De rechterstoel van Christus

Een bijbellezing door H. L. Heijkoop

1) voor de Christen

2) voor de niet-Christen

‘Want wij allen moeten geopenbaard worden voor de rechterstoel van Christus, opdat een ieder ontvangt wat in het lichaam gebeurd is, naardat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad. Wij dan wetende de schrik van de Heer, overreden de mensen ‘(2 Kor. 5:10-11a).

Deze twee verzen uit de 2e Brief aan de Korinthiërs zeggen ons dat ieder voor de rechterstoel van Christus geopenbaard moet worden. En het is goed dat er niet van veroordelen of rechtspreken gesproken wordt, maar van openbaar worden. Het gaat hier namelijk niet alleen om ongelovigen maar ook om kinderen van God. Dit is één van de heel weinige plaatsen in Gods Woord waar met ‘wij’ niet alleen de gelovigen, maar ook de ongelovigen bedoeld worden, dus alle mensen. Dat wordt duidelijk uit vs.11. Want nadat in vs.10 gezegd wordt dat wij allen (openbaard moeten worden, opdat een ieder ontvangt wat in het lichaam gebeurd is, naardat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad, lezen we: ‘Wij dan wetende de schrik des Heren, overreden de mensen’. En in het verdere gedeelte van dit hoofdstuk vinden we het wonderbare evangelie, dat God de mensen ernstig vraagt en aanspoort tot Hem te komen, opdat Hij hen met Zich verzoenen kan. En dat Hij, om dat te kunnen doen Zijn enige Zoon gegeven heeft, ‘Hem die geen zonde gekend heeft’, ‘opdat wij zouden worden gerechtigheid van God in Hem’.

Het is werkelijk een feit, dat allen voor de rechterstoel van Christus geopenbaard moeten worden. Maar we zullen straks zien dat niet allen duur op dezelfde dag zullen komen. En het is heel gemakkelijk te begrijpen waarom dit zo is. Een gerechtshof behandelt een bepaalde zaak en dat duurt misschien dagenlang. Maar als die zaak tot een einde gebracht is, komt er een andere aan de beurt. En toch is het hetzelfde gerechtshof. Zo is het ook met de rechterstoel van Christus, of zoals hij in Rm. 14:10b genoemd wordt, de rechterstoel van God. Er vinden verschillende zittingen plaats en bij elke zitting gaat het.om een andere groep van mensen. Maar hier hebben we het grote grondbeginsel, dat ieder voor de rechterstoel van Christus geopenbaard moet worden, opdat hij ontvangt ‘wat in het lichaam gebeurd is, naardat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad’.

Het is belangrijk om erop te letten dat ieder ontvangen zal wat hij in het lichaam gedaan heeft. Dat betekent dat niemand voor de rechterstoel van Christus komt zodra hij gestorven is, maar pas na zijn opwekking.

In Gods Woord lezen we dat God de mens als een drie-eenheid geschapen heeft: geest, ziel en lichaam. In 1 Th. 5:23 wordt dat uitdrukkelijk gezegd, maar ook veel andere plaatsen maken dat duidelijk. De ziel is de zetel van het ,,ik’, de persoonlijkheid; daaruit komen de gevoelens en de begeerten voort. De geest is het hogere in de mens, wat meer met het intellect in verbinding staat en de mens onderscheidt van het dier. Dieren hebben geen geest. In het scheppingsverhaal worden de dieren weliswaar als ‘levende zielen’ geschapen (Gen. 1:20), evenzo als de mens (Gen. 2:7), maar God blies niet in de neus van de dieren zoals Hij dat bij de mens wel deed. De mens werd dus op een heel andere manier een levende ziel als de dieren. God rustte de mens daarnaast nog uit met een geest, die hem in staat stelde met God in verbinding te treden, wat een dier niet kan. En het was Gods bedoeling dat de mens door zijn geest zou worden geregeerd en met, inzicht Hem zou dienen. Zijn intellect moest God werkelijk met inzicht dienen en Hem gehoorzamen, in overeenstemming met Zijn gedachten handelen, zoals het passend is voor een schepsel tegenover de Schepper. In Kol. 1:16 lezen we dat de Heer Jezus als Schepper alles voor Zichzelf geschapen heeft. Hij heeft alles geschapen opdat het Hem ten dienste zou staan, opdat het voor Hem zou zijn. En is dat eigenlijk niet vanzelfsprekend? Als iemand iets maakt, dan heeft hij het recht daarover te beschikken; en hij zal het zo maken dat hij er nut van heeft.

Zo heeft de Heer Jezus als Schepper de mens met lichaam, ziel en geest geschapen, waarbij de ziel de persoonlijkheid zelf is en de geest meer zijn capaciteiten uitmaakt. Maar beide, geest en ziel, kunnen zich alleen door het lichaam uiten. Als mijn geest wil dat ik iets zeg, dan moet hij mijn mond gebruiken; en als mijn ziel mij iets laat zeggen, dan kan ze dat alleen door middel van mijn mond resp. mijn stembanden. Zo is het met alle dingen. Het lichaam is het werktuig waardoor de ziel en de geest zich openbaren en naar buiten toe doen wat ze willen doen.

God heeft de mens een geest gegeven, opdat hij zich door zijn geest zou laten besturen om met inzicht en verstand zijn taak te vervullen, d.w.z. God te dienen in overeenstemming met wat God de Schepper van hem eist en waarvoor Hij hem gemaakt heeft. God vraagt dat de mens Hem liefheeft met heel zijn ziel, met heel zijn verstand (intellect), ja met al zijn capaciteiten (Deut. 6:5; Markus 12:30). En dat niet alleen omdat Hij er recht op heeft, maar ook omdat dat de mens zelf de hoogste bevrediging geeft. Want we weten allemaal dat een werktuig alleen dan zinvol gebruikt wordt als het gebruikt wordt voor het eigenlijke doel waarvoor het bestemd is. En omdat de mens geschapen is om God te dienen, kan hij alleen volkomen bevrediging vinden als hij dat ook doet. Al zijn delen – zijn ziel, zijn geest en zijn lichaam — worden alleen dan volkomen gebruikt, volkomen bevredigd, als ze God dienen; en het is het hoogste geluk van de mens dat te doen. God heeft de mensen een geest gegeven, zodat ze Hem met inzicht kunnen dienen, ongeveer in de zin waarin de gelovigen in Rm. 12:1 vermaand worden zichzelf als levende offers voor God te stellen.

Al is het dus zo dat de mens zijn daden verricht met zijn lichaam, het is duidelijk dat in werkelijkheid de geest en de ziel meest verantwoordelijk zijn. Als in mijn hart de gedachte opkomt om iemand te vermoorden, dan kunnen mijn geest en mijn ziel die gedachte niet ten uitvoer brengen. Daarvoor hebben ze mijn lichaam nodig. De zonden die een mens doet gebeuren dus door middel van het lichaam. De ziel, en misschien soms de geest, is de bron van de begeerten en de gevoelens die zich door middel van het lichaam uiten. De mens is dus verantwoordelijk voor dat wat hij als drie-eenheid gedaan heeft, als ziel, geest en lichaam.

In overeenstemming hiermee zegt Gods Woord niet dat de mens geoordeeld wordt als het lichaam gescheiden is van de geest en de ziel, d.w.z. direct na zijn sterven. In Gods Woord wordt het woord ‘sterfelijk’ immers nooit op geest en ziel toegepast, maar alleen op onze lichamen. Als een mens sterft valt zijn lichaam wel uiteen, maar zijn ziel en zijn geest blijven bestaan. Nu zouden deze ziel en deze geest kunnen zeggen: Wij hebben niet gezondigd, ons lichaam is schuldig. En daarom zal God in Zijn gerechtigheid de mens pas oordelen nadat de opstanding heeft plaatsgevonden, als dus ziel en geest weer met het lichaam verenigd zijn.

En nu horen we dat ieder voor de rechterstoel van Christus geopenbaard moet worden, ‘opdat een ieder ontvangt wat in het lichaam gebeurd is, naardat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad’. En dan komt de grote vraag naar voren: Wie ontvangt er loon voor goed en wie voor kwaad? Het is een heel ernstig feit voor allen die de Heer Jezus niet kennen, dat volgens Gods Woord een mens die niet bekeerd en wedergeboren is, absoluut niets goeds kan doen. In Genesis 6:5 zegt God al, dat al het gedichtsel van de gedachten van zijn hart te allen dage alleenlijk boos was; en als iets alleen boos is, dan betekent dat, dat er niets goeds bij is. We vinden in Psalm 14:2 dat God tevergeefs uit de hemel heeft neergezien ‘om te zien, of iemand verstandig was, die God zocht’. In Rm. 3:10-12 lezen we: ‘Er is geen rechtvaardige, ook niet één; er is niemand die verstandig is, er is niemand die God zoekt; allen zijn zij afgeweken, allen samen zijn zij onnut geworden, er is niemand die goed doet, er is er zelfs niet één’.

De meeste mensen, en zelfs gelovigen, kunnen het niet begrijpen dat alles wat een ongelovige doet alleen maar zonde kan zijn. En het komt er hierbij natuurlijk op aan welke maatstaf men aanlegt en wie er beoordeelt wat zonde is, en wie er beoordeelt wanneer iemand goed doet of wanneer iemand zonde doet. Het is duidelijk dat alleen de rechter erover beslist of iets wat de mens die voor zijn rechterstoel staat gedaan heeft, zonde is of niet. Jaren geleden werd ik eens aangehouden met mijn auto. Men zei tegen me dat ik te snel gereden had. Tot op vandaag ben ik er nog van overtuigd dat de agent zich vergiste, want ik had er precies op gelet dat ik niet te snel reed. Toen ik moest voorkomen voor het kantongerecht, had ik daarvoor geen gelegenheid, maar ik schreef een brief waarin ik de toedracht uiteenzette. Toch werd ik bestraft, al was de straf ook klein. De politieagent getuigde tegen mij en de rechter geloofde hem; daarom werd ik veroordeeld. Al geloofde ik ook zeker dat ik onschuldig was, dat veranderde niets aan de zaak. De rechter zegt wat verkeerd is en de rechter zegt wat goed is en hij bepaalt de straf!

Op de vraag wat zonde is, kan dus maar Eén Persoon antwoord geven, nl. Hij die op de rechterstoel zit. En hier gaat het om de rechterstoel van God (Rm. 14:10b), al wordt hij in 2 Kor. 5 ook de rechterstoel van Christus genoemd. Het is het oordeel dat God de Schepper over iedere mens zal uitoefenen. We hebben hier dus de rechterstoel van God waarvoor elke mens verschijnen moet. Maar het oordeel wordt uitgevoerd door de Heer Jezus, omdat de Vader al het oordeel aan Hem gegeven heeft. In Jh. 5:22-23 zegt de Heer Jezus: ‘Want ook de Vader oordeelt niemand, maar heeft het oordeel geheel aan de Zoon gegeven; opdat allen de Zoon eren, zoals zij de Vader eren. Wie de Zoon niet eert, eert de Vader niet die Hem gezonden heeft’. En in vs.27 lezen we dat de Vader de Zoon macht gegeven heeft om ook gericht te houden. Maar dan staat daarbij: ‘omdat Hij een mensenzoon is’. Hier wordt dus gezegd dat de Vader, God, aan de Heer Jezus, Zijn Zoon, macht gegeven heeft om gericht te houden, omdat Hij een mensenzoon is, d.w.z. omdat Hij mens is. In Hd. 17:30-31 vinden we hetzelfde beginsel. ‘God dan verkondigt, met voorbijzien van de tijden der onwetendheid, nu aan de mensen, dat zij zich allen overal moeten bekeren, omdat Hij een dag bepaald heeft, waarop Hij het aardrijk in gerechtigheid zal oordelen door een Man die Hij daartoe bestemd heeft, waarvan Hij aan allen zekerheid heeft gegeven door Hem uit de doden op te wekken’.

Hier staat dus uitdrukkelijk dat het de rechterstoel van Christus is (al is het ook de rechterstoel van God), omdat Christus het oordeel uitvoert. Christus, Gods Zoon, zal het oordeel uit spreken, maar als de Mens Christus Jezus, de Zoon des mensen. Dit getuigt van de wonderbare gerechtigheid van God, van Zijn wonderbare wijsheid. O, de Heer Jezus was hier op aarde, Hij heeft hier gewandeld en is in alle omstandigheden geweest waarin een mens nu zijn kan. Als God de Rechter zou zijn, dan zouden de mensen kunnen zeggen, zoals het ook nu dikwijls gebeurt: ‘God, het was volkomen onmogelijk om aan Uw eisen te voldoen. U bent God en ik ben mens en ik kon niet in alle dingen werkelijk naar Uw wil vragen’.

En dat is werkelijk het beginsel van de zonde. In 1 Jh. 3:4 wordt ons gezegd wat zonde is. ‘Een ieder die de zonde doet, doet ook de wetteloosheid; en de zonde is de wetteloosheid’. Niet zoals enkele vertalingen zeggen, dat zonde de overtreding van de wet zou zijn. Dat staat er niet, en het is ook beslist onjuist. Want dat zou betekenen dat de mensen die vóór de wetgeving geleefd hebben, nooit gezondigd zouden hebben. De wet werd immers pas op de Sinaï gegeven. De Brief aan de Romeinen zegt ons uitdrukkelijk dat deze mensen ook gezondigd hebben en daarom gestorven zijn. ‘Daarom, zoals door één mens de zonde in de wereld is gekomen en door de zonde de dood,en zo de dood tot alle mensen is doorgegaan, omdat allen gezondigd hebben, want tot aan de wet was er zonde.in de wereld’ (Rm. 5:12-13a).

Daar zien we dus dat het in 1 Joh. 3:4 niet om overtreding van de wet kan gaan. Het Griekse woord betekent wetteloosheid. En wat wetteloosheid is, is ons wel duidelijk: handelen zonder de autoriteit te erkennen die boven ons staat. Wetteloosheid is: geen gezag te erkennen. En daarom staat er dat zonde wetteloosheid is en wetteloosheid zonde. Dan kunnen we begrijpen dat Gods Woord zegt dat geen enkel mens iets goeds doet, voordat hij wedergeboren is en zich tot God bekeerd heeft.

Volgens Kol. 1:16 en vele andere plaatsen in de Heilige Schrift heeft de Heer Jezus, de Schepper, de mens geschapen opdat hij Hem zou dienen. Hij heeft hem voor Zichzelf geschapen. Nu, dan is het duidelijk dat de mens alleen mag doen wat de Schepper zegt dat hij moet doen. Dat hij alleen de Schepper mag dienen, en dat hij, als hij dat niet doet, niet beantwoordt aan wat God van hem kan verwachten. Dus elke daad die een mens doet, zonder daarvoor van God een opdracht te hebben gekregen, elk woord dat hij spreekt zonder Gods bevel, elke gedachte die niet in overeenstemming is met de gedachten van God, is zonde. En Gods Woord zegt ons — en als we onszelf een beetje hebben leren kennen weten we dat het waar is — dat al het gedichtsel van de gedachten van het hart te allen dage alleenlijk boos is. Want een mens die niet bekeerd is, die niet met zijn zonde en schuld tot God gekomen is en toen in de wedergeboorte een nieuw leven ontvangen heeft, vraagt er niet naar wat God hem gebiedt als hij handelt, spreekt of denkt. Hij denkt, spreekt en handelt veeleer naar zijn eigen wil. Daarom wordt ook de mens die komt, de antiChrist, ‘de mens van de zonde, de wetteloze’ genoemd, omdat hij zoals Dan. 11:36 zegt, ‘naar zijn welgevallen’ doet.

Maar dan is het duidelijk dat, zoals Gods Woord zegt, de onbekeerde mens alleen maar kwaad doet en hij dus alleen maar loon ontvangen zal naar zijn werken, d.w.z. naar het kwade wat hij gedaan heeft. In Op. 20, waar het oordeel over de ongelovigen beschreven wordt, zien we wat het loon is. ‘Het loon van de zonde is de dood’ (Rm. 6:23). De tweede dood is het enige loon dat een ongelovige ontvangen zal als hij voor de rechterstoel van Christus geopenbaard wordt.

In 2 Kor. 5 wordt ook gezegd dat er personen zijn, die loon zullen ontvangen voor het goede dat ze gedaan hebben. En dat heeft betrekking op de gelovigen. Want dat is de wonderbare waarheid, dat voor de rechterstoel van Christus ook personen geopenbaard worden, van wie geen zonden meer bestraft worden – al worden ze wel gezien – maar van wie betuigd wordt dat ze ook goede dingen gedaan hebben en daarvoor loon zullen ontvangen. In 2 Tm. 4:8 b.v. zegt de apostel Paulus van zichzelf en van anderen, dat ze een kroon zullen ontvangen. ‘Overigens ligt voor mij gereed de kroon van de gerechtigheid, die de Heer, de rechtvaardige Rechter, mij in die dag geven zal; en niet alleen aan mij, maar ook aan allen die Zijn verschijning liefhebben’. En in Op. 2-3 geeft de Heer beloften en belooft de overwinnaars loon. Er zijn dus werkelijk personen die loon ontvangen zullen.

Maar dan zou men de vraag kunnen stellen: Hoe is dat in overeenstemming te brengen met de duidelijke uitspraken van God Woord, dat een mens uit zichzelf alleen maar kwaad doet, omdat alles ongeloof, in ongehoorzaamheid aan God gebeurt, al lijkt het ook nog goed?

Ik heb in dit verband vaak het voorbeeld gebruikt van een mevrouw die een meisje voor de huishouding in dienst neemt. Als ze dan komt gaat ze i.p.v. huishoudelijk werk te doen achter de piano zitten en begin piano te spelen. En ze speelt wondermooi, de hele morgen lang. Gelooft u dat die mevrouw ’s middags zeggen zal: O, je bevalt me heel goed? Ik ben erg tevreden over je! Nee, ze zal eerder zeggen: Ja, je speelt goed Maar ik heb je niet aangenomen om piano te spelen, maar om mij bij mijn werk te helpen. Ik kan je niet gebruiken, ga maar naar huis. Is pianospelen in zichzelf verkeerd? Nee, maar het was niet dat wat haar was opgedragen.

En zo kan het zijn dat een mens iets doet wat op zichzelf goed is Maar als hij het niet doet in gehoorzaamheid aan Hem aan Wie hij gehoorzaamheid verschuldigd is, dan is het zonde. Laten we eens aannemen dat een eigenaar van een fabriek een arbeider heeft die zijn werk aan een bepaalde machine doen moet. Maar hij loopt naar een andere afdeling en begint daar te werken. Het is mogelijk dat hij zijn werk daar erg goed doet. Maar toch zal hij ontslagen worden, want hij heeft niet het werk gedaan wat hij moest doen. En zo iemand kan men in een organisatie niet gebruiken. Dat is de maatstaf of iemand zondigt of dat hij niet zondigt: Of hij doet, of hij spreekt, of hij denkt wat de Heer, wat God hem zegt. En alleen dan zondigt hij niet, alleen dan is hij gehoorzaam. En Gods Woord zegt dat niemand die niet is wedergeboren dat doet. Ieder handelt naar zijn eigen gedachten.

En toch zijn er mensen die loon ontvangen. Ze ontvangen ‘naardat ze goed gedaan hebben’. En dat is voor de rechterstoel het wonderbare deel van hen die de Heer Jezus kennen, het deel van de Christenen.

Ja, het is waar, een Christen heeft erkend dat hij een verloren zondaar is. Er is geen Christen die zichzelf niet zo gezien heeft en niet voor God beleden heeft dat hij een verloren zondaar was. Iemand die niet tot God komt en belijdt dat hij verloren is en God rechtvaardig is als Hij hem verdoemt en voor eeuwig in de hel werpt, zal nooit genade ontvangen en nooit een Christen worden. Pas dan als hij voor God belijdt dat hij een zondaar is en dat God rechtvaardig is als Hij hem oordeelt, zegt God: Dat is de eerste goede gedachte die je hebt. Nu zeg je voor de eerste keer woorden die waar zijn en waarvan Ik je gezegd heb dat je ze geloven moet. Nu is er redding voor jou. Dit was je eerste goede daad. En nu, Ik heb Mijn Zoon voor verloren zondaars gezonden, ‘opdat een ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft’.

En als de zondaar dan zijn tweede goede daad doet, dan gelooft hij Gods Woord en neemt in het geloof de Heer Jezus aan. Dan geeft God hem het eeuwige leven en vergeving van zonden. ‘Wij dan hebben vrede met God’ (Rm. 5:1) en we zijn ‘uit de dood overgegaan in het leven’ (1 Jh. 3:14). In Jh. 5:24 zegt de Heer Jezus het duidelijk: ‘Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: wie Mijn woord hoort en gelooft Hem die Mij gezonden heeft, die heeft het eeuwige leven en komt niet in het oordeel, maar is uit de dood overgegaan in het leven’. Dit vers bevat zulke diepe waarheden, dat drie hele boeken in Gods Woord alleen maar ontvouwen wat in dit vers gezegd wordt. We horen op welke wijze alleen een mens van het oordeel gered kan worden. ‘Wie Mijn woord hoort’, zegt de Heer Jezus; wie dus het woord van de Heer Jezus hoort, dat gelooft en het aanneemt. Maar dan ten tweede: ‘… en gelooft Hem die Mij gezonden heeft’, dus dat gelooft wat de Vader gezegd heeft, namelijk: ‘Deze is Mijn geliefde Zoon, in wie Ik Mijn welbehagen heb: hoort Hem’. We kunnen het in Mt. 17 lezen. Ook gedeeltelijk in Lukas 9 en Markus 9, maar in Mt. 17 wordt het uitdrukkelijk zo gezegd. Wie dus gelooft wat God, wat de Vader van de Heer Jezus gezegd heeft, dat Hij Zijn Zoon is en dat men Hem moet horen, en wie dan het woord van de Heer Jezus gelooft, die ‘heeft eeuwig leven en komt niet in het oordeel, maar is uit de dood overgegaan in het leven’.

Laten we eerst het middelste overdenken: Hij komt niet in het oordeel. Welk een wonderbaar feit! Ieder die deze weg gegaan is, komt niet in het oordeel. Hij moet wel voor de rechterstoel van Christus verschijnen. Dat hebben we in 2 Kor.5.10 gezien. Maar hij wordt niet geoordeeld. Waarom niet? We lezen het in vs.21: ‘Hem (de Heer Jezus) die geen zonde gekend heeft, heeft Hij (God) voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij zouden worden gerechtigheid van God in Hem’. En in 1 Pt.2:24: ‘Die Zelf onze zonden in Zijn lichaam gedragen heeft op het hout’. Dat is het wonderbare wat we in Jh.3:16 hebben: ‘Want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft’. God heeft Zijn Zoon gezonden en de Heer Jezus is naar het kruis gegaan en heeft daar de zonden gedragen. God Zelf heeft ze op Hem gelegd, de zonden van allen van wie de Heer Jezus wist dat ze Hem eenmaal zouden aannemen. Hij is daar door God tot zonde gemaakt, alsof Hij de Bron was waaruit al die zondige daden tevoorschijn kwamen. En God, Die wist wie er later in Hem geloven zouden, heeft Hem daar in plaats van deze mensen geoordeeld, zodat Hij zeggen kan: Als je tot Mij de toevlucht neemt en in het geloof Mijn Zoon aanneemt, dan is er voor jou geen oordeel meer; want al je zonden heeft de Heer. Jezus in Zijn lichaam gedragen op het hout, en ook de straf daarvoor. En God straft een zonde nooit twee keer. God is rechtvaardig, volkomen; rechtvaardig, en het zou onrechtvaardig zijn een zonde twee keer te straffen. Zo kan de Heer Jezus hier zeggen dat degene die in Hem gelooft, niet in het oordeel komt. Er is voor hem geen oordeel meer, zoals ook Rm.8:1 zegt: ‘Zo is er dan nu geen veroordeling voor hen die in Christus Jezus zijn’.

Maar Jh.5:24 zegt het nog duidelijker: Hij heeft het eeuwige leven en is uit de dood overgegaan in het leven. En dat bewijst volkomen dat er voor een gelovige geen oordeel meer is. Het rechterlijke vonnis luidt immers: ‘Het loon van de zonde is de dood’. Hetzelfde vinden we in Op.20:12b: ‘En de doden werden geoordeeld in overeenstemming met wat in de boeken geschreven was, naar hun werken’. En dan: ‘En de dood en de hades gaven de doden die in hen waren, en zij werden geoordeeld, een ieder naar zijn werken’. En dan wordt gezegd dat ze in de poel van vuur geworpen worden. ‘Dit is de tweede dood: de poel van vuur. En als iemand niet geschreven gevonden werd in het boek des levens, dan werd hij geworpen in de poel van vuur’ (vs.13-15).

Gods Woord zegt dus dat het loon van de zonde de dood is. Daarmee wordt allereerst de lichamelijke dood bedoeld, zoals ook in Rm.5:12 gezegd wordt: ‘…zo is de dood tot alle mensen doorgegaan, omdat allen gezondigd hebben’. Als er een mens op aarde zou zijn, die niet zou zondigen, dan zou hij ook niet sterven. Maar deze dood vormt niet het definitieve oordeel. De doden zullen opstaan en dan volgt het oordeel van de ongelovigen voor de grote witte troon. En welke straf zullen ze ontvangen? Ze worden in de poel van vuur geworpen, en dat betekent voor eeuwig gescheiden te zijn van God, de levende God, de Bron van het leven. Eeuwig onder het oordeel van God in de duisternis te zijn en dat is de tweede dood.

En Wie oefent het oordeel uit? We hebben het al gezien en we lezen het ook in Jh.5:22,27 evenals in Hd. 17:31. De Heer Jezus is Degene die het oordeel uitoefent. En nu zegt Hij hier dat ieder die in Hem gelooft, uit de dood in het leven is overgegaan en het eeuwige leven ontvangen heeft. Dat betekent dus dat hij uit het domein van het oordeel is overgegaan naar het gebied waar er geen oordeel meer is. En de Rechter die over de ongelovigen het vonnis van de eeuwige dood zal uitspreken, verzekert nu al dat ieder die in Hem gelooft niet geoordeeld zal worden. Hij Zelf geeft hen eeuwig leven, dus leven dat niet kan ophouden. Het is dus onmogelijk dat iemand die van de Heer Jezus leven ontvangen heeft nog straf ontvangt; want de straf zou de dood zijn en eeuwig leven kan niet eindigen. Ook in Rm.8:l lezen we immers: ‘Zo is er dan nu geen verdoemenis voor hen die in Christus Jezus zijn’.

Hier vinden we dus het grote feit dat de gelovigen geen straf ontvangen als ze voor de rechterstoel van Christus geopenbaard worden. Niet, dat ze geen zonden gedaan zouden hebben! Ook bij gelovigen was het zo dat ze tot op de dag dat ze wedergeboren werden, alleen zonde deden. En elke gelovige zal van zichzelf moeten zeggen dat hij na zijn bekering nog ontelbare malen gezondigd heeft. En als we de maatstaf aanleggen die Gods Woord ons geeft (nl. 1 Joh.3:4), dat elke daad die ik doe, elk woord dat ik spreek, elke gedachte die ik heb, waarbij ik het gezag van de Heer over mij en het feit dat ik Hem in alles gehoorzaam moet zijn buiten beschouwing laat, dus zonde is, dan weet elke gelovige -ik weet het van mijzelf, dat ik na mijn bekering nog duizenden, miljoenen zonden gedaan heb. Maar dan zegt Gods Woord dat de Heer Jezus al deze zonden in Zijn lichaam gedragen heeft. En op het ogenblik waarop ik tot Hem de toevlucht nam, heeft Hij mij leven gegeven en daarmee verklaard dat ik geen oordeel meer hoef te vrezen. Hij, de Rechter die over dood of leven beslist, heeft mij nu al vrijgesproken. Hij heeft mij leven gegeven en me daarmee uit het terrein van de dood genomen, waarnaar allen verwezen worden die geen deel aan Hem hebben.

Maar dan komt de grote vraag: Waarom moet een gelovige nog voor de rechterstoel van Christus geopenbaard worden? Ja, er staat ‘geopenbaard’ en niet ‘geoordeeld’. Van de ongelovigen wordt gezegd dat ze geoordeeld worden. Maar voor de gelovige geldt het ‘…die komt niet in het oordeel’ (Jh.5:24);maar hij moet wel geopenbaard worden.

Ik heb eens als getuige een rechtszitting bijgewoond, ik was niet zelf aangeklaagd. De hele situatie en ook mijn gedrag daarin werd besproken en duidelijk gemaakt. Maar het had alleen tot gevolg dat getoond werd hoe alles in werkelijkheid was – dat ik onschuldig was en de ander schuldig. Datzelfde vinden we hier ook. Ik weet dat er veel kinderen van God zijn die dit niet begrijpen en bang zijn om voor de rechterstoel van Christus geopenbaard te worden. Maar ik mag zeggen dat ik er – zoals de apostel Paulus – alleen maar naar verlang om voor de rechterstoel van Christus te staan, om daar volkomen geopenbaard te worden en daar alles te zien. Het is waar, ik zal daar al mijn zonden zien die ik in mijn leven gedaan heb, zowel voor als na mijn bekering: al mijn daden die niet in gehoorzaamheid aan de Heer plaatsvonden. En ik zal erkennen dat ze zondig waren. Zo zal het ook met mijn woorden en gedachten zijn: alles wat ik onafhankelijk van de Heer uitgesproken of gedacht heb, al die miljarden gedachten zullen openbaar worden.

Maar het wonderbare is dat ik dat alles wel zien zal, maar tegelijkertijd ook dat de Heer Jezus al deze verschrikkelijke zonden en de hele straf daarvoor in Zijn lichaam op het hout gedragen heeft. Zodat ik dan pas werkelijk begrijpen zal hoeveel Hij voor mij gedaan heeft, welke prijs Hij voor mijn verlossing betaald heeft, wat Hij geleden heeft om mij te kunnen redden. Dan pas zal ik de betekenis van die wonderbare woorden uit Gal.2:20b: ‘De Zoon van God die mij heeft liefgehad en zichzelf voor mij heeft overgegeven’, beter begrijpen. En zou dat me met vrees kunnen vervullen, dat ik zal zien welke wonderbare liefde de Heer Jezus voor mij had, uit wat voor een toestand Hij mij gered heeft en hoeveel ik aan Hem te danken heb? O nee, ik heb alleen maar reden om ernaar te verlangen om duidelijk te zien in wat voor een ellendige toestand ik was, wat mijn lot zou zijn geweest als de Heer Jezus niet voor mij gestorven was; en om volkomen te zien welke liefde er in Zijn hart was toen Hij naar het kruis van Golgotha ging om voor mij te sterven, Hij die mijn zonden droeg in Zijn lichaam op het hout!

Het is zoals de Heer Zelf in Lukas 7:47 zegt: ‘Haar vele zonden zijn vergeven, want zij heeft veel liefgehad, maar wie weinig vergeven wordt, die heeft weinig lief’. Als ik wist dat de Heer Jezus mij duizend zonden vergeven had, dan zou ik Hem ontegenzeggelijk dankbaar zijn. Maar als ik zie dat het er geen duizend waren, maar misschien wel tien miljard of nog veel meer, hoe oneindig veel groter zal mijn dankbaarheid dan zijn! Hoe wonderbaar zal Zijn liefde voor mij worden als ik zie dat die liefde voor mij Hem ertoe dreef al die tien miljard zonden in Zijn heilig lichaam te dragen, en dat Hij die geen zonde gekend heeft ertoe bereid was om ze gewillig op Zich te nemen en het oordeel van God erover te dragen omdat Hij mij liefhad en me niet aan het verderf wilde prijsgeven!

Dat is het wat we hier hebben. En wie dat begrijpt, die verlangt naar het ogenblik waarop hij voor de rechterstoel van Christus geopenbaard zal worden waarop hij alles ziet zoals de Heer Jezus het altijd gezien heeft en alles zo beoordeelt als de Heer Jezus Zelf het ook beoordeelt, zodat zijn gedachten en die van de Heer dan volkomen met elkaar in overeenstemming zullen zijn. Ik ben ervan overtuigd dat er dingen in mijn leven zijn die ik anders beoordeel dan de Heer, dingen waarvan ik dacht dat ze goed waren, maar die voor de ogen van de Heer niet kunnen bestaan, omdat ik door verkeerde beweegredenen geleid werd.

Als ik iemand anders beoordeel dan zie ik de dingen meestal duidelijker; bij mezelf kan ik me vergissen. In Hb.4:12 lezen we van het Woord van God, ja van God Zelf, dat Hij ‘een Oordelaar van de gedachten en overleggingen van het hart’ is, en dat het Woord van God doordringt tot de verdeling van ziel en geest, d.w.z. dat Gods Woord, dat de Heer Zelf niet alleen onze daden en woorden beoordeelt, maar ook onze gedachten en zelfs de bron waaruit deze gedachten voortkomen. Komen ze uit de ziel voort, of uit de geest? Om een voorbeeld te noemen: Ik spreek nu tot u. Maar waarom sta ik hier? Is het werkelijk alleen uit gehoorzaamheid aan Hem en uit liefde voor Hem? Of is het misschien uit hoogmoed, om te laten zien hoe goed ik kan spreken en wat ik allemaal wel weet? De Heer beoordeelt dat. Ik kan me in mezelf vergissen, ik kan verblind zijn wat mijn eigen toestand betreft. Maar Hij ziet het precies. En daar voor de rechterstoel van Christus zal ik het ook zien. Daar zal ik de werkelijkheid duidelijk zien, d.w.z. zóals de Heer Jezus die altijd gezien heeft. Pas vanaf dit ogenblik zal ik volkomen gemeenschap met Hem hebben. Een man en zijn vrouw hebben in een bepaalde zaak geen gemeenschap met elkaar als ze daarover verschillende meningen hebben. Ze hebben pas dan gemeenschap als hun gedachten dezelfde zijn. Zo is het ook met de Heer Jezus en ons. En wij, gelovigen, kunnen de Heer er dus alleen maar voor danken dat we voor de rechterstoel van Christus geopenbaard zullen worden. Want alleen daardoor zullen we het in alle eeuwigheid volkomen met Hem eens zijn. Dan zullen we volkomen zien hoe groot de liefde en de genade van de Heer zijn.

Nadat we gezien hebben wat het openbaar worden voor de rechterstoel van Christus voor ons gelovigen betekent, zullen we ons nu gaan bezighouden met twee andere zittingen voor deze rechterstoel. We lezen enkele keren in Gods Woord dat de Heer Jezus gereed staat om levenden en doden te oordelen. We zullen ons daarom eerst met het oordeel over de levenden bezighouden.

Gisteren en eergisteren hebben we al gezien dat de Heer uit de hemel zal komen om de levenden van West-Europa te oordelen. Hij zal het hele leger van West-Europa vernietigen en de aanvoerders ervan levend in de hel werpen. In aansluiting daarop volgt het oordeel over de koning van het noorden en het oordeel over Rusland. Dat was dus al een deel van het oordeel over de levenden.

In Mattheüs 25 hebben we iets dat waarschijnlijk na het oordeel over Rusland (Ezech. 38 en 39) zal plaatsvinden. ‘Maar wanneer de Zoon des mensen komen zal in Zijn heerlijkheid en alle engelen met Hem, dan zal Hij zitten op de troon van Zijn heerlijkheid; en voor Hem zullen alle volken verzameld worden; en Hij zal ze van elkaar scheiden, zoals de herder de schapen van de bokken scheidt; en Hij zal de schapen aan Zijn rechterhand zetten, maar de bokken aan Zijn linker. Dan zal de Koning zeggen tot hen die aan Zijn rechterhand zijn: Komt, gezegenden van Mijn Vader, beërft het koninkrijk, dat u bereid is van de grondlegging van de wereld af; want Ik was hongerig en gij hebt Mij te eten gegeven; Ik was dorstig en gij hebt Mij te drinken gegeven; Ik was een vreemdeling en gij hebt Mij opgenomen; naakt en gij hebt Mij gekleed; Ik was ziek en gij hebt Mij bezocht; Ik was in de gevangenis en gij zijt tot Mij gekomen. Dan zullen de rechtvaardigen Hem antwoorden en zeggen: Heer, wanneer zagen wij U hongerig en hebben U gevoed, of dorstig en hebben U te drinken gegeven? En wanneer zagen wij U als vreemdeling en hebben U opgenomen, of naakt en hebben U gekleed? En wanneer zagen wij U ziek of in de gevangenis en zijn tot u gekomen? En de Koning zal hun antwoorden en zeggen: Voorwaar, Ik zeg u: voor zoveel gij het gedaan hebt aan één der geringsten van deze Mijn broeders, hebt gij het Mij gedaan’.

‘Dan zal Hij ook zeggen tot hen die aan Zijn linkerhand zijn: Gaat weg van Mij, vervloekten, in het eeuwige vuur dat voor de duivel en zijn engelen bereid is; want Ik was hongerig en gij hebt Mij niet te eten gegeven; Ik was dorstig en gij hebt Mij niet te drinken gegeven; Ik was een vreemdeling en gij hebt Mij niet opgenomen;naakt en gij hebt Mij niet gekleed; ziek en in de gevangenis en gij hebt Mij niet bezocht. Dan zullen ook dezen antwoorden en zeggen: Heer, wanneer zagen wij U hongerig of dorstig of als vreemdeling of naakt of ziek of in de gevangenis, en hetbben U niet gediend? Dan zal Hij hun antwoorden en zeggen: Voorwaar Ik zeg u: voor zoveel gij het aan één van deze geringsten niet gedaan hebt hebt gij het Mij ook niet gedaan. En dezen zullen gaan in de eeuwige pijn maar de rechtvaardigen in het eeuwige leven’ (Mt. 25:31-46).

Hier hebben we dus een nieuwe zitting van de rechterstoel van Christus. Maar deze zitting vindt niet plaats op dezelfde plaats als het openbaar worden van de gelovigen. Het openbaar worden van de gelovigen gebeurt in de hemel, nadat ze opgenomen zijn in heerlijkheid. Enkele| jaren nadat we ons nieuwe lichaam ontvangen hebben – een lichaam gelijkvormig aan het lichaam van Zijn heerlijkheid, zoals we in Fil. 3: lezen – nadat we al in het huis van de Vader zijn en zoals Op. 4-5 ons zeggen, gouden kronen op ons hoofd hebben en zitten op tronen, zullen wij, gelovigen, voor de rechterstoel van Christus openbaar worden. Zo is elke vrees dat we misschien nog wel veroordeeld zouden kunnen worden, uitgesloten. Hoe zou het mogelijk zijn eerst in het huis van de Vader gebracht te worden, eerst met alle heerlijkheid van de Heer Jezus bekleed te zijn en dan buitenge worpen te worden? Nee, dat is onmogelijk.

Korte tijd na het openbaar worden van de gelovigen zal de Heer op deze aarde komen om het oordeel over West-Europa en Rusland uit te oefenen. En daarop sluit het oordeel van Mt. 25 aan. En we zien dat dit oordeel op aarde zal plaatsvinden, als de Zoon des mensen zal komen in Zijn heerlijkheid – niet de Zoon van God, maar de Zoon des mensen. Natuurlijk is de Zoon des mensen de Zoon van God; Hij is God de Zoon. Maar Hij wordt hier als Mens gezien. Zo komt Hij in Zijn heerlijkheid op aarde en, zoals Fil. 2 ons zegt, alle knie zal zich voor Hem buigen en alle long zal belijden dat Hij Heer is. Dan zal Hij Zijn regering beginnen, Zijn rijk oprichten, dat wonderbare duizendjarige rijk waarover in Gods Woord zoveel gesproken wordt. Dan, als Hij in Zijn heerlijkheid komt en alle engelen met Hem, zal Hij op de troon van Zijn heerlijkheid zitten en ‘voor Hem zullen alle volken verzameld worden’.

Ook dat maakt weer duidelijk dat dit het oordeel over de levenden is. In de dood zijn er geen volken. Als iemand die in Duitsland woont sterft, dan is hij geen Duitser meer. Ook een Nederlander is na de dood geen Nederlander meer. En een jood is geen jood meer als hij sterft. Zelfs ui de eeuwige toestand (Op. 21) wordt van de gelovigen gezegd: God woont bij de mensen (vs.3). Er zijn daar geen verschillen meer. En in Op. 20 wordt bij het oordeel van de ongelovigen alleen gezegd, dat de doden voor de grote witte troon staan. De verdeling in volken is immers een gevolg van de zonde, ze heeft niet vanaf het begin van de mensheid bestaan. Pas een paar honderd jaar na de zondvloed, toen men in Babel begon een toren te bouwen en zich groot te maken om zich als een verenigde macht tegen God te verzetten, gaf God de mensen als een vloek de verschillende talen en verdeelde de mensen in volken. Maar na de dood zal dat ophouden.

Als de Heer Jezus dus uit de hemel gekomen is en zowel West-Europa als Rusland en de volken rondom Palestina vernietigd, geoordeeld heeft, dan zal Hij op Zijn troon gaan zitten en alle volken zullen voor Hem gebracht worden. Maar ze zullen niet geoordeeld worden naar al hun zonden, maar alleen in overeenstemming met hun behandeling van de broeders van de Koning (vs.40). Er staat niet ‘de broeders van de Heer’, maar de Koning zegt: ‘Mijn broeders’.

Als Koning is de Heer de Koning van de joden. Hij is de Koning van het aardse volk van God en Hij heeft broeders die na de opname van de gemeente zullen uitgaan om het evangelie van het koninkrijk te prediken, zoals de Heer het in Mt. 24:14 zegt: ‘En dit evangelie van het koninkrijk zal over het hele aardrijk gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken en dan zal het einde komen’. Deze joden uit de twee stammen Juda en Benjamin, die door een bijzonder werk van de Geest van God wedergeboren zullen worden, nadat de gemeente in de hemel is, zullen in een paar jaar – misschien 3½ maar hooguit 7 jaar de hele wereld het evangelie prediken. Niet het evangelie dat nu; verkondigd wordt, maar het evangelie dat Johannes de Doper en ook de, Heer Jezus destijds predikten: ‘Bekeert u, want het koninkrijk de hemelen is nabij gekomen’ (Mt. 3:2 en 4:17). In die paar jaar zullen zij de hele wereld het evangelie brengen, wat wij gelovigen in bijna 2000 jaar niet tot stand hebben kunnen brengen. En daarbij zullen ze ver|schrikkelijk vervolgd worden. In Op. 13 lezen we dat het hoofd van het Romeinse rijk de gelovigen in die tijd ter dood zal brengen (vs.7). Ze prediken het evangelie dus met levensgevaar. En hier oordeelt de Heer de volken overeenkomstig de manier waarop ze deze predikers ontvangen hebben; want de predikers zijn immers de broeders van de Koning.

Ja, men kan ook zeggen dat het hier om de houding van de volken ten opzichte van de joden gaat. Want al zijn de joden nu ook door God terzijde gesteld en liggen ze onder Zijn oordeel, toch blijven ze het aardse volk van God; en alles wat men de joden aandoet zal Gods wraak vergelden aan hen die zich tegen Zijn volk verheven hebben. Maar hier hebben we in de eerste plaats toch de tijd na de opname van de gemeente waarin dit gelovig overblijfsel dan het evangelie predikt.

En dan begrijpen we wat de Koning zegt. Zij die deze predikers hebben opgenomen – en dat was met levensgevaar verbonden -, hen in de gevangenis bezocht hebben, hen verzorgd hebben als ze ziek waren, hun eten gegeven hebben als ze honger hadden, zij zullen in het rijk ingaan ‘Beërft het koninkrijk, dat u bereid is van de grondlegging van de wereld af (vs.34b), dat wonderbare duizendjarige rijk, waarin de woestijn zal bloeien als een roos, waarin er geen ziekten meer zullen zijn, waarin niemand sterft, tenzij hij openlijk zondigt. In dat rijk zal de vloek van de aarde zijn weggenomen en zal de Heer in gerechtigheid regeren – daarin zullen ze leven. Maar zij die deze predikers niet hebben ontvangen en zich niet om hen bekommerd hebben, zullen onmiddellijk ter dood gebracht worden. Ze zullen voor eeuwig verloren zijn, want de Heer zeg ‘Dezen zullen gaan in de eeuwige pijn, maar de rechtvaardigen in het eeuwige leven’ (vs.46).

Om dit goed te begrijpen moeten we eraan denken hoe de omstandigheden dan zullen zijn. Als iemand uit Milspe of Schwelm het evangelie aanneemt, d.w.z. met zijn zonden en schuld tot God gaat en in het geloof de Heer Jezus aanneemt, dan verandert er uiterlijk niet veel voor hem. In Duitsland of in Holland is het niet zo dat iemand die zich tot God bekeert, in de gevangenis geworpen of ter dood gebracht wordt. Dat was wel zo in het Romeinse rijk en ook bij ons ten tijde van de Reformatie, maar nu niet meer.

Maar als de gemeente is opgenomen, en de Romeinse keizer God zal lasteren en met zijn bondgenoot (de antiChrist, de mens van de zonde, de wetteloze) regeren zal, dan zal ieder die openlijk voor de rechten van God opkomt, tot de dood vervolgd worden. Want die antiChrist zal zelf in de tempel van God gaan zitten (2 Th. 2:4) en zich laten aanbidden en zeggen dat hij God is. Het is dan dus werkelijk levensgevaarlijk om Christus te belijden. Daarom zal dus bijna niemand één van deze predikers ontvangen, als hij niet zelf de boodschap gelooft en erkent dat zij, deze predikers, het evangelie van het koninkrijk brengen. En daarom zullen allen die in die tijd dit evangelie aannemen, het koninkrijk ingaan.

Maar als er in deze zaal nog mensen zijn die zich nog niet bekeerd hebben en zich ook niet bekeren zullen – zij zullen er na de opname van de gemeente geen gelegenheid meer voor krijgen. Allen die in deze tijd het evangelie van de genade gehoord en het niet aangenomen hebben, hebben de geschikte gelegenheid voorbij laten gaan. 2 Th. 2:11-12 zegt ons dat God Zelf hun ‘een werking van de dwaling’ zal zenden, ‘om de leugen te geloven, opdat allen geoordeeld worden, die de waarheid niet hebben geloofd’. Dat doet dezelfde God van Wie we in 2 Kor. 5 gelezen hebben: ‘En alles is uit God, die ons met Zichzelf verzoend heeft door Christus en ons de bediening van de verzoening gegeven heeft; namelijk, dat God in Christus was, de wereld met Zichzelf verzoenende, door hun overtredingen hun niet toe te rekenen, en in ons het woord van de verzoening te leggen. Zo zijn wij dan gezanten voor Christus, alsof God door ons vermaande’ – en ik heb erop gewezen dat dit woord ook vertaald kan worden door ‘bad’, zoals we ’t in de Hollandse vertaling hebben: ‘alsof God door ons bad’ – ‘Wij bidden voor Christus: Laat u met God verzoenen’ (2 Kor. 5:18-20).

Dezelfde God die nu de mensen ernstig vraagt: ‘Komt, laat u verzoenen!’, dezelfde God die Zich nu tot de zondaar neerbuigt om hem te ‘smeken’: ‘Laat toe dat Ik u verzoen! Laat toe dat Ik u red!’, diezelfde God zal dan verhinderen dat u, als u niet bekeerd bent, zich nog zou kunnen bekeren. Hij zal een geest van dwaling zenden. Hij, de Almachtige, zal dan geven dat ieder die nu het evangelie verworpen heeft, de leugen en niet meer de waarheid geloven zal. De almacht van God zal het verhoeden dat zich dan nog iemand bekeren zal.

Maar aan hen die in onze tijd het evangelie niet gehoord hebben, zal het evangelie van het koninkrijk gepredikt worden. Dat betekent dat er in onze beschaafde landen – b.v. Nederland, Duitsland, België, Engeland en Zwitserland – alleen nog heel weinig mensen tot bekering komen, maar dat juist in die landen waar het evangelie niet zo bekend is, zoals China, India of Afrika, nog velen gered kunnen worden. En Gode zij dank, in Op. 7:9 lezen we dat het ‘een grote schare’ zal zijn die dan het evangelie zal aannemen. En dat is voor hen dan mogelijk, omdat ze het evangelie van de genade, dat nu gepredikt wordt, niet verworpen hebben.

Dat is dus het oordeel over de levenden: Allen die het evangelie van het koninkrijk niet hebben aangenomen, en die niet al bij het oordeel over West-Europa of bij het oordeel over Rusland zijn omgekomen, worden hier geoordeeld. Allen die niet wedergeboren zijn en dat bewezen hebben doordat ze de predikers van het evangelie van het koninkrijk niet hebben ontvangen en niet hebben verzorgd – wat immers met gevaar voor hun eigen leven verbonden was -, zullen gedood worden; maar de anderen zullen het duizendjarige rijk ingaan.

En dan komen we bij de derde zitting van de rechterstoel van Christus. Deze laatste zitting vindt duizend jaar later plaats en dit zal de laatste daad zijn vóór het begin van de eeuwige toestand, de laatste handeling in de tijd. De tijd is begonnen toen God in het begin de hemel en de aarde schiep, toen Hij de mens schiep, zoals we aan het eind van Gen 1 lezen. Hoeveel tijd er tussen de schepping van de hemel en de aarde en de schepping van de mens gelegen heeft, weten we niet, dat wordt ons niet gezegd. We weten alleen dat God ongeveer zesduizend jaar geleden de mens geschapen heeft, wat de ongelovigen ook daartegen mogen inbrengen.

En in Op. 20, op twee na het laatste hoofdstuk van Gods Woord vinden we het eindoordeel, de laatste dag. En het is de laatste dag van de wereld in haar huidige toestand, de laatste dag van de mensheid op aarde, bestaande uit natuurlijke mensen.

In Op. 19 hebben we de komst van de Heer op aarde gehad, om het Romeinse rijk te vernietigen. Dan vinden we aan het begin van hf.20: ‘En hij greep de draak, de oude slang, dat is de duivel en de satan, en bond hem duizend jaren; en hij wierp hem in de afgrond en sloot en verzegelde die boven hem, opdat hij de volken niet meer verleiden zou, voordat de duizend jaren voleindigd zouden zijn’. En vs.4: ‘En ik zag tronen, en zij zaten daarop, en het oordeel werd hun gegeven; en ik zag de zielen van hen die om het getuigenis van Jezus en om het Woord van God onthoofd waren, en van hen die het beest of zijn beeld niet hadden aangebeden en die niet het merkteken aan hun voorhoofd en aan hun hand ontvangen hadden; en zij leefden en heersten met Christus duizend jaren’. En dan: ‘De overige doden werden niet levend, voordat de duizend jaren voleindigd waren. Dit is de eerste opstanding. Welgelukzalig en heilig is hij die aan de eerste opstanding deel heeft. Over hen heeft de tweede dood geen macht, maar zij zullen priesters zijn van God en van Christus en zij zullen met Hem heersen, de duizend jaren’ (vs.5-6).

Hier wordt dus een onderscheid gemaakt. Er is sprake van een eerste opstanding en van een andere opstanding, die echter niet ‘de tweede opstanding’ genoemd wordt. En over hen die aan de eerste opstanding deelhebben heeft de tweede dood geen macht, terwijl hij die wel heeft over alle overigen.

In 1 Kor. 15 wordt ons gezegd wie er aan de eerste opstanding en wie er aan de tweede opstanding deelhebben. ‘Maar nu, Christus is opgewekt uit de doden, de Eersteling van hen die ontslapen zijn. Want, waar de dood door een mens is, is ook de opstanding der doden door een mens. Want evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden. Maar een ieder in zijn eigen orde: de Eersteling Christus, daarna die van Christus zijn bij Zijn komst. Daarna is het einde, wanneer Hij het koninkrijk aan God de Vader overgeeft, wanneer Hij tenietgedaan zal hebben alle heerschappij en alle macht en kracht. Want Hij moet heersen, totdat Hij alle vijanden onder Zijn voeten gelegd heeft.

De laatste vijand die tenietgedaan wordt, is de dood’ (vs.20-26).

Hier vinden we dus hoe de opstanding plaatsvindt. Eerst Christus. Nu, we weten dat dat ruim 1900 jaar geleden gebeurd is. ‘Daarna die van Christus zijn, bij Zijn komst’. Dit ‘daarna’ omvat nu al ruim 1900 jaar en het zal in vervulling gaan als Christus komt om al de Zijnen op tel nemen en de doden in Christus op te wekken. 1 Kor. 15 en 1 Th. 4: De doden zullen onvergankelijk opgewekt worden; wij zullen veranderd worden, en zo zullen we de Heer tegemoet gaan in de lucht. En in Op. 1 20 lezen we dat de gelovigen die na de opname van de gemeente door vervolging ter dood gebracht worden, in het begin van het duizendjarig rijk opgewekt worden, dus als de Heer met ons op aarde komt om het oordeel uit te oefenen. Dat zijn dus ook zij ‘die van Christus zijn, bij Zijn komst’.

‘Daarna is het einde’ (1 Kor. 15:24). Dit ‘daarna’ omvat duizend jaar, zoals het eerste ‘daarna’ nu al ruim 1900 jaar geduurd heeft. ‘Daarna is het einde’, en wanneer is dat einde? We lezen: ‘De laatste vijand die tenietgedaan wordt, is de dood’ (1 Kor. 15:26). Dat wil dus zeggen: Als de dood tenietgedaan wordt, is het einde gekomen. En dan zal de tweede groep opstaan, allen die niet van Christus zijn en waarvan in Op. 20:6 gezegd wordt dat de tweede dood macht over hen heeft.

Nu komen we bij Op. 20:11. ‘En ik zag een grote witte troon en Hem die daarop zat, voor wiens aangezicht de aarde en de hemel wegvluchtten; en geen plaats werd voor hen gevonden’. Hier hebben we dus werkelijk het einde van de wereld, de aarde, in haar huidige toestand.

Want we lezen: ,,…..voor wiens aangezicht de aarde en de hemel wegvluchtten; en geen plaats werd voor hen gevonden’. En verder: ‘En ik zag de doden’ – ik beklemtoon: de doden, niet enkele doden, maar alle doden die er dan zijn – ‘groten en kleinen, staan voor de troon; en er werden boeken geopend. En een eerder boek werd geopend: het boek des levens. En de doden werden geoordeeld in overeenstemming met wat in de boeken geschreven was, naar hun werken. En de zee gaf de doden die in haar waren, en de dood en de hades (of: het dodenrijk) gaven de doden die in hen waren, en zij werden geoordeeld, een ieder naar zijn werken. En de dood en de hades werden geworpen in de poel van vuur. Dit is de tweede dood: de poel van vuur. En als iemand niet geschreven gevonden werd in het boek des levens, dan werd hij geworpen in de poel van vuur’ (vs.12-15).

Dat is dus de laatste handeling op deze aarde, in dit heelal, zoals het nu bestaat; de laatste handeling in de tijd en ook de laatste zitting van de rechterstoel van Christus. Hij wordt als een grote witte troon gezien om aan te geven dat hier in volkomen heiligheid en reinheid geoordeeld wordt. Op de troon zit Iemand, ‘voor wiens aangezicht de aarde en de hemel wegvluchtten; en geen plaats werd voor hen gevonden’. We denken terug aan wat we in Jh. 5:22, 27-30 en in Hd. 17:31 gezien hebben, dat het de Heer Jezus als Zoon des mensen is, die op deze troon zit. Zijn heerlijkheid zal zo groot zijn, dat de aarde en de hemel zullen wegvluchten en dat de doden, de groten en de kleinen, voor de troon zullen staan om geoordeeld te worden.

Er is dus een dag waarop alle doden geoordeeld worden. Maar alleen| de ongelovigen zijn dan nog in de dood. Alle gelovigen zijn bij de eerste opstanding al opgewekt. En heel het duizendjarige rijk door zal er geen enkele gelovige sterven, en zelfs geen ongelovige, tenzij hij openlijk tegen de Heer Jezus opstaat. In Ps. 101:8 lezen we dat het oordeel elke morgen| uitgaat om ieder die zich in het openbaar tegen de Heer verzet heeft met de dood te straffen. Jes. 66:24 zegt: ‘En zij zullen henen uitgaan, en zij zullen de dode lichamen der lieden zien, die tegen Mij overtreden hebben’. Omdat wedergeboren personen dat niet doen – want satan kan ze niet meer verleiden zijn het alleen maar enkele ongelovigen die sterven.

Als deze laatste rechtszitting plaatsvindt zal er dus geen enkele gelovige meer in de dood zijn, terwijl alle ongelovigen gedood zijn. Want in Op. 20:7-9 lezen we dat satan aan het eind van het duizendjarig rijk een poosje zal worden losgelaten en dat alle niet-wedergeboren mensen zich onmiddellijk weer achter hem scharen, hem gehoorzamen en zich door hem laten aanvoeren in hun opstand tegen de Heer Jezus, en dat ze dan onmiddellijk allemaal gedood worden. En dus staan alle doden dan daar voor de grote witte troon, er is niemand vergeten. ‘De zee gaf de doden die in haar waren, en de dood en de hades gaven de doden die in hen waren’ (vs.13). De dood is de plaats waar de lichamen van de gestorvenen heengaan; want het lichaam is sterfelijk. De hades het dodenrijk, neemt de zielen van de ongelovigen (niet van de gelovigen) op. En de dood en de hades zullen de doden teruggeven, zodat alle dode voor de grote witte troon staan. En tenslotte zullen de dood en de hades in de poel van vuur, in de hel geworpen worden, zodat, als er zich nog iemand in het tussenrijk zou bevinden, hij toch in de hel zou komen.

En daar staan ze voor de grote witte troon en dan worden de boeken geopend. Ja, God heeft een boekhouding en ieder heeft een blad daarin. God heeft alles genoteerd wat iemand in zijn leven gedaan heeft. En elke ongelovige zal het zien, precies zoals wij als gelovigen het gezien hebben toen we voor de rechterstoel van Christus stonden. Maar wij mochten zien dat de Heer Jezus de straf voor al onze zonden gedragen heeft. Maar de ongelovigen worden beoordeeld naar hun werken.

En dan komt nog het boek des levens, dat in Op. 13:8, ‘het boek des levens van het Lam dat geslacht is’ genoemd wordt. Het wordt hun getoond opdat ze zien dat niemand van hen daarin staat, dat niemand van hen leven heeft, zoals we in Jh. 5:24 gelezen hebben dat hij die in de Heer Jezus geloven zou, eeuwig leven zou hebben. Maar niemand van hen zal in het boek des levens staan.

Wist God dat dan niet? Wist de Heer Jezus het niet? O ja, God weet het nu ook wel en de Heer Jezus wist het ook wel. Daarom zegt de Heer in Mt. 25 bij het oordeel over de levenden: ‘En dezen zullen gaan in de eeuwige pijn’ (vs.46). Diezelfde mensen staan hier dus nog een keer. Maar de Heer Jezus wist dat het eindoordeel hetzelfde resultaat zou opleveren als het oordeel dat Hij destijds uitsprak, toen Hij ze bij het begin van het duizendjarige rijk de dood inzond.

Daar voor de grote witte troon zullen mensen staan die hier op aarde zo vaak gezegd hebben: ‘Ik heb altijd goed geleefd, ik heb ieder het zijne gegeven, ik ben niet bang voor het oordeel! ‘ Ik heb dat vaak horen zeggen. Dan zullen ze daar staan en God zal hen overtuigen. God is zo rechtvaardig dat Hij hen zal oordelen, om hen volkomen duidelijk te maken dat hun leven verkeerd was en dat Zijn oordeel rechtvaardig is.

Gods gerechtigheid komt ook tot uitdrukking in het feit dat Hij het oordeel door de Heer Jezus als de Zoon des mensen laat uitoefenen. Er zit dus een Mens op de troon. En nu zou er een dode kunnen zeggen: ,Hoe kan een mens op aarde leven en geen enkele gedachte hebben waarbij hij niet vraagt wat God daarvan zegt? Hoe kan een mens steeds naar Gods wil vragen voordat hij iets uitspreekt, en bij alles wat hij doet steeds naar Zijn gedachten vragen? Dat is onmogelijk!’

Maar de Rechter die daar zit kan antwoorden: ‘Ik ben Zelf 33 jaar op aarde geweest. Ik ben een zuigeling geweest, een kleine jongen, een jongeman, een volwassen man. Ik ben in alle omstandigheden geweest waarin u kon zijn, ja in de verschrikkelijkste omstandigheden, en Ik heb altijd de wil van God gedaan. Ik kon tegen God zeggen:, Ik doe altijd wat U welbehaaglijk is’. Ik was waarachtig Mens, geworden uit een vrouw (zoals Gal. 4:4 zegt) en Ik ben zó geweest als een schepsel zijn moest’. Niemand zal dus kunnen zeggen dat hij niet kon voldoen aan Gods eisen.

En als er dan toch nog iemand zou zeggen dat hij wel goede dingen gedaan heeft, dan zal God zeggen: ‘Hier is het boek waarin alles staat wat je gedaan hebt. Toon Mij één woord dat je in gehoorzaamheid aan Mij gesproken hebt. Toon Mij één daad die je uit liefde voor Mij gedaan hebt. Toon Mij één van je gedachten, die in overeenstemming met Mijn wil geweest zou zijn! En ze zullen het moeten erkennen: ‘God is rechtvaardig. We hebben alleen maar voor onszelf geleefd en geen rekening gehouden met de rechten die God op ons had’.

Ongeveer 20 jaar geleden maakte ik het volgende mee. Een jongeman stond aan de kant van de weg en vroeg of hij mocht meerijdend Na een poosje vroeg ik hem: ‘Als ons nu een ongeluk overkwam en we zouden allebei dood zijn – weet u dan waar u heengaat? ‘ ‘Ja zeker’,zei hij, ‘mijn ouders hebben me als kind laten dopen zodat ik weet dat met mij alles in orde is’. Omdat zijn ouders hem hadden laten dopen, dacht hij in de hemel te komen. Maar het Woord van God zegt, dat hij die niet in de Zoon gelooft verloren gaat.

En hoeveel mensen zijn er niet die zeggen dat ze altijd goed geleefd hebben en dat ze daarom niet bang zijn voor de dood! Maar hier zal de Heer hun het boek des levens laten zien, om hun te tonen dat ze daar werkelijk niet in staan, zodat ze moeten erkennen: ‘Ons leven is verkeerd, slecht geweest. We hadden anders kunnen leven, want de Rechter heeft het bewezen;en het oordeel dat God over ons uitoefent, is rechtvaardig. ‘En als iemand niet geschreven gevonden werd in het boel des levens, dan werd hij geworpen in de poel van vuur’ (vs.15).

Misschien zal iemand denken: ‘Het is immers niet mogelijk, dat al mijn gedachten, woorden en daden weer tevoorschijn komen. Hoeveel woorden heb ik niet gesproken die niemand gehoord heeft! Hoeveel gedachten heb ik niet gehad die niemand weet! ‘ Gedachten zijn tolvrij, zegt men. Maar God denkt daar niet zo over. En zelfs de geleerde weet dat dat niet waar is. Vorig jaar sprak ik een jonge zuster uit Amerika. Ze studeerde neurologie en ze vertelde me dat ze erbij geweest was toen een beroemde professor een hersenoperatie uitvoerde. Wat haar het meest verbaasd had was, dat de patiënte als de professor op een bepaald deel van de hersens drukte begon te vertellen wat ze gedaan had toen ze 19 jaar oud was. En toen hij een ander gedeelte aanraakte, vertelde ze van haar leven als meisje van 17 jaar oud. Een derde plek had laten horen wat ze gedaan had toen ze 14 jaar was.

Alles wat de mens gedaan heeft is in de hersens vastgelegd. De wetenschap weet dat nu. God heeft het altijd geweten. Hij heeft de hersens zo gemaakt. En bovendien heeft God het in Zijn boeken vastgelegd en alles zal dan openbaar worden.

Nu wil ik nog eens een woord spreken tot hen die de Heer Jezus nog niet kennen. Die niet mee zouden gaan als de Heer Jezus vanavond nog kwam omdat ze hun zonden en schuld nog niet voor God beleden hebben en nog niet de Heer Jezus in het geloof hebben aangenomen. Hier hebt u uw toekomst! De toekomst van elke mens die geen boete gedaan heeft, die zich niet bekeerd (Hd. 17:30) en niet in de Heer Jezus geloofd heeft. ‘Zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft’. In Hem geloven betekent niet maar alleen ervan overtuigd zijn dat Hij nu leeft en dat Hij eens op aarde geweest is! Het wil zeggen: al uw vertrouwen op Hem stellen, Hem als uw Heiland aannemen, Hem, de Zoon van God die gestorven is opdat wij gered zouden worden. Wie Hem zo aanneemt, zal eeuwig leven hebben.

Maar als u tegen God zegt: ‘Ik wil Uw genade niet!’ – u hoeft het niet eens met woorden te zeggen, het is voldoende als u de uitgestoken hand van God niet aanneemt – als u niet belijden wilt dat u een zondaar bent en als u de Heer Jezus niet wilt aannemen: Hier heeft u uw toekomst! U zult in de poel van vuur geworpen worden, nadat God Zelf u heeft duidelijk gemaakt, bewezen heeft, dat u het oordeel verdient. Als u daar zult staan voor de troon van Hem ‘voor wiens aangezicht de aarde en de hemel wegvluchtten; en geen plaats werd voor hen gevonden’ dan zult u het niet wagen om te zeggen: ‘Ik heb altijd goed geleefd’.

Dezelfde stem die nu nog roept: ‘Komt tot Mij allen die vermoeid en belast zijt en Ik zal u rust geven’ (Mt. 11:28) zal u dan naar de eeuwige dood, naar de poel van vuur verwijzen, waarvan gezegd wordt: ‘En de duivel, die hen verleidde, werd geworpen in de poel van vuur en zwavel waar zowel het beest als de valse profeet zijn en zij zullen gepijnigd worden dag en nacht, tot in alle eeuwigheid’ (Op. 20:10). Dat is de plaats waarvan de Heer Jezus zegt: ‘Het onuitblusbaar vuur, waar hun worm niet sterft en het vuur niet uitgeblust wordt’ (Markus 9:44,46,48), waar ‘het wenen is en het knarsen der tanden’ (Mt. 25:30). Dat zal uw toekomst zijn!

Ik herhaal een korte geschiedenis, die ik een paar weken geleden; gelezen heb, van een rijk, jong meisje uit een voorname familie die niet in God geloofde. Dat meisje had zich bekeerd, was met haar zonden tot God gekomen en had in het geloof de Heer Jezus aangenomen en zo, vergeving van zonden ontvangen. Toen vroeg een broeder haar: ‘Heb je ook de consequenties overwogen, die dit voor je meebrengt? ‘ Hij dacht aan het woord van de Heer Jezus, dat iemand die een toren wil bouwen eerst de kosten moet berekenen (Luk. 14:28). Hij wilde haar duidelijk maken dat ze nu een vreemde voor haar familie zou zijn, zoals zovelen die uit hun huis verjaagd werden toen ze de Heer Jezus aannamen – dat ze  een vreemde zou zijn voor haar vriendinnen en een ‘buitenstaandster’ voor haar omgeving. Maar ze antwoordde: ‘Ja, ik heb de kosten berekend. Maar ik heb ook overwogen wat het me zou kosten als ik de Heer Jezus niet zou aannemen en die kosten waren veel hoger’.

Ja, het kost wat om de Heer Jezus aan te nemen. Het kost iets om -zich voor God te stellen en te erkennen: ‘Ik ben een verloren zondaar die alleen door genade gered kan worden, die zichzelf niet helpen kan, die het oordeel verdiend heeft’. Dat kost de eigen hoogmoed; en men moet zijn eigenwil prijsgeven. Want van dit ogenblik af moet men vragen; ‘Heer, wat wilt Gij dat ik doen zal? ‘

Maar als u de Heer Jezus niet aanneemt, zal de eeuwige verdoemenis uw deel zijn. Dan zult u als loon de tweede dood ontvangen, dat is de poel van vuur. De Heer noemt het de eeuwige duisternis, waar hun worm niet sterft en het vuur niet wordt uitgeblust. De herinnering aan het feit dat u deze avond en misschien wel op honderd andere avonden het evangelie gehoord hebt en gered had kunnen worden, zal u in alle eeuwigheid pijnigen. Maar u heeft niet gewild. En dan zal het zijn zoals in Mt. 25, de deur zal gesloten zijn en een stem daarbinnen zal tegen u zeggen: ‘Ik heb u niet gekend’. Geve God, dat niemand van ons dat zal moeten meemaken!

H.L. Heijkoop