Bij het kolenvuur

Twee keer lezen we in het Evangelie van Johannes over een kolenvuur. De eerste keer lezen we over het kolenvuur in de voorhof van het hogepriesterlijke paleis, waarbij Petrus zich probeerde te warmen tussen de dienaren van Kajafas. De tweede keer lezen we erover als de Heer Jezus aan enkele van de discipelen verschijnt na Zijn opstanding en zij op het kolenvuur aan de oever van de Galilese zee brood en vis gereed vinden.

Welk een verschil in tijd en omstandigheden bij deze twee gelegenheden! ‘En de slaven en de dienaars hadden een kolenvuur gemaakt, omdat het koud was, en stonden zich te warmen; en Petrus stond bij hen om zich te warmen’ (Joh. 18:18). Is er iets verkeerds in het zich warmen bij een kolenvuur?

Het was koud in de nacht, toen de Heer ter dood werd veroordeeld. Daarom hadden de dienaren van de hogepriester een vuur aangelegd, en allen warmden zich aan dat kolenvuur. Waarom Petrus niet? Hij voegt zich bij hen. Maar dit ogenblik heeft deze discipel nooit meer kunnen vergeten. De Heer Jezus bevond Zich in de zaal en werd verhoord; Petrus bevond zich in het gezelschap van Zijn vijanden, die met lantaarns, fakkels en wapens in de hof verschenen waren om de Heer gevangen te nemen. En in dit gezelschap is Petrus bezweken. Toen hij daar stond en zich warmde, zeiden de anderen tot hem: ‘Bent ook u niet een van Zijn discipelen?’ En wat antwoordde Petrus toen? Hij loochende het en zei: ‘Ik ben het niet’ (vs. 25).

Wat had Petrus goede voornemens gehad! Wie zich ook aan de Meester ergeren mocht, hij zeker niet! En toch had de Heer gezegd: ‘U zult allen aan Mij geërgerd worden’ (Matth. 26:31). Wie de Meester ook verlaten zou, Petrus toch niet! Als er één met de geliefde Heer in de dood zou gaan, dan zou het zeker Petrus zijn! En wat was er nu geworden bij dat kolenvuur van al die mooie voornemens? Daar bij dat vuur werd het donker, érg donker in Petrus’ leven! Daar onder die dienaren, die evenals hij zich warmden, daar had hij zijn Meester verloochend, zijn veelgeliefde Meester voor Wie hij wel door het vuur en in de dood had willen gaan.

Hij had van de Heer Jezus gezegd dat hij Hem niet kende, en dat in het uur dat de Heer voor Kajafas stond en men Hem in het gezicht sloeg en zoveel smaad aandeed! Welk een verschil met de dag waarop hij zo gelukkig had geantwoord op de vraag: ‘Maar u, wie zegt u dat Ik ben?’ ‘U bent de Christus, de Zoon van de levende God’ (Matth. 16:15-16).

Ach, Petrus had zichzelf overschat. Hij kende zichzelf niet. En nu moest hij zichzelf bij dat kolenvuur leren kennen. Eén blik nog van de Heer, en Petrus is naar buiten gesneld, bitter wenende! De voornemens waren vele en ze waren ook wel goed, zelfs waren ze oprecht gemeend, maar het volbrengen was er niet bij. En daar, bij het kolenvuur, waar Petrus zo onschuldig evenals de anderen zich warmde, daar doorstond hij de vuurproef niet en bezweek hij.

In welk gezelschap begeven wij ons? Natuurlijk, net als Petrus, met de allerbeste bedoelingen, met het vaste plan onze Heiland te belijden, althans Hem niet te verloochenen. Met de zekere overtuiging bovendien dat er niets kwaads ligt in wat wij doen. Was er wel iets kwaads in, dat Petrus zich warmde bij een kolenvuur? En toch, omdat het gezelschap niet het juiste is, omdat het bestaat uit vijanden van Hem Die Zijn leven voor ons gaf, behoren we er niet, tenzij God ons ernaar toe zou zenden met een bepaalde opdracht. Wanneer God iemand zendt als een lam midden tussen de wolven met een taak, dan sterkt Hij ook! Dit zien we later ook bij Petrus als hij voor de vijanden staat als een moedige getuige, als een leeuw; toen is God door hem verheerlijkt.

Het is een belangrijke vraag. Als we iets wensen te doen of te genieten wat op zichzelf onschuldig is, in welk gezelschap we ons daartoe begeven. Het kolenvuur zelf levert het gevaar niet op, maar wel wie er omheen zitten. En het lijkt ons niet ongepast in dit verband te herinneren aan de eerste Psalm, waar gezegd wordt dat mens ‘welzalig’ is als hij niet wandelt in de raad van de goddelozen, en niet staat op de weg van de zondaars   en niet zit op de zetel van de spotters.

‘De discipel dan die door Jezus geliefd werd, zei tot Petrus: Het is de Heer! Simon Petrus dan, toen hij hoorde dat het de Heer was, omgordde het opperkleed … en wierp zich in de zee. En de andere discipelen kwamen met het scheepje … en zij sleepten het net met de vissen. Toen zij dan aan land gegaan waren, zagen zij een kolenvuur liggen en vis daarop en brood. … Jezus zei tot hen: Komt hier en eet … Jezus kwam en nam het brood en gaf het hun, en de vis eveneens’ (Joh. 21:7-13).

De Heer Jezus had na het vreselijke lijden aan het kruis en na Zijn indalen in het graf zegevierend de plaats van de dood verlaten, en al enige keren was de opgestane Heer in het midden van Zijn discipelen geweest. Nu was Hij opnieuw aan hen verschenen, en ook ditmaal, zoals zo vaak te voren, om goed te doen en te zegenen.

Petrus had zich door een nacht van zelfverwijt heen geworsteld. Nadat hij geweend had over zijn zonde, was hij door de Heer Zelf na Diens opstanding vertroost. De Herder had het schaap opgezocht en toen was de bedroefde discipel hersteld geworden. Maar nu, op deze dag, in de vroege morgen, na een nacht van vergeefse en moeizame arbeid van de discipelen, die weer aan het vissen waren gegaan, wilde de Heer Zich weer met Petrus bezighouden en hem herstellen in de kring van medearbeiders. Hij zou Petrus een les geven voor zijn leven. Maar Hij zou nog meer doen: de goede Herder zou hem de kudde toevertrouwen, de lammeren en schapen, en weer zou de Meester tot hem zeggen: ‘Volg Mij’.

Wonderbare dag: de Heer Jezus, de Almachtige, had honderddrieënvijftig grote vissen in het net van Zijn vrienden gezonden. Hij staat daar nu op de oever. Op een woord van Johannes had Petrus zich in de zee geworpen en was hij de Meester tegemoet gegaan. En nu vindt hij daar op de oever een kolenvuur, terwijl de Heer Jezus daarbij staat, Die op dat kolenvuur al heeft gereedgemaakt wat Zijn vermoeide en afgetobde vrienden nodig hadden.

Een kolenvuur… Maar hoe geheel anders is het hier dan in de voorhof van de hogepriester. Dáár vijanden, hier de Heer Jezus! Dáár gevaar, hier zegeningen! Voedsel, om nieuwe krachten te verkrijgen, en de Heer Jezus Zelf geeft het hun. Wat een liefdevolle Heiland: zo aangrijpend welwillend jegens één die U zo véél smart aangedaan heeft! Van een kolenvuur – en juist bij zo’n kolenvuur verloochende de discipel de Meester! – voedt Hij de man die in zelfvertrouwen in slecht gezelschap kwam en dáár gevallen was.

Hoe moet dat kolenvuur tot Petrus’ hart en geweten gesproken hebben! Daar bij dat kolenvuur op de oever staat nu niet de Man van smarten, Die verhoord en veroordeeld wordt, maar de Overwinnaar over alle vijanden en haters, de Triomfator over dood en hel. Hij houdt Zich in dienende liefde bezig met enkele zwakke volgelingen, die Hij Zelf uitgekozen heeft, opdat zij Hem volgen en dienen zouden. Voor hen heeft Hij een heerlijke taak! Maar op dit ogenblik wil Hij ze sterken met brood en vis, terwijl Hij hun toestaat van de vangst tot Hem te brengen.

Alles komt uit Zijn hand: Hij zegent, Hij verzorgt. Maar óók is Hij Degene Die voor Petrus gebeden heeft en Die Petrus liefheeft, ook al is deze zo diep gevallen. Hij wil hem hier een teken geven van Zijn wonderbare liefde. Hier bij een kolenvuur! ‘Want de liefde is sterk als de dood … Haar vonken zijn vurige vonken, vlammen van de HEERE’ (Hoogl. 8:6).

Bij dit kolenvuur, het kolenvuur van de liefde van de Heer Jezus, kunnen wij ons allen warmen. En dáár zijn we veilig, omdat alleen hij sterk is die in Zijn liefde blijft! Dat de Heer ons bij dit ‘kolenvuur’ mag vinden in Zijn gemeenschap, waar we verkwikt en versterkt worden!

Schrijver onbekend.