Lied 234
1 Geef de Heiland ’t roer in handen
van uw aardse levensschip.
Hij zal veilig u doen landen,
Hij kent elke rots en klip.
Zij uw scheepje groot of klein,
laat de Heiland stuurman zijn.
2 Hoe ook stormen mogen woeden,
laat het roer stil in zijn hand;
Hij zal in ’t gevaar behoeden,
Hij brengt veilig u aan land.
Beeft u ook van angst en pijn,
laat de Heiland stuurman zijn.
3 Blijf toch rustig Hem geloven,
richt bij ’t felste stormgedruis
’t hart omhoog, het oog naar boven;
daar bracht Hij reeds velen thuis.
Hoe ook alles donker schijn’,
laat de Heiland stuurman zijn.
4 Veel gevaar bedreigt het leven,
maar het grootst’ is, als ‘k niet stil
alles aan Hem overgeven
en ook zelf nog sturen wil.
Daarom, Heiland, houd mij klein,
en wilt U maar stuurman zijn.