De absolute zekerheid van de eeuwige verlossing

‘Hel’! Steeds weer gebruikte de Heer Jezus dat verschrikkelijke woord om de plaats van de eeuwige straf voor de niet-verlosten (Matth. 5:29; 18:9; Mark. 9:43,45,47 enzovoort) te beschrijven. De niet-verlosten zijn zij die weigeren Jezus Christus aan te nemen als hun Heer en Verlosser. Ze hebben gezondigd tegen een absoluut heilig God, zoals wij dat allemaal gedaan hebben (Rom. 3:23), maar omdat Hij niet hun Verlosser is, blijven zij onder Zijn toorn (Joh. 3:16-19,36).

Het Griekse woord dat de Heer Jezus gebruikte voor ‘hel’, verwees naar de stinkende, van bacteriën vergeven vuilnisbelt van Jeruzalem – ‘Gehenna’, het dal van Hinnom. Een Jood kon zich geen vreselijker en minder aanlokkelijke plaats voorstellen. Er hadden in de tijd van het Oude Testament zelfs mensenoffers plaatsgevonden. Maar Openbaring 20:14-15 omschrijft de hel als ‘de poel van vuur’ – een beeld van eeuwig omringd worden door de intense pijn van het vuur van Gods oordeel. Judas 1:13 beschrijft het als een plaats van eenzaamheid en duisternis.

De poel van vuur wordt ook ‘de tweede dood’ genoemd – eeuwige afscheiding van God, onder Zijn toorn (Openb. 20:14). De dood draagt altijd de gedachte aan afscheiding in zich. Bij de eerste of lichamelijke dood worden de geest en de ziel gescheiden van het lichaam (Jak. 2:26); bij de tweede of geestelijke dood is de gehele persoon voor altijd gescheiden van God, ‘voor wie de donkerheid van de duisternis tot in eeuwigheid bewaard wordt’ (Judas 1:13). Zie ook Openbaring 19:20.

Waarom beginnen we een studie over de eeuwige zekerheid met een verschrikkelijke beschrijving van de hel? We doen dit omdat miljoenen werkelijk verloste, werkelijk wedergeboren Christenen geloven dat het mogelijk is dat zij daar terechtkomen! Wat een beangstigende manier om te leven! Eén uitbarsting van woede, één uiting van iemands oude natuur op het verkeerde moment en een heel leven van goed, Christelijk leven tot eer van God is verspild – dat is tenminste de theorie. Ik ben erg blij u te kunnen vertellen dat het Woord van God die theorie niet ondersteunt. Integendeel, Gods Woord maakt overvloedig duidelijk dat zodra u werkelijk bekeerd bent (verlost), niets u kan scheiden van de liefde van Christus. We zullen dit vanuit de Bijbel aantonen. Maar eerst moeten we enkele grondbeginselen op een rijtje zetten.

Belijdenis versus werkelijkheid

Er is een oneindig verschil tussen de meest morele en godsdienstige belijder (iemand die alleen met de mond belijdt) van de Christenheid en de meest zwakke en falende werkelijk wedergeboren Christen. De een is een misleider; de ander een ongehoorzaam, onvolwassen kind in de familie van God. Simon uit Handelingen 8:9-24 is een voorbeeld van een belijder die in werkelijkheid nooit verlost was. Ja, hij geloofde op een intellectuele manier, hij was gedoopt – een goed uiterlijk vertoon en hij bleef voortdurend bij Filippus.

Als we de scherpe verzen van Hebreeën 6:4-6 toepassen, zien we Simons bedroevende toestand. Hij was verlicht geweest door de dienst van Filippus en zijn wonderen; hij had van de hemelse gave geproefd, in die zin dat hij iets van de zegeningen van het Christelijke geloof ervaren had, maar hij had er niet van gegeten – het zich werkelijk eigen gemaakt. Hij bezat de verlossing niet. Er was geen persoonlijke relatie, geen toewijding, geen aannemen van Jezus als Heer (Rom. 10:9-10). Petrus kende de waarheid over Simon en zei ronduit tegen hem dat hij niet verlost was (Hand. 8:20-21). Zelfs na Petrus’ strenge waarschuwing (vs. 22-23) vroeg Simon alleen maar of Petrus voor hem wilde bidden opdat hij aan het oordeel zou ontkomen (vs. 24). Geen enkel niet-verlost mens wil het oordeel. In feite keerde Simon zich helemaal niet tot Christus. Simon is een voorbeeld van het zaad dat op rotsachtige en doornige bodem viel (Matth. 13:3-9,18-23). Uiterlijk leek het misschien veelbelovend, maar er was geen realiteit omdat er geen wortel was. Jakobus 2:19 vertelt ons dat zelfs de boze geesten geloven en zij sidderen. Zij begrijpen de feiten, maar hebben hun Schepper verworpen.

Een ander droevig voorbeeld van belijdenis zonder realiteit vinden we in Mattheüs 7:21-23. De mensen over wie daar gesproken wordt, waren zeer godsdienstig. Ze zeiden vaak ‘Here, Here’. Ze hadden zelfs in Zijn Naam geprofeteerd en boze geesten uitgedreven! En door Zijn Naam hadden ze ‘vele krachten’ gedaan. Toch waren ze nooit verlost. Hoe we dat weten? Omdat de Heer dat zei! Hij zei: ‘Ik heb u nooit gekend’. Ze vertrouwden erop gered te worden vanwege godsdienstige ervaringen en manifestaties van kracht en een goed leven, in plaats van door geloof in de Persoon en het werk van de Heer Jezus Christus.

Wij die werkelijk bekeerd zijn, echter, zijn kinderen van God door de nieuwe geboorte (Joh. 1:12; Rom. 8:16-17; Fil. 2:15; 1 Joh. 3:1) en hebben deel aan de Goddelijke natuur (2 Petr. 1:4). Wij zijn geboren in de familie van God. Wij zijn ook geplaatst (de betekenis van ‘aangenomen’ in de Schrift) in de positie van de eerstgeboren zoon, de positie van het hoogste privilege (Rom. 8:14; Gal. 3:26; Gal. 4:5-7; Ef. 1:5). Wij zullen het zeker nodig hebben door de Heer opgevoed (getuchtigd) en bestraft te worden (Hebr. 12:5), maar daarin gaat God met ons om als zonen, ‘want welke zoon wordt niet door de vader getuchtigd?’ (vs. 7). Lees het hele gedeelte in Hebreeën 12:5-15.

De oorsprong van onze verlossing

Een man die de theorie aanhing van ‘gered wanneer je berouw hebt, weer verloren wanneer je zondigt’, legde mij dit op de volgende manier uit: omdat hij verlost wilde worden en voor God koos, kon hij ook besluiten om niet-verlost te zijn als hij ervoor koos om te zondigen en God af te wijzen. Ik hield hem voor dat de Bijbel ons iets anders zegt: ‘In Hem [Christus] heeft Hij [de Vader] ons immers uitverkoren vóór de grondlegging van de wereld, opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn vóór Hem in de liefde. Hij heeft ons tevoren door Jezus Christus tot het zoonschap voor Zichzelf bestemd, naar het welbehagen van Zijn wil, tot lof van de heerlijkheid van Zijn genade, waarmee Hij ons begenadigd heeft in de Geliefde’ (Ef. 1:4-6).

Johannes 15:16 voegt eraan toe: ‘U hebt Mij niet uitverkoren, maar Ik heb u uitverkoren; en Ik heb u gesteld, dat u zou heengaan en vrucht dragen’. En Paulus zei tegen Timotheüs dat God ‘ons heeft behouden en geroepen met een heilige roeping, niet naar onze werken, maar naar Zijn eigen voornemen en de genade, die ons gegeven is in Christus Jezus vóór de tijden van de eeuwen’ (2 Tim. 1:9).

Ik liet mijn vriend zien hoe ver Gods uitkiezen van ons ging. Zelfs onze keuze om te geloven was een gave van God (Ef. 2:8; Fil. 1:29). Zijn uitverkiezen en onze verlossing hadden niets te maken met onze werken; daarom kunnen we ons nergens op beroemen, want wij zijn ‘Zijn maaksel, geschapen in Christus Jezus tot goede werken’. Lees zorgvuldig deze verzen in Efeze 2:8-10. En Johannes 6:37 zegt ons: ‘Alles wat de Vader Mij geeft, zal tot Mij komen’. Dat is Gods kant. ‘En wie tot Mij komt [de kant van de mens], zal Ik geenszins uitwerpen’.

Dus nadat wij door Gods genade tot de Heer Jezus gekomen zijn en Hem hebben aangenomen als onze Heer en Heiland, beseffen wij vanuit Zijn Woord dat het ‘God [is] Die in u werkt, zowel het willen als het werken, naar Zijn welbehagen’ (Fil. 2:13). Dit is genade – onverdiende gunst, Gods liefde in actie. Genade doet alles wat nodig is om ons tot God te brengen. Dus onze verlossing was nooit gebaseerd – en zal dat ook nooit zijn – op onze gebrekkige keuze als gevallen zondaars zonder vrije wil, maar op Gods uitverkiezen van ons door genade. Aangezien het Gods keuze was, kan ik mijn verlossing niet door mijn keuze ongedaan maken door iets te doen of na te laten. Ik begrijp niets van deze geweldige gunst die God mij geschonken heeft (waarom ik?) maar ik geloof het omdat Gods Woord het zegt en ik vertrouw op de volkomen rechtvaardige, liefhebbende God. Ik kan alleen maar zeggen hoe dankbaar ik ben om een van Zijn uitverkorenen te zijn.[1] Als u zich verder wilt verdiepen in dit onderwerp, lees dan het boek van dezelfde auteur: ‘A Study of Election: The Gospel and God’s Pathway’ (een uitgave van Believers Bookshelf).

De verzekering van de Schrift

Laten we nu gaan kijken naar enkele belangrijke beloften uit het Nieuwe Testament betreffende de eeuwige verlossing. We zullen zien dat deze helemaal gebaseerd is op de Persoon en het werk van onze gezegende Heer Jezus en in geen enkel opzicht op onze gevoelens of fouten.

De Heer Jezus zegt ons in vers 24 van Johannes 5: ‘Voorwaar, voor­waar, Ik zeg u: wie Mijn woord hoort en gelooft Hem Die Mij heeft gezonden, die heeft [het] eeuwige leven en komt niet in het oordeel, maar is uit de dood overgegaan in het leven’. Wanneer wij verlost zijn, hebben wij het eeuwige leven niet slechts als een tegenwoordig bezit, maar wij zullen ook niet in het oordeel komen, dat wil zeggen: veroordeeld worden vanwege onze zonden. Voor al die zonden – iedere zonde die we ooit zullen begaan – is volkomen betaald door het alomvattende werk van onze Heer Jezus aan het kruis. Omdat Zijn werk volmaakt volkomen was, is God rechtvaardig als Hij zegt tegen hen die Jezus werkelijk hebben aangenomen als Heer en Heiland, dat zij al uit de toestand van geestelijke dood zijn overgegaan naar de toestand van geestelijk leven, eeuwig leven. De Heer Jezus heeft de toorn van een zonde-hatende God over onze zonden ondergaan aan het kruis. God zal niet de Heer Jezus straffen en hen die Hem als hun Verlosser hebben aangenomen. Dit feit alleen al bewijst onze eeuwige zekerheid.

Laat me nog eens Johannes 6:37 benadrukken: ‘Alles wat de Vader Mij geeft, zal tot Mij komen; en wie tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen’. In dit vers wordt de soevereine genade van God, die we in het vorige gedeelte gezien hebben, samen met de verantwoordelijkheid van de mens om tot de Heer Jezus te komen, gecombineerd met de absolute zekerheid dat wij, wat er ook gebeurt, zodra wij werkelijk tot de Heer Jezus komen, in geen enkele denkbare situatie uitgeworpen zullen worden, verloren zullen gaan. Wij zijn een onderdeel van ’s Vaders liefdegave aan Zijn Zoon (Joh. 17:2,6,9,11-12,24), opdat de Heer een eeuwige bruid zou hebben (Ef. 5:25-32). Wij kunnen geen voorwaarden stellen wanneer de Heer geen enkele voorwaarde stelt! Dus als u twijfelt aan uw absolute eeuwige zekerheid (als u werkelijk Jezus als Heer en Heiland beleden hebt), maakt u in feite uw Heer tot leugenaar en zegt u dat Zijn werk op Golgotha ontoereikend was! Wat een ernstige gedachte, vindt u ook niet?

In Johannes 10:27-29 zegt de Heer: ‘Mijn schapen horen Mijn stem en Ik ken ze en zij volgen Mij. En Ik geef hun het eeuwige leven, en zij zullen niet verloren gaan in eeuwigheid en niemand zal ze rukken uit Mijn hand. Mijn Vader, Die ze Mij gegeven heeft, is groter dan allen, en niemand kan ze rukken uit de hand van Mijn Vader’.

Verbind deze verzen met Efeze 4:30, waar ons gezegd wordt dat wij door de Heilige Geest ‘verzegeld [zijn] tot de dag van de verlossing’. Het zegel van de Heilige Geest is het Goddelijke eigendomsstempel. Dus de hele Drie-eenheid – Vader, Zoon en Heilige Geest – is betrokken bij onze zekerheid. Met andere woorden: wij hebben drievoudige zekerheid! Niemand, inclusief wijzelf, kan ons rukken uit de hand van de Zoon of de Vader. Wij hebben allen het zegel van de Heilige Geest. Wij bevinden ons in een heerlijk zekere positie!

In Romeinen 8:35 stelt de apostel Paulus – geschreven door inspiratie (2 Tim. 3:16) – de vraag: ‘Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus?’ Bestaat ook maar enigszins het gevaar dat een ware gelovige ooit verloren zal gaan? Daarna beantwoordt hij zijn eigen vraag, ook door inspiratie, in vers 38 en 39 met de woorden: ‘Want ik ben verzekerd, dat noch dood, noch leven, noch engelen, noch overheden, noch tegenwoordige noch toekomstige dingen, noch machten, noch hoogte, noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde van God, die is in Christus Jezus, onze Heer’.

Met deze bewoordingen wil God het gehele spectrum omvatten. Zelfs niet de grootste boze engel (Lucifer, de satan), noch enige zonde of daad of inactiviteit van nu of de toekomst kan Gods liefde voor ons veranderen. Paulus had tenslotte net geschreven: ‘God bevestigt Zijn liefde tot ons hierin, dat Christus voor ons gestorven is, toen wij nog zondaars waren. Veel meer dan zullen wij, nu wij gerechtvaardigd zijn door Zijn bloed, door Hem behouden worden van de toorn’ (Rom. 5:8-9). Wat een wonderbaarlijke liefde van Christus. Wonderbaarlijk werk van Christus! Wij die gered zijn, zijn rechtvaardig verklaard door God Zelf! Beseft u nu dat aangezien de Heer al het werk verricht heeft, uw fouten en uw zonden nooit de verlossing kunnen veranderen die Hij bewerkt heeft in uw ziel, hoe beschamend een zondigende zoon ook is?

Filippi 1:6 zegt ons dat ‘Hij Die een goed werk in u begonnen is, het ook zal voltooien tot op de dag van Jezus Christus’. Het is God Die ons bewaart en ons zal blijven bewaren door Zijn goddelijke macht en liefde. Paulus bezat die persoonlijke zekerheid. Aan het einde van zijn aardse leven schrijft hij in vers 18 van 2 Timotheüs 4: ‘De Heer zal mij verlossen van elk boos werk en bewaren voor Zijn hemels koninkrijk’. Hoe kon hij daar zo zeker van zijn? Hij kende Degene in Wie hij geloofd had. Hij had Hem zelfs gezien in Zijn heerlijkheid toen de Heer hem tegenhield en aansprak op de weg naar Damascus (Hand. 22:5-16). Paulus geloofde Hem. Daarom was hij ‘overtuigd dat Hij machtig is mijn pand te bewaren tot die dag’ (2 Tim. 1:12). Zoals u ziet, hangt onze zekerheid alleen af van de volkomen betrouwbare Heer.

Het boek Hebreeën geeft ons dezelfde verzekering. De Heer ‘kan volkomen [of: voor eeuwig] behouden wie door Hem tot God naderen, daar Hij altijd leeft om voor hen tussenbeide te treden’ (hfst. 7:25). Hij alleen is Degene Die ons bewaart op onze weg en Zijn bewarende macht zal nooit falen. Hebreeën 10:10-14 vervolgt met ons te zeggen dat wij die geloven, geheiligd zijn (apart gezet door God voor God) door Zijn wil door middel van de offerande van het lichaam van Jezus Christus, eens voor altijd aan het kruis. Bovendien heeft Hij door die ene offerande van Zichzelf ‘voor altijd hen volmaakt die behouden worden [of: geheiligd zijn]’. Het woord geheiligd draagt altijd de gedachte in zich aan apart gezet zijn.

Iemand die geheiligd is, is een heilige. Als ik verlost ben, ben ik wat positie betreft geheiligd voor God en dus voor altijd volmaakt. Zie voor dit aspect van de heiliging ook 1 Korinthe 1:2,30; 6:11; Filippi 1:1 en Hebreeën 3:1. Er is echter nog een aspect van de heiliging. Iemand die door God heilig verklaard wordt in Zijn ogen, moet nu ook heilig handelen, dat is een leerproces. Wij moeten dus dagelijks toenemend geheiligd worden in ons praktische Christelijke leven. Dit aspect van het apart gezet zijn voor God vinden we in Johannes 17:17; Efeze 5:25-27; 1 Thessalonika 4:3; 5:23-24 en 2 Timotheüs 2:21.

De bovengenoemde twee aspecten van de heiliging worden vaak positionele en praktische of progressieve heiliging genoemd. Het op één hoop gooien van de verzen waarin ze omschreven worden, heeft veel verwarring veroorzaakt wat betreft de eeuwige zekerheid. Mensen veronderstellen dat wij ons dagelijks op een bepaalde manier moeten gedragen en dat wij anders niet werkelijk geheiligd zijn en dus verloren zullen gaan. Laten we in dit verband 2 Timotheüs 2:21 overwegen. Daar staat dat als ik iets bepaalds doe, ik dan geheiligd ben, bruikbaar voor de Meester, tot alle goed werk toebereid. Volkomen waar! Ik ben niet zo effectief mogelijk apart gezet voor de dienst van God wanneer ik niet doe wat het vers zegt; er wordt echter met geen woord gerept over de verlossing. Dit gedeelte is geschreven aan een gelovige!

Vergelijk het bovenstaande met 1 Korinthe 1:2 en 6:11. De gemeente in Korinthe was vleselijk (hfst. 3); ze liet immoraliteit en andere zon­den toe (hfst. 5); er waren onderlinge rechtszaken (hfst. 6); er wa­ren huwelijks­problemen (hfst. 7); er was moeite met leiderschap en dronkenschap bij de viering van het avondmaal (hfst. 11); de geestelijke gaven werden verkeerd gebruikt (hfst. 12:14) en er waren ernstige leer­stellige dwalingen (hfst. 15). Toch zegt de Heer van de gelovigen uit wie deze plaatselijke gemeente bestond: ‘geheiligden in Christus Jezus, geroepen heiligen … u bent geheiligd’. Voor God waren zij al geheiligd als onderdeel van hun grote verlossing, hoewel God wilde dat hun wandel meer in overeenstemming zou zijn met hun positie.

De Brief van Judas draagt bij aan onze studie door te zeggen dat wij eerst ‘geroepen’ en vervolgens ‘in Jezus Christus bewaard’ zijn (vs. 1) en dat de Heer Jezus ‘machtig is u te bewaren zonder dat u struikelt en [u] onberispelijk voor Zijn heerlijkheid te stellen, met grote vreugde’ (vs. 24). Hij alleen heeft de macht en Hij belooft ons steeds weer die macht te gebruiken ten behoeve van ons. Wat een geweldige Verlosser hebben wij!

Laten we deze korte studie afsluiten door te kijken naar 1 Johannes 2:2. Volgens Johannes is Christus ‘het zoenoffer voor onze zonden; en niet voor onze [zonden] alleen, maar ook voor de hele wereld’. Een zoenoffer is een offer dat God tevredenstelt. De Heer Jezus heeft God volkomen tevredengesteld wat het zondeprobleem betreft, door Zijn volmaakte en volkomen toereikende werk aan het kruis. God kon daarom rechtvaardig handelen door het goede nieuws (evangelie) van de verlossing te verkondigen aan een verloren wereld. En dat grote werk is toereikend voor allen die waarlijk hun vertrouwen op Christus stellen!

Wanneer wij geloven, kunnen wij terecht zeggen dat wij ‘om niet gerechtvaardigd [worden] door Zijn genade, door de verlossing die in Christus Jezus is’ (Rom. 3:24). Ik zeg het nog eens: rechtvaardiging betekent rechtvaardig verklaard worden. Door het grote werk van Christus ziet God mij eeuwig alsof ik nooit gezondigd had. Ieder van ons die werkelijk gered is (en u weet of u al dan niet een persoonlijke ontmoeting gehad hebt met de Heer Jezus, zoals beschreven in Ro­meinen 10:9-10 en ‘Jezus als Heer’ hebt aangenomen en Hem hebt beleden als uw Verlosser), kan zeggen dat de Heer Jezus ‘mijn zonden in Zijn lichaam heeft gedragen op het hout’ (1 Petr. 2:24). Al mijn zonden waren op dat moment nog toekomstige tijd, maar in de volmaakte voor­­kennis van God was voor elk ervan betaald. Welk een liefde!

Laten wij eenvoudig God geloven en niet handelen op grond van onze gevoelens wat onze verlossing betreft, want gevoelens kunnen per uur veranderen. ‘Dit heb ik u geschreven, opdat u weet dat u eeuwig leven hebt’ (1 Joh. 5:13). Laten wij onze gezegende Heer Jezus, Die uit pure, soevereine liefde zo veel voor ons gedaan heeft en doet, vanuit de grond van ons hart danken, loven, aanbidden en dienen.

Afsluitende opmerkingen

Zij die niet geloven in de eeuwige zekerheid, brengen een menigte verzen naar voren die de kwestie van de absolute zekerheid van de verlossing voor de zondigende gelovige in twijfel lijken te trekken. Veel van die verzen trekken de verlossing in twijfel omdat ze betrekking hebben op de bedroevende situatie waarmee we deze brochure be­gonnen: een situatie van een belijdenis zonder realiteit. Slechts zo’n belijden en niet het verlies van de verlossing zodra iemand werkelijk gered is, is het grote gevaar van vandaag!

Ik herinner me het verhaal van een jongeman jaren geleden. Hij ver­telde dat hij naar voren was gegaan en ‘gered werd’ om maar van het gezeur van mensen af te zijn. Jarenlang was hij in gemeenschap in de plaatselijke vergadering, zoals ik me herinner, en leek een voorbeeld­Christen te zijn… maar hij was helemaal geen gelovige! Hij was echter de enige (behalve God) die dat wist. Uiteindelijk werd hij door de genade van de Heer tijdens een evangelisatiesamenkomst gered. Vers na vers waarschuwt de Heer voortdurend voor zoiets, omdat de eeuwige gevolgen zo verschrikkelijk zijn. Bent u er zeker van dat u zich werkelijk met berouw over uw zonden tot de Heer Jezus gewend hebt en Hem aangenomen hebt als zowel de Heer en Meester van uw leven als uw persoonlijke Redder van de eeuwige gevolgen van uw zonden?

‘… dat, als u met uw mond Jezus als Heer zult belijden en met uw hart geloven, dat God Hem uit de doden heeft opgewekt, u behouden zult worden. Want met het hart gelooft men tot gerechtigheid en met de mond belijdt men tot behoudenis’ (Rom. 10:9-10).

In Openbaring 2 en 3 staan verzen die bestemd zijn voor hen die over­winnen. Op het eerste gezicht zouden we daaruit de indruk kunnen krijgen dat sommigen die gered waren, niet overwonnen en dus verloren gingen. Maar als wij beseffen dat iedere ware gelovige een overwinnaar is, verdwijnt het probleem. Wij ‘overwinnen’ praktisch gezien niet alle­maal in dezelfde mate, maar wij zijn wel allemaal overwinnaars. De Heer dringt soms op een grotere mate van overwinnen aan opdat er een grotere beloning kan zijn, maar dat is iets heel anders dan iemands ver­lossing in twijfel trekken of een zondevrij leven vereisen (hoe geweldig dat ook zou zijn) om de verlossing te behouden.

Het probleem met de eeuwige zekerheid ontstaat wanneer we vanuit een puur menselijk gezichtspunt naar zaken kijken. Wij zouden zelf­ingenomen die zondigende Christen uit de hemel verwijderen en daarom denken we dat God dat ook wil en zal doen. Wij kunnen ons niet voorstellen hoe een heilig God kan toelaten dat een gelovige blijft zondigen (en dat doet Hij ook niet), maar dan verwarren wij Gods aardse, bestuurlijke tuchtiging van Zijn kinderen met Zijn eeuwige veroordeling tot de hel van mensen die Christus afwijzen en veronachtzamen.

Is liefde of angst de beste drijfveer? Beide kunnen een motief zijn, maar wanneer de liefde motiveert, is ons handelen gericht op Hem Die ons liefheeft; wanneer echter angst motiveert, is het handelen gericht op onszelf. Als wij de Heer gehoorzamen en dienen simpelweg omdat wij bang zijn om anders naar de hel te gaan, is het motief angst en is ons dienen gericht op zelfbehoud. Wat een bedroevende reden om Hem te gehoorzamen en te dienen, Die ons zo bijzonder liefheeft en wil dat die liefde beantwoord wordt! Hoe bedroefd moet het onze Heer maken dat wij niet volkomen tevreden zijn met Zijn grote werk voor ons aan het kruis! Hij wil graag dat wij rusten in Zijn eigen zekerheid en Hem gehoorzamen en dienen omdat wij Hem liefhebben Die ons eerst heeft liefgehad (1 Joh. 4:19). Liefde bewerkt liefde.

Om af te sluiten: wij hebben geprobeerd dit tot een positief artikel te maken door de grootheid en toereikendheid van Gods zijde te laten zien van het werk van Christus voor ons. De negatieve benadering om de eeuwige zekerheid te bestuderen door het onderzoeken van de ‘indien’-verzen, is gewoonlijk niet erg nuttig, omdat we daarmee nooit bij het echte antwoord uitkomen: het werk van Christus! Zodra wij de grootheid van Zijn werk en de volheid van Zijn Goddelijke liefde beseffen, is alle angst weg. Wat een bijzonder bevoorrechte positie hebben wij, dat wij ‘in Christus’ zijn!

Roger P. Daniel


Voetnoten

Voetnoten
1 Als u zich verder wilt verdiepen in dit onderwerp, lees dan het boek van dezelfde auteur: ‘A Study of Election: The Gospel and God’s Pathway’ (een uitgave van Believers Bookshelf).