De Gemeente: de optelsom van ons allemaal?
‘Toen hij nu één zeer kostbare parel gevonden had, ging hij weg en verkocht alles wat hij had, en kocht die’ (Matth. 13:46)
‘De Gemeente, die Hij Zich heeft verworven door het bloed van Zijn eigen [Zoon]’ (Hand. 20:28).
Een tijd geleden is me de vraag gesteld: kun je vanuit de Bijbel aantonen dat de Gemeente niet de optelsom is of de gemene deler van ons allemaal samen? Daarop wil ik proberen een antwoord te geven, beseffend dat de hele waarheid omtrent de Gemeente groot en wijds is, en dus lang niet alle aspecten in een artikel te vatten zijn, maar toch hoop ik dat de volgende bladzijden een hulp zullen zijn als je dit leest. Voor uitvoeriger onderwijs verwijs ik graag naar andere artikelen op deze site, en naar goede boeken.[1]
Als mensen vinden we onszelf vanaf de zondeval meestal heel belangrijk. Dat is een eeuwenoude, in onze persoonlijkheid ‘ingebakken’ basis en uitgangspunt voor ons denken en handelen. Zondig en verdorven, maar ons eigen ik is er trots op. Al in het algemeen hebben we van nature vaak een heel menselijk, egocentrisch perspectief: we bekijken alles vanuit onze eigen visie en gericht op ons eigen voordeel.
En vanuit die tunnelvisie ontstaat ook onder Christenen al heel gauw de gedachte: de gemeente, dat zijn wij allemaal; de gemeente is de optelsom van ons allemaal.
Of: de gemeente, dat is onze grootste gemene deler, d.w.z.: we denken over allerlei dingen verschillend, en over andere dingen hetzelfde; en wat we dan samen hebben als overtuiging, wel, dat wordt dan de overtuiging van de gemeente.
Nu is het zeker zo dat de Gemeente bestaat uit alle ware gelovigen (zie bijv. 1 Kor 1:1vv), maar de oppervlakkige, op de mens gefocuste gedachte aan de gemeente als optelsom van ons allemaal ontaardt maar al te gauw in een gedachte die nog veel funester is: wij met z’n allen maken de gemeente; wij met z’n allen gaan er iets van maken; de overtuiging van de gemeente is de overtuiging die we met z’n allen hebben. Dus: ieders mening is belangrijk; we moeten allemaal onze mening op tafel leggen, we moeten erover spreken en een gemeenschappelijke basis proberen te vinden.
Als we vaststellen dat die mening van jou, van hem, van haar en van mij identiek is: fijn! En als we verschillend denken, zoeken we een compromis, een ‘polder’ ergens midden tussen onze meningen, en dat wordt dan de overtuiging van de gemeente.
En als we het niet eens worden…? Wel, dan gaan we weg, we voelen ons niet gehoord, we vinden dat wij niet serieus worden genomen (d.w.z. ons ik met z’n eigen mening), we gaan thuis zitten, we stichten een eigen groep, enz.
Is dat wat de Schrift ons leert? Voor deze gedachte is er m.i. geen enkel aanknopingspunt in het hele Woord van God. De gedachte komt voort uit Laodicéa, waar ‘het recht van het volk’ telt, de ‘stem van het volk’. En waar ieders mening telt, staat de Heer als vanzelf buiten de deur, waar Hij klopt (Openb. 3:30).
Wat leert de Schrift ons?
De Gemeente is duur gekocht door de Heer Jezus, Die alles gaf wat Hij had om haar te bezitten; ze is het eigendom van God, Die haar voor Zichzelf heeft verworven door de offerdood van Zijn Zoon
Kortom: de Gemeente behoort niet zichzelf toe. En bijgevolg: ook de plaatselijke gemeente behoort mij niet toe, en behoort ook ons niet toe. Ook niet aan ons allemaal samen.
Er is Iemand Die al in de eeuwigheid, al voor de grondlegging van de wereld, heeft overwogen en besloten haar te kopen, en Die haar functioneren niet aan menselijke ideeën, compromissen of zelfs aan broederlijk overleg heeft overgelaten. Die ‘Iemand’ is niemand anders dan de soevereine God, d.w.z. de God Die alles in handen heeft en alles heeft bepaald en wil blijven bepalen.
Zijn Zoon heeft Zichzelf gegeven om voor Zichzelf een eigendomsvolk te reinigen, ijverig in goede werken (Tt 2:14).
Ja maar – hoe ziet dat er dan uit voor een plaatselijke gemeente?
Als onderdeel van de ene, wereldwijde Gemeente is ook de plaatselijke gemeente niet haar eigen eigenaar, beheerder of baas. Niemand anders dan de Heer is de Eigenaar en het Hoofd. Niemand anders dan Hij bepaalt de regels. En die heeft Hij al eeuwen geleden bepaald: in Zijn Woord.
Een plaatselijke vergadering van gelovigen die vergaderd wil zijn tot de Naam van de Heer Jezus, is vrijwel altijd maar een klein deel van de hele plaatselijke gemeente. Maar zo’n vergadering of samenkomst mag wél de plaatselijke uitdrukking van die ene Gemeente vormen. 1 Kor. 12:27 zegt letterlijk: ‘U bent lichaam van Christus’ – niet hét Lichaam, maar wel een klein stukje en een vertegenwoordiging van het hele, ene Lichaam.
Wat voor de hele Gemeente geldt (heiligheid, liefde, gerechtigheid, gehoorzaamheid aan het Woord, enz.), dat geldt ook voor de plaatselijke vergadering. Daarover is geen broederlijk overleg meer nodig, geen debat, geen aanhoren van elkaars meningen en overtuigingen; dat Woord staat al eeuwen vast.
Ja maar… over dat Woord moet je toch van gedachten kunnen wisselen?! Ja, zeker wél over het Woord, niet over meningen van mensen. Die zijn voor God totaal onbelangrijk. Al voor de zondvloed gaf God in Genesis 6 aan dat wat uit onze harten opkomt, altijd alleen maar verdorven is. En dat geldt ook op godsdienstig gebied.
De grondbeginselen, de fundamenten van ons samenkomen, zijn daarom wél een onderwerp van overdenking, van Schriftstudie voor de gelovigen door de eeuwen heen, om te ontdekken wat de Heer heeft voorgeschreven als principes.
Maar ze zijn nooit thema van overleg, in de zin van: we praten erover met het doel om vast te stellen hoe wij als broeders samen een en ander zien en hoe we het graag zouden willen verwerkelijken. Nee, we proberen te ontdekken wat de Schrift zegt. Dat is zeker een zoektocht, een speuren naar Gods wil. Maar als Gods Woord ons een beginsel laat zien, dan is dát automatisch onze norm.
De basisprincipes van ons samenkomen liggen al bijna 20 eeuwen vast. De grondslagen van Gods gemeentelijke getuigenis op aarde staan al lang vast. Die staan nooit ter discussie.
Ja maar – wie bepaalt het dán? Eenvoudig: de Heer. Zijn Woord is de norm.
Daarover hoeven we dus ook geen boom op te zetten, geen bespreking te organiseren om samen te discussiëren, geen gedachtewisseling om samen te puzzelen hoe wij het voortaan gaan doen en of we bijvoorbeeld dit of dat principe wel of niet in praktijk gaan brengen.
Wél een gedachtewisseling zoals in Handelingen 15 en Galaten 2: een samen zoeken naar de weg van de Schrift, met name doordat leraren ons onderwijzen en wij ons openstellen voor Bijbels onderwijs. Efeze 4 laat ons zien hoe de Gemeente kan komen tot groei, en dat is immers door middel van de gaven die het Hoofd heeft gegeven.
Laten we een voorbeeld nemen: als er een boze in het midden van de gemeente blijkt te zijn, bijvoorbeeld iemand die leeft in dronkenschap of diefstal (en die er mogelijk zelfs ondanks waarschuwingen misschien wel in volhardt), moet de gemeente dan gaan overwegen of ze zo iemand wel moeten uitsluiten? Moet er uitvoerig over worden gepraat, waarbij iedereen zijn zegje kan doen?
Nee, als er getuigen zijn die e.e.a. kunnen bevestigen, en de feiten staan vast, dan is er geen lange oefening, worsteling, periode van gebed nodig waarin elke broeder en elke zuster zich eerst eens een tijd rustig gaat afvragen: ben ik het ermee eens dat meneer X wordt uitgesloten?
Nee, de vergadering als zodanig moet dan handelen. Doet ze het niet, dan blijkt ze geen vertegenwoordiging van de Gemeente meer te zijn.
Dat de ‘vergadering als zodanig’ handelt, betekent: de vergadering in haar karakter als vertegenwoordiging van de ene wereldwijde Gemeente (1 Kor. 12:28, 1:1vv.); de gemeente handelt als uitdrukking van dat ene, wereldwijde gezelschap dat alleen is onderworpen aan Gods Woord.
Het betekent dus niet dat ze handelt met meerderheid van stemmen. Het betekent evenmin dat ze unaniem handelt. Maar het betekent: de gemeente buigt zich noodzakelijkerwijs voor het beginsel dat de heiligheid een sieraad is voor Gods Huis (Ps. 93:5). Immers, door niet te handelen zou ze haar karakter verloochenen van vertegenwoordiging van de ene Gemeente en van eigendom van haar Koper (de Heer Jezus).
Moet ze pas handelen als iedereen zegt: ik stem ermee in? Nee, er wordt van uitgegaan dat elke gelovige instemt met Gods Woord. Toen jij, u en ik onze plaats innamen aan de Tafel van de Heer, deden we dat (als het goed is) omdat op die plaats alleen Gods Woord telt. Waarom zou dan nu opeens mijn mening tellen?
Als de situatie helder is, gelden persoonlijke mijmeringen niet; maar als de situatie als zodanig voor een broeder of zuster te vaag is, mag een ieder concrete vragen stellen om het duidelijk te krijgen (bijv.: weet je wel zeker dat die persoon in zonde leeft?).
Maar we begeven ons – als het goed is – niet op het drijfzand van ‘ik voel dat niet zo aan, ik zie dat anders…’, wanneer Gods Woord helder is.
Geldt het Goddelijk principe van tucht en van orde in Gods Huis alleen als iedereen zegt: ik heb er lang genoeg voor kunnen bidden? Als iedereen zegt: ‘ja, dit is mijn overtuiging’.
Nee, want dan wordt ieders geweten en iedere privé-mening de norm. En de Gemeente heeft niet ons geweten als norm, nog minder mijn geweten, niet mijn gebedsleven, niet mijn privé-visie – maar uitsluitend en alleen de Heilige Schrift.
Ja maar, betekent dat dan dat er bliksemsnel, koel en automatisch moet worden gehandeld / uitgesloten?
Nee, ook dat niet. Maar
- de feiten moeten worden voorgesteld aan de vergadering; en
- de principes van de Schrift die daarbij in het geding zijn, worden in herinnering geroepen, en
- op grond daarvan wordt er aan de gemeente voorgesteld hoe er naar de Schrift gehandeld moet worden.
Als er dan geen bezwaar is op grond van de feiten en ook niet op grond van de Schrift en haar principes, dan staat het besluit vast. Zie verder o.a. Matth. 18:18-20.
Ja maar, telt het gebed dan niet? O, zeker wel! Dat is ontzettend belangrijk! Zonder aanhoudend gebed kan zoiets onmogelijk worden gedaan. Als de gelovigen in een goede toestand zijn, zullen ze zich persoonlijk maar ook samen diep verootmoedigen; ze zullen bidden, en blijven bidden, onder tranen – maar niet zozeer om voor hun geweten rust te vinden in deze stap[2], maar vanwege hun eigen schuld en aandeel aan zo’n God-onterende toestand in hun midden.
Om dezelfde redenen kan ook in de vergadering of enige vorm van broedervergadering of broederbespreking het uitgangspunt naar de Schrift nooit zijn: laten we eens met z’n allen van gedachten wisselen of we voortaan wel of niet een besluit van vergaderingen aanvaarden.
Of: laten we een bespreking met alle broeders, of alle broeders en zusters organiseren, om samen te bespreken of we wel of niet een standpunt moeten innemen tegenover een vergadering die het besluit van andere vergaderingen verwerpt en doorgaat met broodbreken met onafhankelijke groepen.
Zo’n mededeling of besluit vanuit vergaderingen is naar Mattheüs 18:19 een overeenstemmen[3] van de twee of drie vergaderd tot de Naam van de Heer Jezus, de plaats waaraan Hij Zijn gezag en tegenwoordigheid in vers 20 verbindt.
Een vergadering in een andere plaats die voorbijgaat aan zo’n mededeling en handelwijze en de inhoud en consequenties ervan negeert, handelt daarmee per definitie onafhankelijk. Het is dan een vergadering geworden die de eenheid van de Geest verbreekt en wellicht ook de afzondering van kwaad opgeeft. Zo’n vergadering heeft daarmee uit zichzelf de grondslag van samenkomen en de onderlinge gemeenschap verlaten.
En kunnen wij daar neutraal tegenover staan? Het maar laten gaan? Niet reageren? Hen aan hun lot overlaten zonder te waarschuwen? Nee, want dat zou automatisch betekenen dat we niet alleen onverschillig en liefdeloos zijn tegenover geliefde medegelovigen, maar dat wij bovendien eveneens de Goddelijke basis van samenkomen inruilen voor een menselijke, en onverschillig staan tegenover de rechten van de Heer.
Als we begrijpen dat de basis van samenkomen niet een broederlijk overleg is, maar het vaststaande Woord van God, zijn we een hele stap verder. Want dát is ook de reden waarom vaak is gezegd: laten we van de broedervergadering niet meer maken dan wat het is; het is een samenzijn en een gezamenlijke dienst van broeders om voor de Heer te overwegen: Heer, wat zegt U in Uw Woord over dit of dat beginsel? In het Engels wordt het wel genoemd een ‘care meeting’, en dat geeft precies aan waarvoor het nodig is: zorgdragen voor Gods getuigenis. Dan is de vraag: hoe moeten we een bepaalde praktijk zien in Uw licht? Het is daarom meer een bidstond en Bijbel-overdenking, en geen gespreksgroep, hoewel we zeker biddend moeten zoeken naar Gods wil en elkaar daarin kunnen aanvullen.
Het feit dat dit een gezamenlijke dienst is, houdt ook in dat de principes van dienstgemeenschap gelden: vertrouwen, elkaar steunen, vertrouwelijke omgang met gevoelige informatie, enz. (en dat staat haaks op individualistisch / solistisch gedrag, zeker als daarmee de gezamenlijke dienst wordt doorkruist en verhinderd, het delen van informatie met anderen en het verhinderen van de gezamenlijke dienst).
Een broederbespreking of ‘care meeting’ is evenmin een gezaghebbend orgaan dat een besluit neemt, maar broeders kunnen na grondige overweging wél aan de gemeente een bepaalde handeling ter overweging voorleggen en vanuit de Schrift toelichten, onderbouwd met feiten, opdat de gemeente het besluit neemt op basis van dat Woord.
Ja maar – de vergadering moet toch goed geïnformeerd zijn?
Zeker wel. Niet enkele broeders, niet de broedervergadering, niet alle broeders van 15-95 jaar samen, maar alleen de gemeente als geheel neemt besluiten, in elk geval de besluiten die met de verantwoording van de gemeente te maken hebben. Te denken valt naar de Schrift m.n. aan:
- toelating, o.g.v. 1 Kor 10
- uitsluiting, zie 1 Kor. 5, Gal. 5 e.a. (zuurdeeg)
- het beginnen van de gemeenschapsoefening met een andere vergadering als die blijkt te vergaderen tot de Naam van de Heer,
- dan wel het beëindigen van de praktische gemeenschap als een groep gelovigen de beginselen en praktijk van het Woord verlaten heeft.
Moeten we dan lang bidden of we de Bijbelse waarheid wel of niet willen gaan handhaven? Nee. Dat was immers ons fundamentele uitgangspunt – al vér voordat u, jij en ik onze plaats innamen aan de Tafel van de Heer.
In het bemoedigende geval van een nieuw ontstane groep gelovigen die vergaderd is op basis van de Schrift, hoeven we niet lang te bidden of we ze wel gaan erkennen; want hen niet als zodanig herkennen zou onafhankelijkheid zijn ten opzichte van het Hoofd, Die hen allang erkent. Dat is iets waarover we ons eenvoudigweg mogen verblijden.
We moeten ons wel in zelfoordeel, in verootmoediging en verbrijzeling van hart voor Gods aangezicht stellen, als het gaat om trieste gevallen. We mogen, ja, we móeten bidden. Maar we kunnen niet zeggen: ik heb er nog niet genoeg voor gebeden, dus kan er geen besluit genomen worden. Of: Ik moet er nog eens over nadenken, hoor. Of: ik heb niet de overtuiging dat dit goed is.
Door zulke uitspraken maken we nl. onszelf, ons gebedsleven, onze mijmeringen, emoties en indrukken tot de norm voor de gemeente en dat is naar de Schrift onmogelijk – uiteraard tenzij we er Schriftuurlijke argumenten voor hebben.
We hebben dus te maken met een gevoelig evenwicht:
- het geweten van de hele vergadering als geheel moet geoefend worden, zodat zij als geheel een besluit meedraagt.
- En tóch zijn mijn meningen, gevoelens, overtuigingen en emoties niet de norm waarop de gemeente kan bouwen, een stap vooruit kan zetten of moet wachten.
In Israël trok de wolk op, en dan ging het hele volk op pad. Niemand kon dan zeggen: ik moet nog bidden, hoor, of ik wel mee moet. Ik heb die overtuiging niet…
Hoe gebeurt het ‘oefenen’ van de hele vergadering? Zoals we al hebben gezien: door het voorstellen van de feiten (bijv. bij toelating of tucht) en van wat de Schrift hierover zegt.
Als de gelovigen in een goede toestand zijn, beter: als ik dat ben, dan zal ik me hiervoor buigen; dan zal ik geen discussie aanzwengelen, geen gespreksronde organiseren, geen steun voor mijn mening zoeken bij broeders in andere vergaderingen [4]. Nee, dan zal ik eenvoudigweg gehoorzaam willen zijn aan het Woord.
Als een broeder of zuster iets dan nog niet begrijpt, kunnen we het vanzelfsprekend opnieuw uitleggen en geduldig wachten. Maar als een gelovige geen Schriftuurlijk gegronde bezwaren naar voren brengt, en evenmin feitelijke redenen, maar ‘ik heb de overtuiging niet’, persoonlijke emoties en indrukken, ‘ik moet er nog voor bidden’, enz., dan kan zoiets niet de leidraad voor het handelen van de gemeente vormen.
De Gemeente door alle eeuwen heen heeft maar één norm, en dat is Gods Woord – en niet onze gebeden, onze indrukken of zelfs onze gewetens.
In die zin is er wel gezegd: het getuigenis van de gemeente ter plaatse is niet de optelsom van ons aller visies, ons aller meningen, ons aller oefeningen.
Waarom? Ze heeft een eeuwig onveranderlijke norm. Daarvoor buigt ieder zich, als het goed is. De Schrift laat ons niet toe iets anders als Godvrezende praktijk te kunnen zien dan het eenvoudigweg in geloofsgehoorzaamheid buigen voor dat Woord van God – persoonlijk, in onze gezinnen, maar ook in de plaatselijke samenkomsten.
Ja maar, wie heeft dan de basis bepaald?
Bij het voorgaande komt nog een belangrijk extra punt: de grondslag van samenkomen staat al 20 eeuwen vast. Meningen van broeders of zusters daarover kunnen veranderen. Als dat met jou of mij gebeurt, is het eerlijk de consequentie te trekken,
- en zich hetzij opnieuw te onderwerpen aan Gods Woord (zoals toen ieder zijn plaats innam aan de Tafel van de Heer),
- hetzij te begrijpen: de grondslag van de vergadering verandert niet, ik kan er niet meer mee instemmen, dus ik ga mijn eigen weg.
Dat laatste zou een héél verdrietige en trieste stap zijn, maar is in elk geval consequenter dan onrust zaaien met eigen meningen. Maar ook al zou een rustig z’n eigen weg gaan in zeker opzicht consequenter zijn, toch blijf ik bidden dat dit niet gebeurt en dat een ieder zal openstaan voor wat de Heer onomstotelijk in Zijn Woord heeft aangegeven, en dat er bereidheid is daaraan eenvoudig te gehoorzamen.
Het lijkt soms dat er enige verwondering opkomt als er gevraagd wordt: ben je bereid eenvoudig gehoorzaam te buigen voor het Woord? Is die vraag verwonderlijk? Nee, want die vraag komt voort uit het feit dat geregeld, als het Woord wordt uitgelegd, het antwoord wordt gevolgd door een ‘ja maar, ik zie dat anders’; ‘ik moet er nog voor bidden’, of: ‘ja maar, je kunt het ook anders zien’.
Helaas… zo verschillend als we zijn (en dat moeten we erkennen en voor ogen houden),
de grondslag van samenkomen is niet ‘je kunt het ook anders zien’,
maar het ‘zo zegt de Heere…!’ van de Schriften.
Als we trouw willen zijn aan de Heer en Zijn Naam niet willen verloochenen (Openb. 3:8-11) kunnen we niet anders dan deze tendensen radicaal af te wijzen. Ze dateren uit de hof van Eden: heeft God écht gezegd…?! Ze horen misschien thuis in de Christenheid, in de legerplaats, en vooral in ons eigen vlees, maar niet bij de Heer.
Kortom: voor menselijke worstelingen is alle begrip, er is geduld nog en alle bereidheid elkaar te helpen, aan te vullen, aan te voelen; maar er is geen begrip voor het ondermijnen van de grondslag van de gemeente of voor het maken van iemands overtuiging en geweten tot de norm van de vergadering.
Het is mijn gebed dat deze gedachten tot hulp zullen zijn.
E.H.W. Luimes
[1] Bijvoorbeeld:
- De Gemeente van de levende God, R.K. Campbell
- De Gemeente van God, H.L. Heijkoop
- Daar ben Ik in het midden van hen, Chr. Briem
- De Gemeente volgens Gods gedachten, A. Gibert
[2] Overigens: als mijn geweten geen rust heeft in een stap die naar de Schrift noodzakelijk is, zegt dat niet heel veel triests en verootmoedigends over mijn geweten?! Over mijn overtuiging…?!
[3] Dit overeenstemmen is vanuit Gods perspectief niet een soort ‘tot overeenstemming komen na een lange discussie, waarbij uiteindelijk de meerderheid gelijk heeft’, maar een overeenstemmen met Gods heilige wil voor Zijn Gemeente, een instemmen met en onderwerping aan het Woord; principieel maakt het dan zelfs niet uit of het om een meerderheid of een minderheid gaat die instemt met dat Woord.
[4] Die broeders kennen de plaatselijke realiteiten sowieso niet; want zelfs een bezoek af en toe op zondag zorgt er nog niet voor dat je als bezoeker de werkelijkheid doorhebt. Toch valt men desondanks geregeld in de valkuil de weergave van maar één of twee onervaren of weinig betrokken broeders aan te nemen als de waarheid, zonder verdere navraag te doen.