Het Lam van God in de hemel

‘En ik weende zeer, omdat niemand waardig bevonden was het boek te openen of het te bezien’ (Openb. 5:4).

In Openbaring 5 vervolgt Johannes het verhaal van het Lam dat was opgetekend in zijn Evangelie (Joh. 1:29). Nu toont hij het Lam in Zijn heerlijkheden. Johannes laat de aarde achter en wordt in de geest de hemel binnengevoerd en daar ziet hij in de rechterhand van God een boek van oordeel, maar ook van zegen die verkregen wordt door oordeel heen.

Maar wie kan het boek openen? En als niemand het boek kan openen, hoe kunnen de oordelen dan uitgevoerd worden? Hoe kunnen de zegeningen verkregen worden? Hoe kan het kwaad aan de kant worden geschoven en kunnen de heerlijkheden van het koninkrijk gevestigd worden? ‘Wie is waard het boek te openen?’ is de vraag die gesteld wordt aan de verzamelde menigte in de hemel.

De ontelbare menigte van verlosten overziend, kan Johannes geen mens in de hemel vinden die het waard is om het boek te openen. Daar bevinden zich grote heiligen: Henoch die wandelde met God, Abraham die met God sprak, Mozes die door God begraven was en Elia die door God was opgenomen naar de hemel – zij allen zijn daar, maar geen van hen is waardig om het boek te openen. Daarna overziet Johannes de aarde, maar als hij in de hemel niemand kan vinden, is het geen wonder dat hij ook op de aarde niemand vinden kan, laat staan dat hij onder de aarde iemand vindt die waardig is om het boek te openen of het te bezien.

Daarop valt Johannes neer en begint hij te huilen. Maar huilen past niet bij de hemel. Op aarde kan huilen een hele nacht duren, in de hel zal het huilen een eeuwigheid duren, maar in de hemel zal God ‘elke traan van hun ogen afwissen, en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geschrei’ (Openb. 21:4).

‘En ik zag in het midden van de troon … een Lam staan als geslacht’ (Openb. 5:6).

Johannes is de enige mens die – voor zover wij weten – ooit geweend heeft in de hemel en het werd hem ook maar heel even toegestaan. Hij hoort een van de oudsten zeggen: ‘Ween niet, zie de Leeuw uit de stam van Juda, de Wortel van David, heeft overwonnen om het boek en zijn zeven zegels te openen’ (Openb. 5:5). En Johannes, die het zó druk had gehad met rondkijken in de hemel en op de aarde en onder de aarde dat hij de troon helemaal over het hoofd gezien had, keert zich nu naar de troon in de verwachting daar de alles overwinnende Leeuw te zien, maar hij ‘zag in het midden van de troon en van de vier dieren en in het midden van de oudsten een Lam staan als geslacht’ (vs. 6). De Leeuw Die overwint, is het Lam Dat was geslacht.

Op aarde had Johannes deze woorden gehoord: ‘Zie, het Lam van God’. Hij was het Lam gevolgd in Zijn vernedering. Hij had aan de voet van het kruis gestaan en had het Lam in Zijn lijden gezien. Hij had Hem gezien toen mensen Zijn handen en voeten doorboorden op de plaats van de drie kruisen, ‘waar zij Hem kruisigden, en met Hem twee anderen, aan elke kant één, en Jezus in het midden’ (Joh. 19:18). Hij had Jezus gezien als de Opgestane op de avond van de opstandingsdag, toen de Heer Jezus kwam en ‘in het midden’ ging staan en Zijn discipelen de littekens in Zijn handen en zijde toonde. Nu, overgebracht naar de hemel, omringd door de grote menigte van verlosten, ziet Johannes – in het middelpunt van de hemelse heerlijkheid – ‘in het midden van de troon … een Lam staan als geslacht’. Hij ziet het Lam in Zijn heerlijkheden – JEZUS met de littekens in Zijn handen en voeten, de enige Mens in heel die eeuwige heerlijkheid Die de sporen zal dragen van het lijden van de tijd.

    H. Smith