie van de genade van God, de rechtvaardiging van de zondaar op grond van het geloof in Jezus Christus, zonder werken van de wet, werd op vele plaatsen trouw gepredikt.

Helaas volgde hierop geen terugkeer naar de waarheden van het begin die betrekking hebben op de dienst aan God en de vrije leiding van de Heilige Geest in de Gemeente, in overeenstemming met het gebod van de Heer door middel van de apostel Paulus in 1 Korinthe 12, 14:23-40 en in andere gedeelten. Men richtte verschillende godsdienstige systemen op, en in plaats van een dienst in de kracht van de Geest werd een menselijke vorm van dienst ingevoerd. Op dit punt – en ook op andere punten – hadden gedachten van de mens meer gezag dan de autoriteit van Gods Woord.

Er volgde dan ook spoedig een periode van innerlijke doodsheid, die invloed had op heel de Christenheid. Dit vinden wij terug in de brief aan de gemeente van Sardis in Openbaring 3:6: ‘U hebt de naam dat u leeft, en u bent dood’. Het protestantisme werd een koud formalisme zonder leven.

Desondanks waren er in het systeem dat door Sardis wordt voorgesteld trouwe en toegewijde gelovigen, zoals de Heer tegen die gemeente zegt: ‘Maar u hebt enkele namen te Sardis, die hun kleren niet bevlekt hebben, en zij zullen met Mij wandelen in witte kleren, want zij zijn het waard’. Ook zijn er in bepaalde tijden en streken tijdelijke opwekkingen geweest; meerdere mensen beleefden een geestelijke opwekking en hebben zelfs geleden voor de Naam van de Heer, maar anderen bleven slapend, en deze doodsheid was nog nooit zo diep geweest als in de eerste helft van de 19e eeuw.

Dat is de reden waarom verschillende gelovigen intense oefeningen doormaakten met betrekking tot de diepgezonken toestand waarin de Kerk gevallen was. Enkele nederige en toegewijde gelovigen werden ertoe geleid samen te komen om zich hierover te verootmoedigen en te bidden. Samen bestudeerden zij het Woord van God, en hun ogen werden spoedig geopend om te zien dat de Christenheid zich overal had verwijderd van dat wat ‘van het begin af gehoord’ was (1 Joh. 2:24). Zij begrepen ook dat zij zich moesten afscheiden van elk godsdienstig systeem, om zich eenvoudig te vergaderen in de Naam van de Heer, zoals geschreven staat: ‘Laat ieder die de Naam van de Heer noemt, zich onttrekken aan ongerechtigheid’ (2 Tim. 2:19), en ‘Waar twee of drie vergaderd zijn in Mijn Naam, daar ben Ik in het midden van hen’ (Matt. 18:20).

Bijbelgedeelten als Johannes 4:23-24, 2 Korinthe 6:14-18 en Hebreeën 13:13 lieten hun zien dat zij zich niet konden verbinden met ontrouwe mensen voor gebed en aanbidding. En gedeelten als 2 Timotheüs 2:22 en Handelingen 4:23 en 20:7 wezen hen erop met wie zij moesten samenkomen om zich rondom de Heer te vergaderen. Zij ontvingen een grote zegen.

Nadat zij het voorrecht opnieuw hadden ontdekt zich volgens het Woord van de Heer te vergaderen, ontdekten zij door Gods Geest verschillende andere kostbare waarheden opnieuw, die vele eeuwen lang vergeten waren geweest: de eenheid van de Gemeente, het Lichaam van Christus, zoals deze wordt uitgedrukt aan de Tafel van de Heer; de aanwezigheid van de Heilige Geest op aarde in de individuele gelovige en in de Gemeente; de bevrijding van zonde en de positie van de gelovige in Christus; de dagelijkse afzondering van de wereld en een trouwe levenswandel met Christus alleen als Voorbeeld; de werkelijke verwachting van de Heer, Die komt om de overleden én de levende gelovigen op te nemen; de eerste opstanding.

Dit zijn de waarheden (en er zijn er nog meer) die weer aan het licht werden gebracht. Zij gaven kracht en leven aan het laatste gezamenlijke getuigenis van de Heer vóór Zijn komst – Zijn komst waarbij Hij in een oogwenk Zijn Gemeente zal opnemen van deze aarde. Deze waarheden werden snel verspreid, en vele gelovigen in verschillende regio’s begrepen dat zij zich moesten afzonderen van elk menselijk systeem om de weg van de Heer te kunnen gaan, zoals Gods Woord deze weg toont voor dagen van verval. En door middel van deze gelovigen ontstond er een getuigenis voor de Heer te midden van de Christenheid.

Maar hoewel deze waarheden van het begin in de 19e eeuw  heel duidelijk werden gebracht en overal verkondigd waren, was er maar een klein aantal gelovigen dat trouw was aan deze waarheden en wilde leven in dit getuigenis voor de Heer; het merendeel bleef in de verschillende systemen van de Christenheid.

Helaas waren er onder hen die plaats namen in het getuigenis en de principes van de waarheid aanvaardden van tijd tot tijd mensen met een gebrek aan nederigheid, die ongehoorzaamheid hebben ingebracht door de Goddelijke principes uit Zijn Woord aan de kant te schuiven; sommigen hebben leringen gebracht die in strijd waren met de waarheid, anderen weigerden tucht uit te oefenen, die immers nodig is opdat de gemeenten niet verontreinigd worden door zuurdeeg; weer anderen gingen zelfs zo ver dat zij valse leringen brachten die een aanval waren op de heerlijke Persoon van onze kostbare Heer.

Wanneer deze valse leraren de waarheid volledig hadden verlaten, zou geen van de gelovigen zijn afgetrokken naar hun wegen; maar vaak werd een aantal waarheden vermengd met een dwaling, en wel zo listig dat sommige gelovigen het gif niet meer konden onderscheiden. De vijand is altijd gevaarlijker wanneer hij de gedaante van de slang aanneemt dan wanneer hij zich voordoet als een brullende leeuw.

Daarom schreef de apostel Paulus aan de Korinthiërs: ‘Maar ik vrees dat zoals de slang Eva verleidde door haar sluwheid, zo ook uw gedachten bedorven [en afgeweken] zijn van de eenvoudigheid jegens Christus … Want zulke mensen zijn valse apostelen, bedrieglijke arbeiders, die zich voordoen als apostelen van Christus. En geen wonder; want de satan zelf doet zich voor als een engel van het licht. Het is dus niets bijzonders, als ook zijn dienaars zich voordoen als dienaars van de gerechtigheid; hun einde zal zijn naar hun werken’ (2 Kor. 11:3, 13-15).

Het meest gebeurt het wel dat de vijand zich bedient van begaafde personen, die door de kwaliteiten die ze bezitten een grote invloed kunnen uitoefenen op de toehoorders, om verkeerde leringen of gemakzuchtige principes te verspreiden, zoals bij voorbeeld Hymenéus en Filétus deden, die ‘van de waarheid zijn afgeweken door te zeggen, dat de opstanding reeds heeft plaats gehad en die het geloof van sommigen omver werpen’ (2 Tim. 2:17-18). Zo waren er te midden van het getuigenis mensen met een onbetwistbaar talent, die een echte gave bezaten, die later gemakzuchtige principes hebben aangenomen en er vervolgens in geslaagd zijn deze principes aan anderen over te brengen.

Maar in soortgelijke omstandigheden zijn er door de genade en de barmhartigheid van de Heer altijd dienstknechten van God geweest die in staat waren het kwaad te onderscheiden, en die een oproep hebben laten horen om de kudde van de Heer te beletten op een dwaalspoor te komen. Zij moesten vaak herinneren aan de aansporing van de Heer aan de gemeente in Filadelfia: ‘Houd vast wat u hebt, opdat niemand uw kroon neemt’ (Openb. 3:11).

En er zijn altijd, zelfs in de donkerste tijden, overwinnaars geweest die in het besef van hun volledige zwakheid trouw zijn gebleven aan het Woord van God, die niets wilden loslaten van dat wat vanaf het begin was gehoord (1 Joh. 2:24). Wanneer het oog eenvoudig is, is het hele lichaam verlicht, en het licht maakt duidelijk wat verkeerd is: ‘Alle dingen echter, als zij door het licht bestraft zijn, worden openbaar; want het is het licht dat alles openbaar maakt’ (Ef. 5:13, Matt. 6:22).

Anderen echter hebben zich laten verleiden, zodat verdrietige scheuringen niet konden uitblijven. Daardoor bestaan er helaas verschillende groepen gelovigen die zich hebben afgescheiden van het getuigenis van de Heer, die weliswaar bepaalde waarheden uit Gods Woord nog min of meer hebben vastgehouden, maar een weg van onafhankelijkheid gaan die in strijd is met het principe van de eenheid van Christus’ Lichaam.

Een verdrietig feit in onze tijd is dat veel kinderen van God, die in verschillende kringen tot bekering zijn gekomen, in relatie blijven met degenen die de weg van Gods Woord verworpen hebben of gemakzuchtige principes hebben aangenomen. Zij houden geen rekening met dat wat de Heilige Geest in de 19e eeuw heeft bewerkt door de waarheden van het begin opnieuw in het licht te plaatsen, om een getuigenis voor de Heer op te richten te midden van het verval; en zij hebben er geen enkele behoefte aan zich serieus bezig te houden met de oorzaken van de scheuringen die hebben plaatsgevonden.

Zij zijn willens en wetens schuldig aan hun eigen onwetendheid, waardoor zij verbonden blijven aan de gemeenten waarin zij zijn opgegroeid, zonder oprecht te onderzoeken wat de wil van de Heer is en de weg te gaan die Hij de gelovige in Zijn Woord wijst. Zo was het ook in de dagen van verval in Israël: ‘Een ieder deed wat juist was in zijn [eigen] ogen’ (Richt. 17:6; 21:25).

Deze toestand, die we vinden bij veel kinderen van God, is voor sommigen aanleiding geweest te gaan denken dat zij deze gelovigen, die behoren tot de verschillende systemen van de Christenheid, moeten beschouwen als ‘neutrale’ gelovigen, en dat het dus geoorloofd zou zijn met hen samen te komen en zelfs bij bepaalde gelegenheden met hen brood te breken. Sommigen geloven zelfs dat wij vandaag de dag de eenheid van de familie van God kunnen uitdrukken door het handhaven van een dergelijke omgang met deze ‘neutrale’ gelovigen.

Laten we eraan denken dat de eenheid van de familie van God een kostbare zaak is, die tot eer van God strekt wanneer zij verwezenlijkt wordt (Joh. 17:20-21). Maar de eenheid zoals God die wil gaat altijd samen met de waarheid. Want de Gemeente van de levende God is de pilaar en grondslag van de waarheid (1 Tim. 3:15). Wanneer dit punt ontbreekt, is de eenheid niet de ware eenheid volgens de Bijbel. De eenheid zonder de waarheid kan zelfs een verschrikkelijk middel van onderdrukking worden, zoals we dat vinden in de Rooms-Katholieke Kerk, en soms ook in andere kringen.

De vraag is dus: ‘Kunnen wij gelovigen als neutrale Christenen beschouwen als ze bewust de verkeerde leringen negeren die scheuringen onder de gelovigen hebben veroorzaakt, en een passieve houding aannemen ten opzichte van deze scheuringen, terwijl zij overal heengaan om brood te breken, onverschillig in welke kring?’

Moeten wij een dergelijke houding niet veel meer beschouwen als een georganiseerde en bewuste tegenstand tegen de waarheid en tegen het getuigenis van onze Heer? Is het niet overduidelijk dat wij geen positie van neutraliteit kunnen innemen, wanneer wij denken aan de vervulling van de voorzeggingen van de apostel Paulus tegen de oudsten van de gemeente in Efeze: ‘En uit uzelf zullen mannen opstaan die verkeerde dingen spreken om de discipelen achter zich af te trekken’ (Hand. 20:30).

Nadat bepaalde valse leringen waren binnengedrongen, moesten vergaderingen de omgang weigeren met broeders die een dergelijke houding hadden aangenomen: een twijfelachtige houding die reden gaf tot oprechte twijfels ten opzichte van hen. Deze vergaderingen konden in geen geval deze ongezeglijke vijandigheid verdragen, die het geloof van de heiligen omverwierp en hen zwak maakte in hun afwijzing van het kwaad. Zij begrepen dat neutraliteit onmogelijk is ten opzichte van verkeerde leringen. Overigens, velen van hen die dit hebben voorgestaan zijn niet staande gebleven: zij vielen vervolgens zélf in de valstrik waarin zij al één voetstap hadden gezet door hun neutraliteit. Neutraliteit is in strijd met de principes van de Bijbel. De apostel Johannes beschouwde de opkomende neutraliteit als een verbondenheid, als omgang met de valse leraren: ‘Want wie hem begroet, heeft gemeenschap met zijn boze werken’ (2 Joh. 11).

De ervaring heeft dus duidelijk getoond dat neutraal willen blijven ten opzichte van het kwaad, inhoudt dat men deelneemt aan dat kwaad en handelt in strijd met de waarheid. We hebben gezien dat er inderdaad niets overblijft dan zich te wenden tot het kwaad, wanneer men niet meewerkt aan de opbouw van het Lichaam van Christus samen met de gelovigen die zich hebben afgekeerd van de ongerechtigheid.

Een Christen bevindt zich óf op het terrein van de Gemeente van God, óf niet. De Heer zegt tegen ons: ‘Wie niet met Mij is, is tegen Mij; en wie niet met Mij bijeenbrengt, verstrooit’ (Luk. 11:23). Wij moeten dus net zo beslist handelen zoals eens Jozua, toen hij een man zag ‘met een getrokken zwaard in Zijn hand. Jozua ging naar Hem toe en zei tegen Hem: Hoort U bij ons of bij onze tegenstanders?’ (Joz. 5:13).

Geliefden, laten wij het kwade niet navolgen, maar het goede. ‘Wie goed doet, is uit God; wie kwaad doet, heeft God niet gezien’ (3 Joh. 11). Laten we er daarom voor waken bepaalde Christenen na te volgen die onder het voorwendsel van neutraliteit beweren rein te blijven van verkeerde leringen. In feite zijn zij er zo door beïnvloed dat zij gemeenten in verwarring brengen en veel gelovigen op een dwaalspoor zetten. Hun onoprechtheid zal spoedig aan het licht komen, waarna zij hun eigen overtuiging openlijk zichtbaar zullen volgen.

Laten we anderzijds de principes van de waarheid vasthouden, zoals geschreven staat: ‘Koop de waarheid en verkoop haar niet’ (Spr. 23:23), ook al worden wij daarom misschien ‘exclusief’ genoemd.

Wat overigens de naam betreft die soms wordt toegekend aan broeders die niemand toelaten tot de broodbreking die bewust met zondige dingen omgaat, lijkt het mij goed hier een citaat aan te halen uit de ‘Messager évangélique’ van 1882 (blz. 380): ‘Men noemt ons ‘exclusief’, maar dat móeten we ook zijn! Immers, het woord ‘exclusief’ is afgeleid van het Latijnse werkwoord ‘excludere’, dat buitensluiten, uitsluiten betekent. Zoals in de dagen van Nehemia kunnen wij geen muur bouwen zonder dat deze muur ‘exclusief’ is. Waarom zouden wij anders de poorten en hun grendels moeten installeren, dan om te beveiligen en buiten te sluiten? Wij kunnen niet in oprechtheid de kostbare waarheid van het ene Lichaam aannemen zonder dat dit elke sektarische gedachte buitensluit. Zouden wij de waarheid kunnen aannemen dat er één God is, en vervolgens de afgoden van de heidenen kunnen tolereren? Zo kunnen wij ook niet de waarheid van het ene Lichaam van Christus aannemen, en tegelijkertijd de verschillende ‘lichamen’ binnen de Christenheid accepteren’.

Laten we denken aan de woorden van de eeuwige God tegen de profeet Jeremia in een tijd waar Hij de ongerechtigheid van het volk Israël niet langer kon verdragen: ‘Als u terugkeert, laat Ik u terugkeren, u zult voor Mijn aangezicht gaan staan. Als u wat kostbaar is, afscheidt van wat waardeloos is, zult u als Mijn mond zijn. Laten zíj terugkeren naar u, maar ú mag niet terugkeren naar hen’ (Jer. 15:19-21).

E. Longe (België, 1948)