Lied 225
1 Prijs de Heer met blijde galmen,
gij, mijn ziel, hebt rijke stof;
‘k zal, zolang ik leef, mijn psalmen
vrolijk wijden aan zijn lof;
‘k zal, zolang ik ’t licht geniet,
Hem verhogen in mijn lied!
2 Zalig hij, die in dit leven
Jakobs God ter hulpe heeft;
hij, die door de nood gedreven,
zich tot Hem om troost begeeft;
die zijn hoop in ’t hach’lijkst lot
vestigt op de Heer, zijn God.
3 ’t Is de Heer, wiens alvermogen
’t groot heelal heeft voortgebracht;
die genadig uit de hoge
ziet, wie op zijn bijstand wacht,
en aan elk, die Hem verbeidt,
trouwe houdt in eeuwigheid.