Gezindheid van Christus in ons

Filippi 2:5-11

Als de apostel Paulus de Filippiërs schrijft en daarmee ook tegen ons zegt: ‘Want die gezindheid zij in u, die ook in Christus Jezus was’, dan stelt hij ons de weg voor die onze Heer gegaan is. Het is de weg van de heerlijkheid tot aan het kruis van Golgotha. Christus deed juist het tegendeel van wat de eerste Adam deed, die als God wilde zijn. De Heer Jezus Christus daalde af. ‘Die in de gestalte van God zijnde, het geen roof geacht heeft aan God gelijk te zijn, maar heeft Zichzelf ontledigd.’ Hij heeft niet alleen alles geduldig verdragen, maar Hij heeft Zichzelf ook ontledigd. Hij Die God was, heeft toen Hij op aarde kwam, de gestalte van een Slaaf aangenomen en werd waarachtig Mens. Zo vernederde Hij Zichzelf.

Hoewel Hij in de gestalte van een Mens kwam, straalde toch de innerlijke, Goddelijke heerlijkheid van Hem uit: in Zijn woord en werk, in Zijn gezindheid en in al Zijn wegen. Nadat Hij Zich van de heerlijkheid ontdaan had, daalde Hij in nederigheid steeds dieper af, tot er geen lagere plaats meer was. ‘Want u kent de genade van onze Heer Jezus Christus, dat Hij, terwijl Hij rijk was, ter wille van u arm is geworden, opdat u door Zijn armoede rijk zou worden’ (2 Kor. 8:9).

In de vernedering van de Heer zijn twee trappen. Ten eerste: toen Hij Mens werd, ontdeed Hij Zich van de gestalte van God. In de tweede plaats: hoewel Hij Mens was, vernederde Hij Zichzelf en is Hij gehoorzaam geworden. Nederigheid wordt nooit duidelijker getoond dan door gehoorzaamheid. Als wij gehoorzaam zijn, hebben we helemaal geen eigen wil. Hij was niet gewoon gehoorzaam, maar gehoorzaam tot de dood. Hij had niet alleen Zijn wil, maar Zichzelf helemaal opgegeven. En niet alleen tot de dood werd Hij gehoorzaam, maar tot de dood van het kruis – een veroordeling die in die tijd alleen voor slaven en misdadigers gebruikt werd.

Christus daalde rechtstreeks van de gestalte van God af tot in de dood. Zijn weg werd in alles door gehoorzaamheid en vernedering gekenmerkt, in tegenstelling tot de eerste Adam. Die was niet in de gestalte van God, maar hij verhief zich om aan God gelijk te zijn en was ongehoorzaam tot de dood, precies het tegenovergestelde van de geest en het karakter van Christus.

Zoals de Heer gezegd heeft: ‘Wie zichzelf verhoogt, zal vernederd worden’, zo werd Adam vernederd, omdat hij zichzelf verhoogd had. Christus wachtte tot God Hem verhoogde. Omdat Hij Zichzelf vernederde, heeft God Hem hoog verheven. Hij heeft Hem als Mens over de werken van Zijn handen gesteld. Daarom staat er: ‘één God: de Vader … en één Heer: Jezus Christus’ (1 Kor. 8:6).

Het gaat hier niet om de natuur van de Heer, maar om de positie waartoe Hij verhoogd werd. God heeft Hem als Mens hoog verheven en alles onder Zijn voeten gelegd. Alles is door Hem en voor Hem geschapen. Hij zal alles als Mens bezitten en als zodanig zal Hij Zich voegen bij de mede-erfgenamen. Als Mens is Hij Erfgenaam en degenen die in Hem geloven, zijn Zijn mede-erfgenamen.

De Kolosse-brief toont Hem als Schepper, als Zoon van God, als Zoon des mensen en als Verlosser. Deze laatste titel geeft Hem een recht over alles. Alle dingen zullen door Hem verzoend worden (Kol. 1:20). Ik zeg niet gerechtvaardigd, want zij hebben niet gezondigd, maar zijn wel allemaal verontreinigd. Als Hij hen allemaal verzoend zal hebben, zet Hij ons als Zijn mede-erfgenamen in. Wij zijn zoals Eva: zij was niet één van de dieren die Adam namen gaf, maar een levensgezel; zij was geen heer zoals Adam; veeleer was zij een hulp die samen met hem mocht heersen. Onder Zijn vierde titel, de Verlosser, zal Christus – hoewel al deze titels in Zijn Persoon verenigd zijn – de schepping tot ongestoord geluk leiden. Dit zal onfeilbaar in vervulling gaan. Maar wij kennen nu de verlossing al: ‘Hij heeft u verzoend’ (Kol. 1:21). De verlossing is volbracht, hoewel de resultaten vaak nog niet zichtbaar zijn, zoals gezegd is: ‘opdat wij als eerstelingen van Zijn schepselen zouden zijn’ (Jak. 1:18).

De apostel deelt ons mee dat in ons dezelfde gezindheid moet zijn die in Christus was. God had voor Hem een lichaam bereid (Hebr. 10:5), of zoals het in Psalm 40:7 staat: ‘U hebt Mijn oren doorboord’. Als Mens nam Hij de plaats van een Slaaf in. Hij, de volheid van de Godheid, kwam in dit lichaam en openbaarde daarin volkomen gehoorzaamheid. Nu heeft God Hem aan Zijn rechterhand hoog verheven. Hij is als eerste daar ingegaan. Wij zijn daar nog niet. Wij zijn op aarde achtergebleven, om zo te leven als Hij leefde. Het is gezegend om de plaats te zien die Hij innam. Zijn weg liep steeds verder naar beneden en openbaarde een gezindheid die ook in ons te vinden moet zijn. Daarom zegt God: ‘opdat in de Naam van Jezus zich alle knie zou buigen van hen die in de hemel en die op de aarde en die onder de aarde zijn’. Zelfs de duivelen zullen gedwongen worden om Zijn recht op de heerlijkheid te erkennen. Voor Hem, de Verhoogde, zullen zij hun knieën moeten buigen. De eerste Adam werd pas het hoofd van een familie toen hij gezondigd had. Christus werd pas het Hoofd van een nieuwe familie toen Hij de verlossing volbracht had. Zoals Adam het paradijs betrad, trad Christus de wereld binnen. Ieder van hen stichtte een gezin. Er werd voldaan aan de zonde en daarmee eindigde het gezin van de ene; er werd voldaan aan de gerechtigheid en daarmee begon het gezin van de Ander.

Als wij over vernederen spreken, bedoelen we het vrij worden van de trots in ons. Dat is precies wat de Christen leert, maar het vlees niet bevalt. Geleid door een restant koninklijke trots, doodde Mozes een Egyptenaar. De wapens van deze wereld deugen niet voor de gevechten van de Heer. Mozes moest vluchten en in plaats van te vechten, hoedde hij 40 jaar lang de schapen. Toen God hem vervolgens terugstuurde, wilde hij niet gaan. Hij viel van het ene uiterste in het andere. Bij bijzonderheden in ons leven moeten we steeds wachten tot God ons verhoogt, zoals die persoon die op de laatste plaats aanlag en tot wie gezegd werd: ‘Vriend, kom hoger op’ (Luk. 14:10). Als we tevreden zijn met de laagste plaats, zullen we ons een hoop moeiten besparen, die we anders zouden ervaren.

J.N. Darby