Lied 235
1 Wandel maar stillekens achter Hem aan,
achter de Heiland, Hij wijst u de wegen.
Zijn die niet altijd zo lief’lijk gelegen
als gij zoudt wensen: wil ze toch gaan:
Hij gaat vooraan, Hij gaat vooraan.
2 Wandel maar stillekens achter Hem aan.
Hij kent uw krachten, Hij richt uwe schreden.
Moeilijk wel dikwijls voor wie ze betreden,
toch nooit te moeilijk is er de baan:
Hij gaat vooraan, Hij gaat vooraan.
3 Wandel maar stillekens achter Hem aan.
Is het ook duistere nacht om u henen,
Hij is van hemelse glorie omschenen;
veilig is ’t steeds met Jezus te gaan.
Hij gaat vooraan, Hij gaat vooraan.
4 Wandel maar stillekens achter Hem aan.
Volg maar gewillig, volg Hem onverdroten:
weldra ziet gij u de hemel ontsloten,
die gij al juub’lend binnen zult gaan.
Hij gaat vooraan, Hij gaat vooraan.