Interview voor het Russische tijdschrift “geloof en leven”
Kunt u iets over uw familie vertellen, zodat wij een voorstelling hebben. Waar bent u geboren en waar hebt u uw kinderjaren doorgebracht?
Op 22 februari 1937 werd ik in Raineck/district Ebenrode, Oost Pruisen (behoort vandaag tot Rusland, Oblast Kaliningrad) op de ouderlijke boerderij geboren. Tot de vlucht beleefde ik mooie en onbezorgde kinderjaren in de landelijke omgeving. In oktober 1944 vluchtten wij met paard en wagen van Raineck naar Peterswalde (Zuidoost Pruisen). In januari 1945 kregen wij daar veel te laat het bericht van de invasie van het Rode Leger. Van huis tot huis verbreidde zich de korte en paniek aanjagende leus: „Redt je zelf, wie het kan!“ Omdat ik met hoge koorts ziek was, werd mijn bed op de vluchtwagen neergezet. In alle haast zette zich nu opnieuw een paard en wagen in beweging voor een tocht, die echter spoedig door het Rode Leger werd tegen gehouden. Mijn toen 15 jarige broer Fritz werd meteen van de wagen gehaald en meegenomen. Hij is nooit meer teruggekomen. Mijn moeder werd spoedig daarna naar de Oekraïne weggevoerd en stierf daar na korte tijd in de armen van een medegevangene. Deze vrouw keerde na enkele jaren terug en vertelde van de dood van mijn moeder.
Met twee tantes, mijn nicht Rena en mijn grootvader beleefde ik in november 1945 de deportatie door de Polen. Mijn grootvader stierf na een overnachting in de open lucht, nog voordat het 10-daagse transport van Osterode/Oost Pruisen in veewagons begon. We kwamen uiteindelijk aan op het Noordzee eiland Wyk auf Föhr.
Mijn vader was in Franse krijgsgevangenschap en wist niets van het noodlot van zijn gezin. Op een nacht had hij een droom waarin hij een ver familielid, dat hij jaren niet gezien had, ontmoette. Al lang vóór de oorlog woonde hij in het westen van Duitsland. Toen ze na dit gesprek afscheid namen, zei deze: ‘Hermann, bezoek mij toch een keer!’ Mijn vader antwoordde in de droom: ‘Maar waar woon je dan? Ik heb je adres toch niet’. De verre oom verklaarde hem duidelijk: ‘Bochum, Dorstener Straße 134a’.
Daarna werd mijn vader wakker en schreef het adres op wat hij in de droom gehoord had. Hij werd door zijn kameraden in de slaapzaal uitgelachen, omdat hij de droom voor waar hield. Het antwoord op zijn brief bevestigde dat het adres precies klopte. Op deze manier kwam hij in contact met mijn tante Lina in Wyk auf Föhr. Het bericht dat mijn vader nog in leven was, maakte me buitengewoon gelukkig. Ik kon het eerst helemaal niet bevatten, dat ik geen wees meer was, maar weer een vader had.
Wanneer bent u tot geloof in de Heer Jezus gekomen?
In november 1972 was er een evangelisatie in het stadhuis van Braunschweig. Dagelijks kwamen daar 2.000 mensen naar toe. De oproep om te geloven, de beslissing voor de Heer Jezus, ging iedere avond uit als een duidelijk geformuleerde uitnodiging. Bij de prediking van Leo Janz van Lukas 17:33-36 kwam de beslissing tot een keuze tussen redding en verloren zijn zo duidelijk tot uitdrukking, dat ik de algemene oproep om naar voren te komen, na de overwinning van “vrees en beven”, opvolgde. Daarna sloten wij ons aan bij een huiskring, en twee jaar later liet ik mij met mijn vrouw in de Baptistenkerk van Braunschweig dopen.
Wat hebt u gestudeerd?
Van 1963 tot 1968 studeerde ik aan de Technische Hogeschool in Hannover ingenieurswetenschappen (engineering) en deed met goed gevolg examen en werd gediplomeerd ingenieur. Daarna was ik op de Technische Hogeschool in Aken en promoveerde na een tweejarig onderzoekproject op het vakgebied regeltechniek tot Dr. – ing.
Veel jonge mensen komen in de universiteiten als christen en verlaten ze als atheïsten of agnostici. Wat is uw ervaring?
Deze vraag is verschillend te beantwoorden. Sommigen kiezen voor een studie theologie uit een echte overtuiging. In de loop van de studie worden de jonge mensen geconfronteerd met de Bijbelkritiek, zodat er vaak nauwelijks nog iets van het goddelijke gezag van de Bijbel overblijft. Dit heeft een verwoestende uitwerking, wanneer zulke afgestudeerden van de universiteit dominee worden. Slechts weinige studenten houden stand tegen de aanvechting en blijven duidelijke getuigen van de Heer Jezus.
In alle leefwetenschappen (bijv. biologie, medicijnen, psychologie) en in de filosofie wordt de evolutie als de enige basis onderwezen. Deze leer kent volgens definitie geen Schepper en daarom duikt de vraag naar God helemaal niet op of ze wordt verdrongen door de materialistische denkwijze.
Anders is het in de natuurkunde, de scheikunde, de wiskunde en de ingenieurswetenschappen. In deze vakgebieden is er niets, wat leermatig het geloof in God tegenspreekt. Naar mijn ervaring is de vraag naar God bij studenten van deze vakrichting eerder relevant dan bij de eerder genoemden. Soms waren er aan de hogescholen speciale bijeenkomsten, waarbij het christelijk gedachtegoed een rol speelde. Omdat mij vragen naar de oorsprong van de wereld en de zin van het leven bezighielden, zocht ik daar naar antwoorden.
U bent een gepromoveerde wetenschapper. Wat is uw speciale gebied?
Aan de Technische Hogeschool in Hannover heb ik machinebouw gestudeerd. Daarna ging ik naar Aken en promoveerde aan de plaatselijke Technische Hogeschool op het vakgebied regeltechniek. Aansluitend was ik meer dan 30 jaar bij het Natuurkundig Technisch Staatsinstituut in Braunschweig als leider van het vakgebied „informatietechnologie” werkzaam. Tijdens deze beroepstijd als wetenschapper was de informatie mijn vakgebied geworden.
Hoe combineert u uw geloof in de Bijbel als Woord van God en de wetenschappelijke kennis op het gebied van paleontologie, geologie? Is daar niet een te groot spanningsveld?
Inderdaad is er een groot spanningsveld tussen de leer in de paleontologie en geologie en het getuigenis van de Bijbel. In deze beide wetenschappen, maar ook in de astronomie, wordt het historische tijdsbestek in miljoenen resp. miljarden jaren niet slechts aangenomen maar bijna er ingebakken. Maar het is in geen geval zo, dat deze tijden natuurkundig werden gemeten. Veelmeer volgen ze uit de vast ingebakken evolutietheorie, waarvan de lange tijdsperiodes vereist worden.
Het Bijbelse tijdsbestek is daarmee vergeleken, uitgesproken kort. De schepping van de wereld en al het leven geschiedde in zes reguliere scheppingsdagen door een almachtige Schepper. Daarmee begon de wereldgeschiedenis, en van toen af aan loopt de klok van de tijd. Telt men de tijden op van de in de Bijbel vermelde generaties dan komt men uit op ongeveer 6.000 jaar. Veronderstelt men dat de volgorde van de generaties niet volledig opgetekend werden, dan zou men nog een toeslag toestaan. In het uiterste geval zou men misschien op 10.000 jaar komen, maar in geen geval op miljoenen jaren.
Dus staan we voor de keuze: Geloven we de God van de Bijbel, Die niet kan liegen (Numeri 23:19) en Zijn Zoon Jezus Christus, Die de waarheid van de Bijbel geautoriseerd heeft (Johannes 17:17) of volgen wij twijfelachtige menselijke theorieën?
Kunt u in de 21e eeuw als wetenschapper de Bijbel geloven?
Er zijn eigenlijk slechts twee gezichtspunten, die wij, wat betreft de Bijbel, kunnen hebben:
- Of ze is door mensen bedacht en de schrijvers uit verschillende eeuwen hebben hun eigen gedachten geformuleerd.
- Of God heeft de mensen informatie gegeven, die ze zelf nooit hadden kunnen bedenken.
Ik vertegenwoordig het tweede alternatief want de Bijbelse God is een God van de waarheid (2 Samuël 7:28) en de Heer Jezus betuigde: „Ik ben de waarheid“ (Johannes 14:6). Het voor ieder mens te controleren bewijs van de waarheid brengt God Zelf doordat de Bijbel meer dan 3.000 vervulde profetieën vermeld. Dit kwaliteitszegel heeft slechts de Bijbel en geen enkel ander boek van de één of andere religie. Uit goede motieven kon Paulus belijden: „Ik geloof alles wat er geschreven staat“ (Handelingen 24:14). Na lange jaren bezig te zijn met natuurwetenschappelijke vragen, kan ik vaststellen dat de Bijbel ons de beste verklaring geeft voor de oorsprong van al het leven en de uitleg van deze wereld. Dit boek heeft mijn leven veranderd, het heeft mij zin en doel en eeuwig leven gegeven.
Wat is voor u als wetenschapper en als christen de grootste vreugde of genoegdoening?
Een thema gebied, dat mij in het bijzonder fascineert, zijn natuurwetenschappelijke samenhangen, die een betrekking met de Bijbel hebben. Enige tijd geleden las ik opnieuw de geschiedenis van Noach. Mijn aandacht viel daarbij op de aangegeven afmetingen van de ark. Bij mij kwam de gedachte naar boven: Wanneer deze maten door God genoemd werden, dan zouden ze ook de beste moeten zijn, die men ook uit ingenieurswetenschappelijk oogpunt zou nemen. Als noodzakelijke voorwaarden koos ik een goede drijfstabiliteit en het geringste materiaalgebruik. Zo begon ik deze criteria in wiskundige vergelijkingen om te zetten en op een computer te optimaliseren. Het resultaat was heel duidelijk en verrassend tegelijk: Om een stabiele, drijvende ark met zo weinig mogelijk gebruik van materiaal te bouwen, komt het slechts aan op de verhouding van breedte tot hoogte (b/h) van de ark, maar niet op de absolute maten. De na aanzienlijke inzet van berekeningen gevonden waarde van b/h = 1,66 komt met datgene overeen wat er in de Bijbel in Genesis 6:15 staat (breedte 50 el, hoogte = 30 el; b/h 50/30 = 1,67).
Het was voor mij een vreugde en genoegdoening, dit resultaat te hebben gevonden. Het weerlegt de Bijbel kritische bewering, dat de zondvloed van de Bijbel door het Babylonische epos van Gilgames beïnvloed zou zijn en het bevestigt de Bijbel als de originele Bron.
Waaraan werkt u op dit ogenblik?
In het boek „In het begin was de informatie“ heb ik met behulp van natuurwetten van de informatie de evolutieleer weerlegd en aangetoond, dat men deze wereld niet kan verklaren, wanneer men een Schepper uitsluit. Dit boek heeft vele tijdgenoten tot een afkeer van de evolutieleer en tot een omkeer naar het geloof geholpen. Op dit moment werk ik aan de nieuwe oplage van het boek dat diverse uitbreidingen zal hebben, bijv. het „profetische wiskundige Godsbewijs“.
Is er iets dat u aan ieder mens beslist nog wilt zeggen?
Aan mij werd een keer gevraagd door het zendingswerk „Die Bruderhand“, of ik voor hun verspreiding van boeken en brochures een traktaat zou kunnen schrijven. Na meerdere verzoeken, stemde ik uiteindelijk toe, maar met de verwijzing om slechts één enkel traktaat te schrijven. Dus overlegde ik, wat wel voor alle mensen de belangrijkste vraag zou zijn. Heel duidelijk besloot ik voor het thema: „Hoe kom ik in de hemel?“ Volgens mij is er geen belangrijkere vraag, die wij in dit leven moeten beantwoorden, namelijk, waar ons eeuwig verblijf is. Heel duidelijk en behulpzaam vinden we het antwoord in 1 Johannes 5:12: „Wie de Zoon heeft, heeft het leven. Wie de Zoon van God niet heeft, heeft het leven niet“.
Dir. en prof. Werner Gitt