Het lied van de verlossing

“Het is goed dat men de Heere love en Uw naam psalmzinge, o Allerhoogste” (Ps. 92:2).

“Looft de Heere, want onze God te psalmzingen is goed, omdat Hij lieflijk is; de lof is betamelijk” (Ps. 147:1).

Voordat iemand God lof kan toebrengen moet hij Hem eerst leren kennen. Het is onmogelijk om een onbekende God, Die als hard en streng wordt beschouwd, te loven en te danken. Een knorrig hart aanzetten tot zingen of een ziel die zich in slavernij bevindt tot loven, zou alleen afwijzing tot gevolg hebben. Men moet de verlossing kennen om zich erover te verheugen. Alleen een volkomen gekende verlossing maakt de zondaar vrij, zodat hij lof en dank kan uitbrengen. Eerst moet het geweten tot rust zijn gekomen en het hart met vreugde zijn vervuld, voordat de lofzang kan beginnen.

In Exodus 15 vinden we het eerste lied in de Schrift. Het wordt door een verlost volk gezongen, direkt na de bevrijding. Het volk had de redding met eigen ogen gezien en kon als het ware niet anders dan lofzingen, onder aanvoering van Mozes. Laten we de verbinding met de verlossing eens nader bekijken.

In onze dagen zijn er velen die zingen, terwijl ze beter hadden kunnen huilen. Steunen en morren zou een eerlijker uitdrukking van hun hart zijn dan zingen. In Exodus 14 wordt het volk, dat in het volgende hoofdstuk zingt, in angst en nood gezien. Rondom hen was de vijand in groten getale aanwezig. Toen konden ze niet zingen. Nee, ze konden alleen nog maar in grote vrees wenen. Hoe kon dat ook anders, in het zicht van de dreigende dood. Maar in hf.15 is de situatie veranderd. De vijand was vernietigd en de overwinning was gekomen.

De volgorde is: zij zagen, zij geloofden en … zij zongen (Ex. 14:31; 15:1). Toen geloofden zij Gods woorden en zij zongen Zijn lof (Ps. 106:12). Hier hebben we de ware grond van de lofzang, die na de verlossing klinkt. Nooit van tevoren. Israël moest eerst aan de andere oever van de zee staan, eer de lofzang hun mond vervulde.

De verloren zoon kreeg eerst de kus van liefde van zijn vader, ” voordat ze begonnen vrolijk te zijn”. Filippus ging naar Samaria en predikte Christus. Het volk geloofde de woorden en “er kwam grote blijdschap in die stad” (Hand. 8:8). De Ethiopiër geloofde en vervolgde zijn weg met blijdschap (Hand. 8:39).

Het is steeds dezelfde volgorde, dezelfde regel. Laten zij die pas bekeerd zijn niet twijfelen aan hun werkelijk beleefde verlossing, maar in vaste overtuiging geloven, om vrolijk in te stemmen met de lofzang en te jubelen: “Hij is mijn God, want Hij is mij tot heil geweest”.

Goddelozen kunnen van onze Redder spreken en ondanks dat zonder Christus blijven. Zoals het meisje in Filippi, dat door een boze geest was bezeten. Ze riep: “Deze mensen zijn slaven van God, de Allerhoogste, die u de weg van behoudenis verkondigen” (Hand. 16:17).

Het eerste waar jonge gelovigen over zingen is: De Heere Jezus is van mij en ik ben van Hem. Hij (zij) kan het met David uitroepen: “Ik zal U hartelijk liefhebben, Heere, mijn sterkte. De Heere is mijn steenrots en mijn burg en mijn uithelper. Mijn God, mijn rots, op welke ik betrouw”” (Ps. 18:2,3). Let maar eens op hoe vaak het woordje “mijn” hier voorkomt. Alles is persoonlijk en absoluut zeker. Er is geen “hoop” op verlossing, geen gedachte dat het slechts een vermoeden is of wel waarschijnlijk. Nee, alles is volkomen zeker, evenals de lofzang aan de oever van de Rode Zee.

Laten we nu eens kijken naar het Voorwerp van deze lofzang. Het is de Heere. Het gaat om de roem van Zijn Persoon en de grootheid van Zijn sterkte. Mijn sterkte en mijn gezang is de Heere. De Heere is de krijgsman, Heere is Zijn naam. We horen van de Israëlieten geen lettergreep over zichzelf of over hun eigen doen. Dat is ware lofzang. Precies zo zal het in de hemel zijn met het nieuwe lied: “Het Lam zij de lof en de eer en de heerlijkheid”.

Ons eigen doen of onze eigen ervaringen bezingen is geen lofzang voor onze Heere, want bij ons is alles onvolkomen en veranderlijk. Maar de Heere Jezus is altijd en eeuwig Dezelfde. Zijn roem blijft onveranderlijk en het oor van de Vader is altijd open voor de lof van Zijn kinderen. De lofzang is de uitdrukking van de toestand van het hart dat van vreugde overvloeit, in de volle zekerheid van de genade en liefde van God. Die dank kan alleen over de lippen komen van diegenen die zich bewust zijn van de redding en die zich daarover verheugen.

Religieuze mannen en vrouwen zingen ’s zondags misschien wel de prachtigste psalmen, koralen en geestelijke liederen. Ze gebruiken misschien wel de vroomste woorden of laten de heerlijkste muziek weerklinken, maar dat alles is slechts een ernstige vergissing, als ze niet zijn verlost door het bloed van Christus. Het is niets waard als ze de verlossing van de Heere niet hebben beleefd, als ze niet door de Rode Zee zijn gegaan. Iemand die nog in zonden en overtredingen leeft kan niet lofzingen, want de doden zullen de Heere niet prijzen (Ps. 115:17).

Kunt u de Heere lofzingen?

Bewerking van de tekst door W.E.E. Wichgers
Naar een hoofdstuk uit ‘Van Egypte naar Kanaän’ van J. Ritchie.