Met de Meester door de storm

Stormen

Die zijn er altijd geweest en zullen er wel altijd blijven, zowel in letterlijke als in figuurlijke zin. Het nieuwe jaar belooft in dit opzicht niet veel goeds. Wat onze economie en werkgelegenheid betreft en alles wat daaruit voortvloeit, lijkt het wel alsof we een stormachtige tijd tegemoet gaan. Op kerkelijk-godsdienstig terrein ziet het er ook niet naar uit dat we een windstille tijd kunnen verwachten. Ook wat ons in ons persoonlijk en gezinsleven te wachten staat, ligt verborgen in de toekomst. We moeten er echter rekening mee houden dat ons nergens een kalme vaart over de levenszee is toegezegd. Integendeel!

Gods kinderen mogen zich echter wel verzekerd weten van een behouden aankomst. Ook is het een groot voorrecht te weten en te ervaren Jezus Christus als Heer en Heiland bij zich aan boord te hebben. Wat dit betekent, willen we overdenken aan de hand van twee geschiedenissen in het Nieuwe Testament, waar we de Meester met de Zijnen aantreffen te midden van de storm. We vinden die beschrijvingen in Mattheüs 8:23-27 en 14:22-33 (lees ook Mark. 4:35-41, 6:47-52, Luk. 8:22-25 en Joh. 6:16-21).

De Meester

In de eerste plaats willen we ons oog richten op Hem Die Zich in deze gebeurtenissen op zo’n wonderbare wijze openbaarde, opdat ook wij daarin Zijn heerlijkheid mogen aanschouwen.

Bij de eerste geschiedenis zien we dat de Heer Zelf eerst aan boord ging en dat de discipelen Hem volgden. Daarin gehoorzaamden zij aan Zijn bevel: ‘Volg Mij’. In die weg van navolging konden ze op de zegen van Zijn tegenwoordigheid rekenen. Toen de storm zo hevig werd dat ze angst hadden te vergaan, deden ze niet tevergeefs een beroep op Zijn hulp.

Bij de tweede storm handelde Hij anders. Daar beval hij de Zijnen om tegen de avond zonder Hem zee te kiezen. Zelf bleef Hij alleen op de berg om te bidden, maar Hij verloor hen daarbij niet uit het oog. Op de juiste tijd kwam Hij hen te hulp. Zo is het nog. We mogen zingen: ‘Jezus bidt nu voor de Zijnen, o, dat doet ons harte goed’. En ook: ‘In genade ziet U neder op al d’Uwen in de strijd’. Wat een voorrecht met zo’n Meester door de storm te mogen gaan. In dit geloof kunnen we dan alle golven trotseren.

Er is nog een belangrijk verschil in de beide voorvallen. In de eerste storm zien we de macht van de vijand. In drie Evangeliën lezen wij dat Hij de wind bestrafte. Stellig heeft de satan geprobeerd de Heer Jezus en de Zijnen door die storm te vernietigen. Hij wilde voorkomen dat de man die in zijn macht verkeerde in het land aan de overzijde van het meer, bevrijd zou worden. Satan was en is nog een machtige tegenstander. Maar de macht van de Heer reikt verder! Satan en zijn demonen moesten voor die macht wijken.

Het tweede geval ligt anders. Daar zien we dat de Heer Zelf Zijn volgelingen de weg van moeilijkheden opstuurde om hen dingen te leren die ze op een kalme zee nooit hadden kunnen leren. Van de eerste storm hadden ze alleen maar geleerd zich te verwonderen over Zijn macht. Ook van het wonder van de broden waren ze niet veel wijzer geworden (Mark. 6:52). Maar na die tweede storm kwamen ze tot aanbidding en beleden ze Hem als Zoon van God (Matth. 14:33).

Het is niet voor niets dat de apostel Petrus later aan de gelovigen schreef: ‘Daarin verheugt u zich, nu, als het nodig is, voor een korte tijd bedroefd door velerlei verzoekingen, opdat de beproeving van uw geloof, veel kostbaarder dan die van goud, dat vergankelijk is en door vuur beproefd wordt, blijke te zijn tot lof en heerlijkheid en eer in de openbaring van Jezus Christus’ (1 Petr. 1:6-7).

‘… als het nodig is’! De Meester wist dat die storm toen voor de Zijnen nodig was. Hij weet ook wanneer die voor ons nodig is. Aan de hand van deze geschiedenis over de tweede storm willen we uit de ervaringen van de discipelen de volgende keer enige praktische lessen ontlenen.

Gehoorzaamheid

Zowel Mattheüs 14:22 als Markus 6:45 delen ons mee dat de Heer Zijn discipelen dwong om in het schip te gaan en af te varen. Daaruit kunnen we afleiden dat zij geen zin hadden om dit te doen. We kunnen dat goed begrijpen. Ze hadden zojuist meegemaakt hoe de Heer Jezus de broden vermenigvuldigd had en waren daardoor in staat gesteld een menigte van vijfduizend mannen plus de vrouwen en kinderen te voeden. Ze zullen stellig de geestdrift gedeeld hebben van de schare die Hem Koning wilde maken (Joh. 6:15). Dat lag immers geheel in de lijn van hun verlangens.

Van de Heer Jezus Zelf lezen wij dat Hij wist dat zij zouden komen en Hem met geweld wegvoeren om Hem Koning te maken. Wetende dat daarvoor de tijd nog niet gekomen was en dat het ook niet op deze wijze zou gebeuren, onttrok Hij Zich daaraan door Zich op de berg af te zonderen. Tevoren stuurde Hij Zijn discipelen weg waardoor zij verhinderd werden aan deze verkeerde actie deel te nemen. Door de ervaringen in de storm wilde Hij hen ertoe brengen Hem te aanbidden als de Zoon van God.

Dit alles zullen de discipelen toen niet begrepen hebben, maar het is gelukkig voor hen geen verhindering geweest Hem te gehoorzamen. Hoe gemakkelijk komt bij ons het ‘waarom’ op onze lippen in dergelijke omstandigheden! Maar wat is het gezegend als we leren gehoorzamen, ook al begrijpen we nog zo weinig van Zijn wegen!

Bovendien heeft de Heer het Zijn discipelen gemakkelijker gemaakt door de belofte dat Hij bij hen zou komen. De scheiding zou slechts tijdelijk zijn. We kunnen dit afleiden uit de woorden dat Hij hen dwong vooruit te varen en ook uit de woorden in het Johannesevangelie: ‘En het was al donker geworden en Jezus was niet tot hen gekomen’ (Joh. 6:17).

Wat zullen ze naar die komst verlangd hebben! Ook ons is de belofte van Zijn spoedige wederkomst gegeven als een rijke troost bij alle moeilijkheden in de stormen van het leven.

Volharding

Het meer van Galilea is niet groot, de afmetingen zijn ongeveer 12 bij 20 kilometer. De afstand van Bethsaïda naar Kapernaüm is maar 8 kilometer langs de oever. De plotseling opstekende storm, niets ongewoons op dat meer, zal hen dus wel wat uit de koers geslagen hebben, want ze raakten midden op de zee, ‘ongeveer vijfentwintig of dertig stadiën’ van het land verwijderd (Joh. 6:19). We mogen aannemen dat de tocht tegen het vallen van de avond begon. Het was tegen ‘de vierde nachtwake’, dat is drie uur, dat de Heer Jezus bij hen kwam.

Al die negen lange uren hebben ze volhard in het vervullen van hun opdracht en zijn hun handen aan de riemen gebleven, hoewel ze slechts 25 of 30 stadiën verder kwamen. Dat is nauwelijks 5 kilometer. Wat moet die tegenwind sterk geweest zijn! Wat een volharding om aan de gegeven opdracht te voldoen!

‘U hebt volharding nodig’, schreef de schrijver van de Hebreeënbrief aan zijn medegelovigen (Hebr. 10:36). Ook wij hebben dat nodig. Hoe gemakkelijk kan een sterke tegen­wind onze energie doen verslappen. Gemakzucht en nuttigheidsredeneringen kunnen ons er zo licht toe brengen om de aanvaarde taak maar op te geven, zoals Johannes Markus dit deed en later ook Demas. Laten we ook nooit vergeten dat volharding beloond wordt.

De Meester zag hen

Wat een heerlijke woorden: ‘Hij zag dat zij zich zeer aftobden met roeien’ (Mark 6:48). Hij had hen niet uit het oog verloren, al beseften zij dat toen nog niet. En op Zijn tijd zou Hij hen te hulp komen.

Het is een waarheid voor alle tijden en alle omstandigheden dat de Heer de Zijnen nooit uit het oog verliest, ook al schijnt soms het tegendeel het geval te zijn. Talrijke voorbeelden en beloften in de Bijbel bevestigen dit. Denken we slechts aan de woorden die God tot Mozes sprak: ‘Ik heb duidelijk de onderdrukking van Mijn volk, dat in Egypte is, gezien en heb hun geschreeuw om hulp vanwege hun slavendrijvers gehoord. Voorzeker, Ik ken hun leed’ (Ex. 3:7), en aan de woorden van de Heer in Open­baring 2: ‘Ik weet uw verdrukking en uw armoede – maar u bent rijk – en de lastering van hen die zeggen dat zij Joden zijn, en het niet zijn, maar een synagoge van de satan. Vrees niets van wat u lijden zult’ (vs. 9-10a).

Er is geen reden om met het oude volk te klagen: ‘Mijn weg is voor de HEERE verborgen’ (Jes. 40:27). Vele beloften spreken van het tegendeel, zoals Psalm 33:18-19: ‘Zie, het oog van de HEERE is over wie Hem vrezen, op hen die op Zijn goedertierenheid hopen, om hun ziel te redden van de dood en hen in het leven te behouden, wanneer er honger is’.

Ongegronde vrees

Hoewel de Heer beloofd had bij hen te komen, schrokken ze hevig, toen ze Hem op deze wijze zagen naderen. In plaats van Hem te herkennen, zagen ze Hem in bijgelovige angst aan voor een spookverschijning en schreeuwden ze van vrees. ‘Ik ben het, vreest niet’ (Matth. 14:27). Die woorden moeten hun als muziek in de oren hebben geklonken, alle angst hebben weggenomen en er grote blijdschap voor in de plaats hebben gegeven.

Het moet hen gegaan zijn zoals het een vrouw gaat die in de nacht wakker schrikt door het bellen van haar onverwacht thuiskomende man. Verontrust en angstig zal zij vragen: ‘Wie is daar?’ Maar die angst verandert in blijdschap zodra zij de bekende stem hoort zeggen: ‘Ik ben het’.

Het is een grote troost als we in de stormen van het leven de stem van de Meester mogen herkennen. Hij spreekt daarin tot ons: ‘Dit is van Mij geschied’. Geen beproeving in het leven gaat buiten Hem om. Hij spreekt daarin tot ons hart en als het nodig is ook tot ons geweten. Wij mogen zingen: ‘Waarom Christenen zou u vrezen, is uw Stuurman niet de Heer?’

Hoe goed we die laatste woorden ook bedoelen, we moeten oppassen daar geen verkeerde conclusies aan te verbinden, net zo min als aan de woorden van een andere dichter: ‘Geef de Heiland ’t roer in handen van uw aardse levensschip’. We lezen nergens dat Hij het roer overneemt, zodat wij rustig achterover leunend van alle verantwoordelijkheid voor de navigatie ontslagen zouden zijn. Hij laat het roer in onze handen en geeft als de Kapitein Zijn instructies en aanwijzingen. We blijven verantwoordelijk voor de navigatie van ons levensschip en moeten acht geven op Zijn onderwijs en Zijn aanwijzingen volgen. Hij is meer dan de stuurman. Hij is de Kapitein.

Dit is dezelfde les die we vinden in Psalm 25: ‘Wie is de man die de HEERE vreest? Hij onderwijst hem in de weg die hij moet kiezen’ (vs. 12). Het ‘vrezen’ drukt de houding van eerbied, afhankelijkheid en biddend opzien tot Hem uit. In die toestand kunnen we op de noodzakelijke aanwijzingen van Hem rekenen, terwijl het kiezen van de weg aan ons wordt overgelaten. Het niet verstaan en ter harte nemen van deze waarheid zou ons tot een verkeerde passiviteit kunnen verleiden.

Vrees niet. Hoe vaak klinken ons deze woorden niet tegemoet, als we de Bijbel lezen? De gelovigen van alle tijden hebben die in perioden van zorg en beproeving nodig gehad en zijn erdoor bemoedigd geworden. Met die woorden kunnen ook wij de toekomst tegemoet gaan, welke hevige stormen er ook mogen opsteken.

Wachten op Zijn bevelen

Zodra Petrus de Meester herkende, kwam het verlangen in hem op om over de golven naar Hem toe te gaan. Welke motieven hem daarbij bewogen, weten we niet. We zouden kunnen zeggen dat deze woorden getuigen van zijn grote liefde voor de Heer. Hij wilde graag dicht bij Hem zijn. Maar hij deed dit niet zomaar op grond van deze impuls. Hij wachtte op een duidelijk bevel van de Meester en ging niet tot handelen over voor hij dit bevel ontving.

Hierin zien we een zeer belangrijk beginsel, ook voor onze tijd. Een impulsieve aandrang, ook met de beste motieven, is niet voldoende. Vóór hier gevolg aan kan worden gegeven, moet de zekerheid bestaan dat het de wil van de Heer is. Een mooi voorbeeld hiervan vinden we in Jesaja. Op de vraag van de Heer: ‘Wie zal Ik zenden?’ antwoordde hij niet: ‘Ik zal wel gaan Heer’, maar: ‘Zend mij’ (Jes. 6:8). Ook hij wachtte op een bevel.

De wil van de Heer leren verstaan is voor ons niet zo eenvoudig als destijds voor Petrus in Mattheüs 14. De Heer is niet meer zó bij ons om op die manier tot ons te spreken. Maar als Zijn Plaatsvervanger heeft Hij ons de Heilige Geest gezonden. Die stem kunnen we echter misverstaan. De praktijk bewijst dat maar al te vaak een innerlijke aandrang, voortkomend uit een sterk verlangen, voor de stem van de Geest wordt gehouden.

De Heer heeft ook andere middelen ter beschikking om ons Zijn gedachten duidelijk te maken. Eén daarvan is de inschakeling van andere personen die hierin ook geestelijk geoefend zijn. We kunnen dit echter niet als regel stellen voor alle beslissingen. Van Filippus lezen we niet dat hij overleg pleegde met de andere broeders vóór hij voldeed aan de opdracht van de Heer ten aanzien van de kamerling. Maar hier betrof het een bepaalde dienst, die paste in het kader van zijn algemene en door allen erkende roeping als evangelist. Ik vermoed dat alle evangelisten wel soortgelijke ervaringen kennen.

Petrus ontving hier de opdracht in tegenwoordigheid van zijn medediscipelen. In een ander geval werd hij door Cornelius uitgenodigd om naar Cesaréa te komen. Zelf kreeg hij ook de zekerheid dat hij die uitnodiging moest aannemen. Toen betrok hij bij die opdracht nog zes broeders die met hem daarheen gingen.

Barnabas en Saulus werden door de Heilige Geest geroepen en uitgezonden, maar diezelfde Geest maakte dit ook duidelijk aan de andere drie medearbeiders in Antiochië en aan de hele gemeente. Later hoorde Paulus in een visioen de stem: ‘Kom over naar Macedonië en help ons’ (Hand. 16:9). De werkwoorden staan in het enkelvoud en bewijzen dus zijn persoonlijke roeping. Hij heeft dit echter met zijn medewerkers besproken. Dit blijkt uit de woorden van Lukas: ‘Dat de Heer ons geroepen had’ (Hand. 16:10). Ongetwijfeld werd hun nu ook duidelijk waarom de Geest hen verhinderd had andere streken in Klein-Azië te bezoeken, zoals zij van plan waren geweest.

Deze Schriftplaatsen, die met andere te vermeerderen zijn, geven duidelijke aanwijzingen wat betreft het leren verstaan van de roeping voor een taak in het werk van de Heer. De praktijk leert dat moeilijkheden ontstaan als er geen rekening gehouden wordt met deze beginselen en de voortgang van het werk van de Heer wordt erdoor geschaad.

Kleingeloof

Bij het vervullen van de opdracht moet de gelovige het oog op de Opdrachtgever gericht houden. Het letten op wind en golven leidt tot verlies van geloofsvertrouwen, tot het ontstaan van twijfel. Dit ondervond Petrus en het bezorgde hem het verwijt van de Meester: ‘Kleingelovige, waarom hebt u gewankeld?’

Het was niet de eerste keer dat de Heer zo tot hem moest spreken en het zou helaas ook niet de laatste keer zijn. Vier keer heeft Petrus, in drie gevallen met de anderen samen, het woord ‘kleingelovige’ moeten horen. De eerste keer vinden we deze benaming in Mattheüs 6:30, waar kleingeloof in verband staat met de bezorgdheid voor de dingen van het dagelijks leven, voedsel en kleding. De tweede keer vinden we in Mattheüs 8:26 vanwege de ongegronde vrees in tegenwoordigheid van de Heer te zullen vergaan. De derde keer vinden we in Mattheüs 14:31, waar we lezen dat zijn kleingeloof er de oorzaak van was dat hij ging wankelen, wat hier twijfelen betekent. We kunnen ook vertalen: ‘Waarom bent u gaan twijfelen?’

Niets werkt zo verlammend op het geloofsleven als het toelaten van twijfel in het hart aangaande de Persoon en het woord van de Heer. De laatste keer komt dit woord voor in Mattheüs 16:8. We zien daar dat het kleingeloof voortkwam uit het niet begrijpen en het zich niet herinneren van wat de Heer tevoren gezegd en gedaan had. Alle vier gevallen bevatten belangrijke lessen voor ons.

H. Wilts