Lessen uit Efeze 5:21-33
We vinden in dit gedeelte het onderwerp van intieme aardse verhoudingen. De algemene vermaningen die we in het gedeelte hiervoor vinden, hebben te maken met de heiligen van God als zodanig, met de kinderen van God en de leden van het lichaam van Christus. Maar vanaf vers 22 toont de Heilige Geest dat Hij niet onverschillig staat tegenover de relaties die deze gelovigen onderhouden met elkaar of met anderen op deze aarde. Zo kan het bijvoorbeeld zijn dat in een huwelijk beiden (man en vrouw) Christenen zijn; maar het kan ook voorkomen, dat slechts één persoon behouden is, en de ander nog steeds een Jood of een heiden is; en zo is het ook bij de verhoudingen van vaders en kinderen, van meesters en knechten.
Wij houden ons nu alleen bezig met vragen die te maken hebben met de meest intieme band op aarde: de relatie tussen man en vrouw. En we zullen zien dat de Heilige Geest meer dan overvloedig voorziet in de behoeften van de kinderen van God die zo – door het huwelijk – aan elkaar verbonden zijn, zodat zij – wát ook hun moeilijkheden zijn – genadig onderwijs en ernstige aansporingen vinden, en niet alleen maar geboden als het gaat om de levens- en huwelijksomstandigheden waarin zij voor God staan.
Geboden zijn namelijk niet de eigenlijke vorm waarin de Christelijke inzettingen voor onze aandacht komen. Vanzelfsprekend zijn er voorschriften en geboden in het hele Nieuwe Testament te vinden. In werkelijkheid hecht de apostel die het meeste de liefde toont, ook de meeste waarde aan de geboden, want het is in het Evangelie naar Johannes dat de grootste nadruk wordt gelegd op zulke voorschriften. En toch weten we allemaal dat er geen gedeelte in de Schriften te vinden is dat ons Gods liefde treffender en voortdurender voor de aandacht brengt dan juist de geschriften van de apostel Johannes.
Het is dus de grootst mogelijke fout om te veronderstellen dat Gods liefde niet overeenstemt met de duidelijke voorschriften die Hij in bepaalde Schriftgedeelten met Goddelijk gezag aan Zijn kinderen geeft.
Het valt echter desondanks niet te ontkennen dat – net zoals het algemene karakter van het Christelijk onderwijs niet de vorm aanneemt van geboden met een wettisch karakter – zo ook wij niet onder de wet van Mozes zijn geplaatst om dáár onze gedachten, gevoelens en levenswandel als Christenen te laten bepalen.
Nee, we hebben niet iets gekregen wat overeenstemt met de wet, maar een besliste en totale tegenstelling daarmee, want zoals de Schrift zegt: ‘De genade en de waarheid zijn door Jezus Christus geworden’ (Joh. 1:17). We hebben inderdaad geboden, maar die zijn niet bedoeld om ons leven te geven; nee, ze veronderstellen juist dat we leven hébben en ze regelen dat leven; ze zijn bedoeld om ons te oefenen tot de gehoorzaamheid van Christus (1 Petr. 1). En er is niets mooiers voor de ziel, en niets dat God meer verheerlijkt.
Normaal gesproken is de manier waarop in het Nieuwe Testament onderwijs wordt gegeven, deze: er is een bepaalde verhouding tot stand gebracht (bijvoorbeeld tussen God en een mens, of tussen mensen onderling), en in overeenstemming met het karakter van die verhouding (die ons in het Woord uitvoerig wordt ontvouwd en voorgesteld) dienen wij God te verheerlijken.
Omdat dit waar is in de natuurlijke dingen, gebruikt de Geest van God in Efeze 5 ook een natuurlijke, alledaagse relatie om de geestelijke waarheid die daarmee overeenstemt, voor onze aandacht te plaatsen. En als onze harten bezig zijn met de overvloedige genade die deze nieuwe, eeuwige band tussen Christus en de Gemeente tot stand heeft gebracht, ontdekken we niet alleen een motief, maar ook een model, een maatstaf en een kracht om God te verheerlijken in onze natuurlijke relaties zowel als in de geestelijke dingen. Er is geen plaats waar dit treffender blijkt dan in de eerste verhouding die de Heilige Geest hier voorstelt: ‘Gij vrouwen, weest aan uw eigen mannen onderdanig als aan de Heer’.
De vergelijking die de Geest van God hier gebruikt voordat Hij ingaat op de geestelijke verhouding die ons wordt voorgesteld in het beeld van het huwelijk — de allereerste gedachte is het voorstellen van het hoofdschap van de man als iets dat gezag heeft in het huwelijksleven.
We weten allemaal dat de man het hoofd van de vrouw is, op grond van de scheppingsorde, dus ook buiten het huwelijk. Dat betekent: ook als het huwelijk er niet zou zijn, zou de man een plaats hebben die de vrouw niet heeft – een plaats die helemaal los staat van het karakter van een man of vrouw.
We weten dat er buitengewoon onverstandige mannen zijn, en vrouwen met een vast karakter en wijsheid; maar niets kan Gods orde veranderen. We kunnen een kind ontmoeten dat is gezegend met een groot verstand, en van wie de ouders onverstandig en teerhartig zijn; maar ook dan geldt: hun verhouding als ouders en kinderen tot elkaar heeft niets te maken met het speciale karakter, of de toestand en conditie van hen die een hoge of juist een onderdanige plaats innemen.
Het is van groot belang dat we deze zaak duidelijk voor ogen hebben: dat geen enkele omstandigheid ooit een inbreuk op Gods inzettingen veroorlooft. Er kunnen in een relatie beproevingen zijn die voor één of meer betrokkenen grote moeilijkheden veroorzaken. Maar Gods orde blijft altijd bestaan en niets rechtvaardigt ooit ongehoorzaamheid aan Zijn wil; het is van groot belang daaraan te denken.
Er kunnen gevallen zijn waar gehoorzaamheid aan mensen een zonde zou zijn; er zijn géén gevallen waar ongehoorzaamheid een plicht is. Niemand kan ooit, onder welke omstandigheid dan ook, van u eisen dat u ongehoorzaam bent. Maar er zijn crisissituaties waarin u God meer moet gehoorzamen dan mensen. Het is een grote genade dat het niet vaak voorkomt dat men God moet gehoorzamen ten koste van de verhouding met mensen (bijvoorbeeld familieleden). Maar het kán voorkomen.
U vindt bijvoorbeeld in het begin van het Boek Handelingen Petrus en Johannes. Hun wordt opgedragen om niet meer te leren in de Naam van Jezus Christus. Wat konden zij anders doen, dan terugvallen op het gezag van God Zelf? Ze konden tegenover de godsdienstige leiders getuigen dat hun gewetens gebonden waren door God: ze waren ertoe verplicht om voor de mensen te getuigen. Zo blijft dus het eerste grote beginsel vaststaan, en al voordat we ingaan op details, is het duidelijk dat gehoorzaamheid altijd de plicht van de Christen is.
Christus is Degene Die in deze Brief voortdurend met eer en heerlijkheid wordt voorgesteld. Uitgaande van de algemene roeping tot onderwerping in de vreze van deze heerlijke Persoon stelt de Heilige Geest allereerst de plaats voor die passend is voor de Christelijke vrouw. Hij zegt: ‘Gij vrouwen, weest aan uw eigen mannen onderdanig als aan de Heer’. Hoewel dit een uitzonderlijk duidelijke taal lijkt als we eraan denken hoe wij mannen soms kunnen zijn, is het een bijzonder mooie gedachte dat we er altijd zeker van kunnen zijn dat God gelijk heeft. Maar naar menselijke begrippen zal dit Bijbelvers inderdaad nogal onbehoedzaam en absoluut geformuleerd lijken.
Misschien hebt u zelf bijvoorbeeld wel te maken met een onbekeerde man! Maar breng de Heer in uw omstandigheden in, en onmiddellijk ziet u Hem en Zijn kracht, die u wil helpen onderdanig te zijn, en van Hem leert u ook hoe ver onderdanigheid in de praktijk moet gaan.
Maar meer dan dat: u hebt in Hem ook een garantie tegen misbruik van dit beginsel: ‘Weest aan uw eigen mannen onderdanig als aan de Heer. De Heer wordt hier ingebracht, en dat zet alles op de juiste plaats. Wanneer het een vraag is van beproeving en lijden, dan geldt hetzelfde Bijbelvers ook. De Heer kan ons door grote moeilijkheden en gevaren laten gaan. Wat is de juiste plaats van een Christen of Christin in zulke omstandigheden? Onvoorwaardelijke onderwerping. Waarom? Omdat ik er zeker van kan zijn dat alles wat de Heer doet, uiteindelijk voor mijn ziel het beste en gelukkigste is en mij de meeste kracht zal geven – hoe groot de beproeving ook is. Hoe is dat mogelijk? Wel, we weten dat de Heer niet in staat is iets voor mij te doen wat niet tot mijn welzijn is en tot lofprijs van Zijn heerlijke Naam.
In deze Brief gaat het niet zozeer om Gods regering en leiding, om het feit dat Hij alles in Zijn handen heeft, maar om bijzondere verhoudingen tussen mensen onderling en in het bijzonder tussen Christus en Zijn Gemeente. Hier vinden we de Heer, Die de Zijnen liefheeft met een liefde die Hem ertoe bracht alles voor hen op te geven. Hoe kan ik de gezegende waarde betwijfelen van mijn onderwerping aan de Heer?
Een Christen-vrouw kan een man hebben bij wie het erg pijnlijk en moeilijk is om alles te verdragen. Misschien waardeert hij u helemaal niet en vraagt vaak dingen van u die onredelijk zijn. Als u daaronder zucht, wat kan dan uw last verlichten, ook al blijft u die last wel voelen? ‘Weest onderdanig aan uw eigen mannen als aan de Heer. Ik moet me dus als Christen-vrouw onderwerpen aan mijn man … als aan de Heer. Houd steeds alleen de Heer voor ogen, ook in uw huwelijksverhouding, in plaats van het onverschillige, liefdeloze, slechtgehumeurde gedrag van uw man – en Hij zal u kracht geven uw pad te gaan.
Zo is deze Bijbeltekst dus niet hard en zwaar, nee, het vers maakt duidelijk dat het geen zaak is van een moeilijke plicht, maar van vertrouwen in de Heer, Die in Zijn liefde, zorg en leiding boven alles staat. Dit is het waarmee de Heilige Geest het onderwijs over het huwelijk begint. Hij maakt hiervan het fundament van alle onderwijzingen die Hij hierna laat volgen.
Hij begint met de grote waarheid dat de Christen-vrouw ertoe geroepen is, aan haar eigen man onderdanig te zijn als aan de Heer. Zo is het dus niet een simpele zaak van menselijke genegenheid; dat zou inderdaad puur menselijk zijn; deze onderdanigheid is voor de mens in het algemeen een zeer noodzakelijk iets, maar zou ook waarde hebben als iemand geen Christen was. En het is evenmin een kwestie van dat wat de man verwacht van zijn vrouw, of van dat wat iemand correct en fatsoenlijk vindt. Dat soort dingen behoort tot onze menselijke gevoelens en moraal.
Maar het belangrijke is dat God niet kan zijn met een Christen-vrouw die bij voortduur Zijn gedachten over haar positie als vrouw veracht en verwaarloost. God staat aan geen enkele Christen toe om te wandelen volgens eigen normen, zelfs niet als die normen naar menselijke maatstaf moreel hoog staan of conservatief en traditioneel zijn. Dat soort normen kan in bepaald opzicht goed zijn, maar wanneer ik een Christen ben heb ik een hogere roeping.
Daarom staat juist op deze plaats in Gods Woord die gezegende aanwijzing: ‘Vrouwen, weest aan uw eigen mannen onderdanig als aan de Heer’. Hij roept de Christen-vrouw ertoe op om achter Hemzelf de persoon van haar man te zien. En zo mag zij Hem volgen en zich aan Hem onderwerpen. In deze gedachte zit veel troost voor elke Christen-vrouw die beproefd wordt.
Maar ditzelfde vers noemt ook de grens van de beproeving, want er is paal en perk gesteld in elke weg die we te gaan hebben. Die beperking is deze: dat God me nooit in omstandigheden plaatst waar ik vrij ben om te zondigen. Veronderstel daarom dat een man zijn vrouw zou bevelen om iets te doen wat overduidelijk zonde is, dan zou die vrouw meteen weten dat zij hieraan niet gebonden is, omdat ze wordt opgeroepen om onderdanig te zijn aan haar man als aan de Heer.
De Heer zal nooit iets toestaan dat zondig is. Hij kan me ziften en beproeven, en het kan zijn dat ik er eerst het nut of de noodzaak niet van inzie. Maar het geloof vindt zijn kracht en leiding steeds weer in de wijsheid van de Heer, in het vertrouwen op Hem, en niet in het vertrouwen op mijn wijsheid, in de vraag of ik Hem wel begrijp. U zult ontdekken dat we groeien in de wijsheid door tevreden te zijn met het feit dat we zelf geen wijsheid hebben. Als mijn vertrouwen gericht is op Zijn wijsheid, dan zal ik werkelijk wijs worden en daarin groeien.
Onze Heer was de volmaakte Mens, en hoewel Hij altijd volmaakt was in elke omstandigheid van dit leven, toch lag het grote kenmerk van Zijn volmaaktheid hierin: dat Hij de volmaakt Afhankelijke was, Die opzag tot God en kon zeggen: ‘Wist gij niet, dat Ik moest zijn in de dingen van Mijn Vader?’ Dat is voor de mens tegelijk de nederigste en feitelijk ook de hoogste plaats. En hoewel dit bij Christus waar was op een volmaakte wijze, zoals het bij niemand anders gold, toch is het in zekere mate ook waar voor elke gelovige.
Maar we moeten onszelf kritisch bezien als het hierom gaat. Wanneer er maar de kleinste tendens in ons hart is om het pad van onderwerping te verlaten, moeten we onderzoeken en nagaan of we wijs zijn in overeenstemming met God. De menselijke natuur houdt er niet van om onderworpen te zijn – in geen enkele omstandigheid. En wanneer ik gevaar loop de waarheid van God met voeten te treden door een gebrek aan onderwerping aan het gezag van iemand die door God boven mij gesteld is, heb ik mezelf nog nauwkeuriger en kritischer te onderzoeken.
Wanneer we gevonden worden op een weg die gekenmerkt is door onderdanigheid, laten we dan de Heer de ruimte geven om te werken. Om kracht en geloof te verlenen aan onze gehoorzaamheid en er een heilig karakter aan te geven, moet ik erop toezien dat ik de Heer gehoorzaam ben, ook als het gaat om een aardse persoon of instantie aan wie ik onderworpen ben.
De gezegende waarheid die de Heer hier voor onze ogen begint te ontvouwen, is deze: ‘Want de man is het hoofd van de vrouw, evenals ook Christus het Hoofd van de Gemeente is; Hij is de Behouder van het lichaam (vers 23). Hier vinden we een zinspeling op de innige verhouding tussen Christus en de Gemeente, die is bedoeld om ons te tonen hoe we moeten leven en ons moeten gedragen naar elkaar toe. Hij – en niemand dan Hij – is de Behouder, de Heiland. Maar dat betekent nog niet dat de Gemeente of de gelovige daardoor uit de plaats van onderdanigheid wordt gehaald. Nee, het tegendeel is juist uitdrukkelijk waar.
‘Daarom, zoals de Gemeente onderdanig is aan Christus, zo ook de vrouwen aan hun mannen in alles’. Dat is het algemene beginsel. Maar dan zal het u opvallen, dat er steeds een mate en een beperking in dergelijke Schriftgedeelten wordt aangegeven. Er staat niet eenvoudigweg: ‘Laten daarom de vrouwen in alles aan hun mannen onderdanig zijn’. Nee, er staat geschreven: ‘Maar zoals de Gemeente aan Christus onderdanig is, zo ook de vrouwen…’ (vers 24).
Hier zie ik Christus’ eigen wijze van zorg voor de Gemeente en Zijn handelen met haar in haar onderwerping aan Hem als de Heer; en ik zie dat die wijze van doen wordt voorgesteld als het model, het patroon van handelen van de vrouwen naar hun eigen mannen toe, en andersom.
Maar wanneer we bij de hoogste van deze beide betrekkingen komen, zien we Christus in Zijn zorg voor de Gemeente. We lezen hoe de Heilige Geest deze waarheid dan nog duidelijker naar voren brengt. ‘Gij mannen, hebt uw eigen vrouwen lief’ (vers 25). Hier vinden we dat wat een valstrik voor de mannen zou kunnen zijn.
Allereerst hebben we gezien hoe de vrouw moet toezien op haar gedrag, om zo haar geest te leren beheersen en zich te oefenen in onderdanigheid aan haar eigen man. Er wordt tegen haar niet gezegd dat ze haar man moet liefhebben (hoewel dat zeker waar is), maar dat ze aan hem onderdanig moet zijn.
Maar satan zou hieruit voordeel kunnen trekken, doordat de man dit naar zich toetrekt, en onderdanigheid eist in plaats van zelf liefde te betonen. Na het huwelijk zou de man in gebreke kunnen blijven als het gaat om tedere zorg en liefdevolle genegenheid voor zijn vrouw. Hij moet zijn vrouw inderdaad liefdevol leiding geven en voorgaan; maar daartoe wordt hij hier niet opgeroepen. Nee, wat we hier vinden is de aansporing die hij met zijn karakter en tekortkomingen als man het meest nodig heeft; het is een aansporing die voor zijn eigen ziel en voor de bemoediging en zegen van zijn vrouw dringend nodig is.
Het is dit Schrift–woord: ‘Mannen, hebt uw eigen vrouwen lief; evenals ook Christus de Gemeente heeft liefgehad en Zichzelf voor haar heeft overgegeven’ (vers 25).
Wat een heilige norm! Wat een onzelfzuchtig, heerlijk, zuiver en hemels voorbeeld wordt hier voor onze aandacht gebracht in de Heer Jezus. Met welk doel? Dat onze onderlinge verhouding als man en vrouw, die zo gemakkelijk kan verkoelen, bij voortduur zo’n hoog niveau zou houden. En opdat zelfs de armste gelovigen op aarde die door het huwelijk aan elkaar zijn gegeven, het licht en de liefde van de hemel op zich gericht zouden kunnen hebben, al hebben ze verder niets om elkaar te geven.
‘Mannen, hebt uw eigen vrouwen lief, evenals ook Christus de Gemeente heeft liefgehad en Zichzelf voor haar heeft overgegeven, opdat Hij haar zou heiligen, haar reinigend door de wassing met water door het Woord, opdat Hij de Gemeente voor Zich zou stellen, heerlijk, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, maar opdat zij heilig en onberispelijk zou zijn’ (verzen 25-27). Zo zien we dus hoe de liefde van Christus voor de Gemeente wordt voorgesteld als het model – het model waaraan de liefde van de Christen-man meer en meer moet beantwoorden in zijn onzelfzuchtige liefde voor zijn vrouw.
Kijk naar de bron en het karakter van die liefde: ‘Christus heeft de Gemeente liefgehad’. Alles komt daaruit voort. Moet ik als man nog zeggen dat ware liefde reeds moet blijken vóór het huwelijk? En dat het ook de enige geheime bron is waardoor een huwelijk gelukkig kan blijven? De liefde van Christus die ons hier wordt voorgesteld, wordt getoond als iets dat zonder onderbreking of verkoeling voortduurt van het begin tot het eind. Het is goed om daaraan te denken, als u getrouwd bent: de ware liefde die er was voordat de huwelijksband bestond, is een liefde die ook blijft als men getrouwd is, en die blijft groeien zolang man en vrouw leven.
Zo was het zeker in volmaaktheid bij onze Heer. Hij had en heeft de Gemeente lief met een volmaakte, eeuwige liefde. Het is een kwestie van een heel bijzondere genegenheid van Christus. Het is niet de algemene waarheid van Gods liefde, Die de wereld heeft liefgehad; want er kwam geen betrekking met de wereld tot stand. Het belangrijke dat we hier vinden is dit: dat de liefde weliswaar al bestaat voor het huwelijk, maar dat ze pas volop tot ontplooiing kan komen, als men getrouwd is, en dat alleen door de liefde de werkelijke kracht en blijdschap van het huwelijk wordt ervaren.
W. Kelly