Ga in uw binnenkamer
Gedachten over het persoonlijk gebed
In de binnenkamer zijn we alleen met God. De binnenkamer is immers iedere plaats waar wij ongestoord tot Hem kunnen bidden (Matth. 6:6). Daar kunnen wij Hem werkelijk alles zeggen en ons hart voor Hem uitstorten. Tegelijkertijd worden wij er ons daar sterker dan waar ook anders van bewust, dat Hij niet alleen naar onze woorden luistert, maar ook onze harten doorgrondt en kent. Ons geweten wordt geraakt. God Zelf spreekt daar tot óns. Zo zullen we onze binnenkamer als andere mensen verlaten. Hoe absoluut noodzakelijk voor ons persoonlijk geestelijk leven is deze plaats van stilte! Ongetwijfeld kunnen wij onze geestelijke toestand nauwkeurig afmeten aan het antwoord op de vraag hoe vaak en hoe lang wij daar verblijven.
Bidt zonder ophouden
Laten we onszelf echter niets wijsmaken. Wanneer het persoonlijk bidden een gebeurtenis is die zich geheel op de achtergrond van ons leven afspeelt, kan dit bidden immers heel snel ten onder gaan in de jachtige drukte van elke dag. Maar dat zou zeer noodlottig zijn! In alle tijden kon God slechts trouwe bidders en bidsters gebruiken om Zijn plannen en bedoelingen te verwezenlijken en voor anderen tot zegen te zijn. We moeten er ons daarom niet over verwonderen, wanneer de satan voortdurend probeert ons te hinderen in het bidden zonder ophouden. Alleen door strenge zelfdiscipline is het vandaag de dag nog mogelijk genoeg tijd in ons dagprogramma vrij te maken voor het persoonlijk gebed. Laten we daarom aan het wonderlijke feit denken dat zelfs de Zoon van God als Mens op aarde een onvermoeibaar Bidder was. De evangelist Lukas vermeldt de biddende Heer bijzonder vaak (Luk. 3:21; 5:16; 6:12; 9:18; 9:28-29; 11:1; 22:32; 22:41-45; 23:34,46).
Bidden is strijden
Sommigen laten zich er door de stille rust van de binnenkamer toe verleiden bidden als iets passiefs te beschouwen. Zij zien het gebed hoogstens als een voorbereiding of ondersteuning van de geestelijke strijd. Maar de Schrift ziet het anders: bidden is strijden! Zie bijvoorbeeld Rom. 15:30 en Kol. 4:12. In Efeze 6:18 is het bidden een onderdeel van de hele wapenrusting van God. Toen Israël tegen Amalek streed in Rafidim, was de overwinning niet in de eerste plaats afhankelijk van de strijders uit Israël, maar van de bidder Mozes op de hoogte van de heuvel (Ex. 17:11). Later waren het Jozua’s gebed bij Gibéon (Joz. 10:12-14) en Samuëls geroep tot God bij Eben-Haëzer (1 Sam. 7:8-12) die de uitkomst van de betreffende strijd bepaalden. Nee, het persoonlijk gebed is geen soort ”nevenactiviteit voor onze vrije tijd”. Zelfs in de buitengewoon levendige en bewogen begintijd van de Gemeente volhardden de twaalf apostelen onwankelbaar in het gebed: “Maar wij zullen volharden in het gebed en in de bediening van het Woord” (Hand. 6:4).
God is in de hemel
Men noemt het gebed vaak een samenspraak met God, wat ook toepasselijk is. Maar bij deze vergelijking moeten we er ons wel steeds grondig van bewust blijven wie wijzelf zijn én tot Wie wij spreken. Abraham bleek daarvan een diep gevoel te bezitten, toen hij eens zei: “Zie toch, ik heb mij onderwonden te spreken tot de HEERE, hoewel ik stof en as ben!” (Gen. 18:27). De Prediker geeft de raad: “Wees niet snel met uw mond, en uw hart haaste zich niet een woord voort te brengen voor Gods aangezicht; want God is in de hemel, en gij zijt op de aarde; daarom laten uw woorden weinig zijn” (Pred. 5:1). En de apostel Petrus zegt tot ons: “En als gij als Vader aanroept Hem Die zonder aanzien des persoons oordeelt naar het werk van een ieder, wandelt dan in vreze de tijd van uw bijwoning” (1 Petr. 1:17).
God begrijpt ons
Wij hebben nu overwogen dat wij als bidders voor de heilige God staan. Daarbij moeten wij echter nooit vergeten, dat wij Hem als Vader mogen aanroepen. Dat is een onbegrijpelijke genade! Daarom ook mag ons gebed heel eenvoudig zijn. Ouders begrijpen hun kind al vanaf het allereerste gebrabbel. Toch maakt het hen gelukkig wanneer hun kind leert zich steeds duidelijker uit te drukken; wanneer zijn gezichtsveld zich vergroot en wanneer het kind zich steeds meer in hun gedachten kan verplaatsen.
Evenzo is het met onze hemelse Vader: “En als gij bidt, gebruik dan geen omhaal van woorden, zoals zij uit de volken; …Weest hun dan niet gelijk; want uw Vader weet wat gij nodig hebt, voordat gij het Hem vraagt” (Matth. 6:7-8). God de Vader begrijpt ons vanaf het allereerste waarachtige gebed: “O God, wees mij, de zondaar, genadig!” (Luk. 18:13). Maar Hij wil ook graag dat wij Hemzelf een weinig leren kennen en met Hem over Hemzelf spreken. Hij wil graag dat wij van bidders opgroeien tot aanbidders: ”De Vader zoekt ook degenen die Hem alzo aanbidden” (Joh. 4:23). Laten we dus bewust bij onze gebeden nagaan of zich daarin groei ”in de diepte” en ”in de breedte” weerspiegelt. Als er groei is in onze gebeden, zal namelijk de dankzegging steeds meer moeten toenemen; dan zal naast het bidden voor onszelf steeds meer voorbede voor anderen een plaats innemen; en de dankzegging voor de ontvangen zegeningen zal steeds meer leiden tot aanbidding van de grote Gever!
De groei ”in de breedte” zal de inhoud van ons gebed verruimen van persoonlijke gebedsonderwerpen naar de ware en geestelijke belangen van onze medegelovigen, van de andere mensen in onze woonplaats, van het werk van de Heer en Zijn dienstknechten dichtbij en ver weg, tot aan de einden van de aarde: “Ik vermaan dan vóór alle dingen dat smekingen, gebeden, voorbiddingen en dankzeggingen gedaan worden voor alle mensen, voor koningen en alle hooggeplaatsten” (1 Tim. 2:1-2).
Voorwaarden en verhinderingen voor verhoring
Niet alle gebeden worden verhoord. Het kan zijn dat God ons geloof op de proef stelt, of dat Hij op een andere tijd of wijze verhoring wil schenken. Het kan echter ook zo zijn dat er aan ónze kant belangrijke voorwaarden voor de verhoring ontbreken. Op enkele van zulke voorwaarden en verhinderingen die we in Gods Woord vinden, wil ik graag kort wijzen.
- Ongestoorde gemeenschap met de Heer en overeenstemming met Zijn geopenbaarde wil:
“Als gij in Mij blijft en Mijn woorden in u blijven, zult gij bidden alles wat gij wilt, en het zal u gebeuren” (Joh 15:7). Reeds in het Boek der Spreuken staat: ”Wie zijn oor afwendt van de wet te horen, diens gebed zelfs zal een gruwel zijn” (Spr. 28:9). - Onze beweegredenen moeten zuiver en onzelfzuchtig zijn:
“Had ik naar ongerechtigheid met mijn hart gezien, de Heere zou niet gehoord hebben” (Ps. 66:18). In Jakobus 4:3 vinden we een Schriftplaats die hier zeer veel op lijkt: “Gij bidt, en ontvangt niet, omdat gij in verkeerde gezindheid bidt, om het in uw hartstochten door te brengen”. God komt nooit tegemoet aan onze egoïstische wensen, dan alleen om deze te oordelen. Vergelijk Psalm 106:15 “Toen gaf Hij hun hun begeerte, maar Hij zond aan hun zielen een magerheid”. - Onbeleden zonden verhinderen verhoring:
“Toen zeide de HEERE tot Jozua: Sta op, waarom ligt gij dus neer op uw aangezicht? Israël heeft gezondigd”
(Joz. 7:10-11). Zolang wij aarzelen onze zonden te belijden en na te laten (Spreuken 28:13), wordt de verhoring van onze gebeden verhinderd. Daarom bad David: “Reinig mij van de verborgen afdwalingen” (Ps. 19:13). Jakobus schrijft: “Belijdt dan elkaar de misdaden en bidt voor elkaar, opdat gij genezen wordt” (Jak. 5:16). Wanneer wij nalaten onze medegelovigen de voeten te wassen en hen bij misstappen in een broederlijke gezindheid te helpen, zijn wij in zeker opzicht mede schuldig wanneer hun gebeden om hun misstappen niet worden verhoord. - Geloof en bereidwilligheid tot vergeven:
Deze twee dingen noemt de Heer Zelf als voorwaarden voor verhoring: “Daarom zeg Ik u: alle dingen die gij in het gebed begeert, gelooft dat gij ze ontvangt, en zij zullen u ten deel vallen. En wanneer gij staat te bidden, vergeeft als gij iets tegen iemand hebt, opdat ook uw Vader, Die in de hemelen is, uw misdaden u vergeeft. Maar als gij niet vergeeft, zal ook uw Vader, Die in de hemelen is, uw misdaden niet vergeven” (Mark. 11:24-26). Vergelijk hiermee ook Jakobus 1:6-8, Mattheüs 6:14-15 en 18:21-35.
Geloof, gehoorzaamheid en gebed
Tot slot willen wij het persoonlijk gebed nog kort in een grotere samenhang plaatsen waartoe het onlosmakelijk behoort, namelijk het drievoudig snoer geloof (Matth. 21:22; Hebr. 11:6), gehoorzaamheid (Joh. 14:23) en gebed (Ps. 145:18-19). Deze drie dingen vormen samen de grondslag van elke gelukkige persoonlijke gemeenschap met onze God en Vader. Wij vinden ze ook bij onze geliefde Heer, Wiens innige gemeenschap met Zijn God en Vader nooit onderbroken was (behalve dat in die drie verschrikkelijke uren van duisternis op het kruis Zijn God Hem om onzer zonden wil moest verlaten. In dit plaatsvervangend lijden kan Hij vanzelfsprekend nooit een voorbeeld voor ons zijn; daarin stond Hij geheel alleen).
De Schrift getuigt van het geloof, de gehoorzaamheid en het gebed van onze dierbare Heer, de waarachtige Mens op aarde, de Man naar Gods hart, onder andere in de volgende plaatsen:
- “Ik zal Mijn vertrouwen op Hem stellen”;
“Bewaar Mij, o God! want Ik betrouw op U” (Zijn geloofsvertrouwen; Hebr. 2:13; Ps. 16:1). - “Hij wekt elke morgen, Hij wekt Mij het oor, opdat Ik hoor, gelijk wie geleerd worden. De Heere HEERE heeft Mij het oor geopend en Ik ben niet weerspannig, Ik wijk niet achterwaarts”;
“Mijn spijs is dat Ik de wil doe van Hem Die Mij gezonden heeft”;
“Ik doe altijd wat Hem welbehaaglijk is” (Zijn gehoorzaamheid; Jes. 50:4-5; Joh. 4:34; 8:29). - “Maar Ik was [steeds in het] gebed” (Zijn gebed, Ps. 109:4).
H.J. Kuhley