Christus – de kracht van de gelovige

De heiligen in Filippi hadden de apostel Paulus, die als gevangene in Rome was en ernstig gebrek leed, door één van hen, Epafroditus, een gift gestuurd. Wij weten niet waaruit die gift bestond. In ieder geval komt de apostel er opmerkelijk breedvoerig op terug; dat gebeurt pas tegen het einde van zijn Brief aan de Filippenzen, in zekere mate als afsluiting. Hij laat daar zien wat voor gevoelens deze gift in zijn hart opgeroepen heeft. Daarbij ontvouwt zich voor onze ogen een beeld dat aan morele kracht en schoonheid en aan tact nauwelijks te overtreffen is. Zou het niet ook van invloed kunnen zijn op ons eigen leven?

‘Ik heb geleerd’

Paulus had zich ‘zeer verblijd in de Heer’, dat ze aan hem gedacht hadden en hem niet vergeten waren (Fil. 4:10). Het is de laatste vermelding van blijdschap in deze aan blijdschap zo rijke Brief uit de gevangenschap. Hij die anderen opriep zich altijd in de Heer te verblijden (Fil. 4:4), was ook zelf vol blijdschap, hoewel zijn omstandigheden een beproeving voor hem waren.

Niet vanwege een gebrek sprak hij over deze zaak, want hij had geleerd tevreden te zijn met de omstandigheden waarin hij verkeerde (Fil. 4:11). Hij was niet ineens in deze situatie terecht­gekomen. Het was veel meer het resultaat van een lange ervaring van alleen zijn en een innige gemeenschap met God. Hij had God op een manier leren kennen die zonder die beproevingen nooit mogelijk zou zijn geweest. ‘Ik heb geleerd’ – dat is de taal van een hart dat aan God genoeg heeft en zich midden in het vuur over Hem verblijdt.

Omdat hij geleerd had, wist hij zowel wat het was vernederd te worden als wat het was om overvloed te hebben; in elk opzicht en in alles was hij ingewijd, zowel in verzadigd te zijn als in honger te lijden, zowel in overvloed te hebben als in gebrek te lijden (Fil. 4:12). Wat een diepgaande ervaringen worden hier zichtbaar! De extremen van het menselijk leven, de ups en downs van een moeitevolle ‘trektocht door de woestijn’: daarover sprak hij met God en hij nam alles aan uit Zijn hand. Dat was het wat hem tevreden en gelukkig maakte.

En dan volgt deze kernachtige zin: ‘Ik vermag alles door Hem Die mij kracht geeft’ (Fil. 4:13). Christus was het geheim van zijn overwinning in alle omstandigheden. ‘Niet ik, maar Christus’. Die had tegen hem gezegd: ‘Mijn genade is u genoeg; want [Mijn] kracht wordt in zwakheid volbracht’ (2 Kor. 12:9). Zo was het hem genoeg wanneer bij alle zwakheid die hij te doorstaan had, de kracht van Christus in hem kwam wonen.

Wij hebben in vers 13 van Filippi 4 als het ware het equivalent van Johannes 15. ‘Zonder Mij kunt u niets doen’, zegt de Heiland daar in vers 5. ‘Zonder Hem niets, met Hem alles’. Geldt dat ook voor ons? Wij zeggen soms: wij zijn zulke armzalige wezens. Wij kunnen niets doen. Dat mag nederig klinken, maar het is ongeloof. Is de Christus van Paulus niet ook ónze Christus? Is Hij niet Dezelfde, gisteren en vandaag en in eeuwigheid (Hebr. 13:8)? Zijn kracht staat ons evengoed ter beschikking als eens de apostel, wanneer wij maar dicht bij Hem blijven en we ons van onze zwakheid bewust blijven. Hij zal ons nooit tot een dienst uitzenden zonder ons ook de kracht daarvoor te geven. Zijn opdrachten verlenen ons tegelijk de bekwaamheid voor de uitvoering ervan. Laten we toch allemaal op Hem en Zijn kracht vertrouwen! Dan kunnen we met onze God ‘over een muur springen’ (Ps. 18:30).

‘Ik vermag alles door Hem Die mij kracht geeft’ (Fil. 4:13).Wat een triomf en wat een verschil met de eerste Brief aan Thessalonicenzen! Daar hebben we als afsluitende gebeurtenis de komst van de Heer, hier strijd, moeilijkheden, beproevingen en de overwinning. Maar past dat wel goed in de lijn van deze Brief, van ‘het boek van de Christelijke ervaring?’ We zullen dat bevestigd vinden wanneer we bij vers 19 komen.

Deelnemen aan het Evangelie

Dan spreekt de apostel lovende woorden uit: ‘Toch hebt u er goed aan gedaan deel te nemen aan mijn verdrukking’ (Fil. 4:14). Hoe liefdevol interpreteert hij hun gift! Hij ziet daarin een deelnemen aan zijn verdrukking, aan zijn situatie als gevangene om wille van het Evangelie. Nee, hij onderschat de liefde en zorgvuldigheid van zijn medegelovigen niet, hoewel zijn vertrouwen op God gericht is. In zeker opzicht was hij van allen onafhankelijk, omdat hij van God afhankelijk was. Maar aan de andere kant is hij zich ervan bewust dat God middelen gebruikt, dienstknechten, die omgang met Hem hebben om Zijn bedoelingen uit te voeren. Zo zegt de apostel: ‘U hebt er goed aan gedaan’. Dat doet ons denken aan de liefdevolle verdediging door de Heer van de vrouw die Hem gezalfd had en daarover verwijten kreeg: ‘Zij heeft gedaan wat zij kon’ (Mark. 14:8). Kan er een grotere lof uit de mond van de Meester komen?

Paulus herinnert zichzelf en de gelovigen in Filippi eraan dat ze hem vanaf het begin van zijn dienst materieel ondersteund hadden (Fil. 4:15-16). Van alle gemeenten was alleen aan hen dit voorrecht verleend, omdat ze trouw en toegewijd waren, zoals het begin van de Brief laat zien. De apostel vergeet hun werk van liefde niet. Zoals ook tegen de gelovige Hebreeën gezegd wordt: ‘Want God is niet onrechtvaardig om uw werk te vergeten en de liefde die u bewezen hebt voor Zijn Naam, doordat u de heiligen gediend hebt en [nog] dient’ (Hebr. 6:10).

Maar hij voorkomt een mogelijk misverstand, als hij eraan toevoegt: ‘Niet dat het mij om de gave te doen is, maar het is mij te doen om de vrucht, die rijkelijk op uw rekening komt’ (Fil. 4:17). Wanneer hij lovend en dankbaar spreekt, is dat niet om hen op te wekken nog meer te geven. Hij kijkt veel meer naar hun gave in het licht van de rechterstoel van Christus en is erop bedacht dat van de vrucht van hun liefde zoveel mogelijk op ‘hun rekening’ komt, want eenmaal zal de Heer, zoals Hij zelf zegt, met Zijn dienstknechten ‘afrekening houden’ (Matth. 25:19). Moet er ons dan ook niet alles aan gelegen zijn om dat ‘goed gedaan, goede en trouwe slaaf’ uit Zijn mond te horen? Paulus vindt zichzelf rijk bedeeld en is vervuld met dankbaarheid: ‘maar ik heb alles en heb overvloed; ik heb volop, nu ik van Epafróditus het door u [gezondene] ontvangen heb: een welriekende reuk, een aangenaam, aan God welbehaaglijk offer’ (Fil. 4:18).

Is het niet verbazingwekkend dat hier dezelfde uitdrukkingen en woorden gebruikt worden als in Efeze 5:2 voor het offer van Christus? Aan de ene kant staat het in verhouding geringe offer van de Filippenzen, aan de andere kant het oneindig grote offer van Christus. Kan men ze vergelijken? De Heilige Geest doet dat, want het ene offer steeg tot God omhoog in de heerlijke geur van het andere, grotere Offer. Blijkbaar had die vrijgevigheid hun het een en ander gekost, zoals 2 Korinthe 8:2 aangeeft. Maar het was de liefde van Christus die hun ingaf zo te handelen. Daarom had God er een welbehagen in en zag Hij in hun gift een heerlijk geurend offer. Verdienen onze giften ook zo’n karakterisering (vgl. Hebr. 13:16)? Wanneer onze giften en offers ons nauwelijks wat kosten, hebben ze in Gods ogen ook maar een geringe waarde.

Onze behoeften – Zijn rijkdom

Het lijkt alsof de apostel nu zelf een gever wil worden – tegenover hen. En omdat hij dat uit zichzelf niet kan, neemt hij zijn toevlucht tot zijn God. Die God heeft de macht. De apostel zegt daarom: ‘Maar mijn God zal in al uw behoeften voorzien naar Zijn rijkdom in heerlijkheid in Christus Jezus’ (Fil. 4:19). Paulus kan de Filippenzen niets terugbetalen, maar de God van Paulus, Die kan het en Die zal het doen. Dat is niet maar een wens, een gebed, maar een feit en verzekering. Paulus was in de gevangenis, maar hij kende God als zijn God. Hij had hem in de veelvuldige omstandigheden en beproevingen in de loop van zijn leven beproefd. Paulus had Zijn liefde, trouw en hulp om erdoorheen te komen duizendmaal ervaren. En zo zegt hij: ‘Mijn God’. Deze God – Die hij zo goed kende, met Wie hij vertrouwd was – zou al hun behoeften vervullen.

Wij kunnen in plaats van ‘benodigde’ ook ‘nood’, ‘behoefte’ of ‘gebrek’ zeggen. Tweemaal had de apostel over behoeften in zijn eigen geval gesproken (Fil. 2:25; 4:16). Er was door de gift van de gelovigen ruim aan voldaan. Maar nu denkt hij aan hun behoeften, aan de behoeften van de ontvangers van zijn Brief. Of die noden nu van lichamelijke of geestelijke aard zouden zijn: God zou ze allemaal vervullen en niet alleen op basis van wat ze er zelf over wisten, maar hoe Hij die noden zag en kende. Wat een buitengewone belofte! Ze geldt in alle tijden voor Zijn kinderen.

Maar laten we eens letten op de rangschikking van de woorden hier: onze behoeften en Zijn rijkdom worden tegenover elkaar gesteld. God geeft niet naar dat wij nodig hebben, maar overeenkomstig Zijn rijkdom, dat wil zeggen: zoals het hoort bij Wie Hij is. Geweldige genade! Zijn rijkdom aan hulpbronnen voor onze noden is onuitputtelijk.

Deze rijkdom is, zo wordt eraan toegevoegd, ‘in heerlijkheid, in Christus Jezus’ (Fil. 4:19). In de hemel zullen wij geen behoeften meer hebben. Maar volgens deze maatstaf (naar Zijn rijkdom in heerlijkheid) zal God vandaag al onze behoeften vervullen. Alle zegeningen van God komen echter ‘in Christus Jezus’ naar ons toe. ‘Christus Jezus’ – dat is Christus in de opstanding. In Hem en door Hem komen wij praktisch in het bezit van die zegeningen. Niet alleen heeft Hij door Zijn dood alles voor ons verworven, maar als de Opgestane en Verheerlijkte is Hij het Middelpunt en Uitgangspunt voor elke zegening.

Let trouwens eens op de vier hoofdpunten van dit prachtige vers met drie bezittelijke voornaamwoorden en een voorzetsel: ‘mijn God’, ‘uw behoeften’, ‘Zijn rijkdom’, ‘in Christus Jezus’.

Logisch en gepast sluit de apostel de gedachtegang af met een doxologie (lofprijzing): ‘Onze God en Vader nu zij de heerlijkheid tot in alle eeuwigheid! Amen’ (Fil. 4:20). Hij kon in het voorafgaande vers niet over ‘onze God’ spreken, want zijn ervaringen met God waren misschien niet die van zijn broeders. Maar wanneer het om de verheerlijking van God gaat, verbindt hij zich aan alle gelovigen en zegt hij: ‘Onze God en Vader…’. Van harte stemmen wij in met die lofzang aan God.

C. Briem