De grote droogte van Jeremia

‘Het woord van de HEERE dat tot Jeremia gekomen is met betrekking tot de grote droogte. Juda treurt, zijn poorten verkommeren’ (Jer. 14:1-2).

Het eerste wat we hier opmerken, is dat de zegen vanuit de hemel wordt onthouden. Er was een droogte; de bronnen van leven en verfrissing waren opgedroogd; er kwam geen leven brengende, verfrissende, vruchtbaar makende regen uit de hemel; alles was woest en dor. Het is een verdrietige situatie wanneer God Zijn volk Zijn zegen moet onthouden. Hij houdt van Zijn kinderen en verheugt Zich erin om hen te zegenen. Maar hoe anders is het hier (vs. 4-6) en wat is de oorzaak? ‘Onze ongerechtigheden getuigen tegen ons … talrijk zijn onze afdwalingen’, lezen we in vers 7.

Hebben wij in onze tijd ook niet moeten treuren om het ontbreken van geestelijke kracht en zegen? Vragen wij of er misschien een oorzaak is? Hebben wij niet gefaald en gezondigd? In vroegere tijden waren er mannen van geloof, de Godsmannen die een diep besef hadden van de toestand van Gods schuldige volk, maar ook die van hun eigen hart. Moeten wij niet voor Gods aangezicht erkennen dat de woorden ‘onze ongerechtigheden’ en ‘wij hebben gezondigd’ ons passen? In onze dagen horen we zo vaak: ‘Zij hebben gezondigd; zij zijn de verkeerde weg op gegaan’.

Vers 9 laat prachtig zien dat waar eenvoudig geloof en zelfoordeel zijn, de ziel zich altijd mag vastklemmen aan en opzien tot de Heer: ‘U bent toch in ons midden, HEERE, en wij zijn naar Uw Naam genoemd, verlaat ons niet’.

Maar de Heer moet Zijn Naam rechtvaardigen; het kwaad moet geoordeeld worden (vs. 10-16). Wij weten hoeveel kwaad er is aangericht niet alleen door valse leraren, of valse broeders, maar ook door de ware dienstknechten van de Heer. Hoe vaak is er strijd en twist en scheuring gebracht door de onenigheid onder leiders van Gods volk? Hoe velen zijn er niet, toen zich problemen en zwakheid voordeden, afgeweken van het pad van het geloof en zijn onschriftuurlijke verbindingen aangegaan, of zelfs teruggevallen in de wereld in de verwachting een gemakkelijker pad en ook nog zegen te vinden! Geliefden, is er één onder de afgoden in de wereld die regen en verkwikking kan voortbrengen? Weten we niet beter?! O mochten we deze dwaasheid en de schade die zo’n gedachte voortbrengt, ons nimmermeer aftrekken van een intens verlangen om onder Gods zegen onze weg te vervolgen.

C.J. Davis