Lied 65
1 Hoe heerlijk, hoe zalig, God toornt nu niet meer.
Vijandige zondaars verloste de Heer.
Het is volbracht
door ’s Heren macht.
De dood is verslonden,
de kerker gebonden,
in Jezus werd heil ons gezonden.
2 De troon der genade staat zeker en vast;
U, Heiland, bent daar, en U draagt onze last.
U, Mensenzoon
in ’s Vaders troon,
wilt daar voor ons spreken.
Wat ons moog’ ontbreken,
in U zijn wij zonder gebreken.
3 Haast komt U ons halen, dan maakt U ons vrij,
dus slaat nu ons harte gelukkig en blij.
Uw heil’ge bruid
ziet reeds vooruit
haar hemelse woning,
het feest van haar kroning,
en van al uw strijd de beloning.
4 Oneindige liefde, hoe rijk maakt U toch!
U mint ons, o Heiland, wat wensen wij nog?
Wij danken U,
o Heer, reeds nu,
om eenmaal hier boven
U eeuwig te loven.
Geen macht kan dit heil ons ontroven.