Lied 188
1 O dag van smaad, van smarten en van plagen,
toen U, Heer Jezus, onze zonden droeg,
geheel de toorn van God hebt moeten dragen
en ’t zwaard van zijn gerechtigheid U sloeg.
2 U hebt gewacht op liefde en medelijden,
op iemand die iets van uw smart verstond,
die in uw nood U een’ge troost bereidde…
ach Heer, dat U geen enk’le trooster vond!
3 U leed daar stil en zwijgend, zonder klagen.
Uw haters, Heer, genoten van uw smart.
Hun laster, spot en hoon moest U verdragen;
alleen maar haat bewoog hun boze hart.
4 U hebt aan ’t kruis, zachtmoedig in de schande,
de zware taak volbracht die God U gaf,
beval uw geest in ’s Vaders trouwe handen
en gaf Uzelf voor ons in dood en graf.
5 U hebt volmaakt, o Redder onzer zielen,
uw God verheerlijkt en Hem eer bereid.
Terwijl wij vol bewond’ring nederknielen,
aanbidden we U tot in alle eeuwigheid.