Lied 158
1 O, Lam van God, wie kan verkonden
de liefde, die uw hart vervult.
Wie kan uw angst en smart doorgronden,
die Gij verdroegt zo vol geduld.
Naar ’t vloekhout richttet Gij uw schreden,
gelijk een schaap ter slachtbank gaat.
Hoe naam’loos veel hebt Gij geleden
voor al ’t door ons bedreven kwaad.
2 Door duist’re machten steeds omgeven,
waart Gij geheel aan God gewijd:
vrijwillig gaaft Ge uw dierbaar leven
tot Godes eer en heerlijkheid.
Gods liefde woudt Ge aan ’t kruis onthullen,
Gods gunst en goedertierenheid;
zijn heil’ge wil woudt Gij vervullen,
trots angsten, smart en stervensstrijd.
3 Gij hebt de toorn van God gedragen,
de vloek der wet kwam op U neer.
Wij zijn verlost van straf en plagen,
geen schuld drukt ons geweten meer.
Gij gaaft voor ons uw dierbaar leven,
o liefde, onnaspeurlijk groot.
Geen oordeel kan ons meer doen beven,
gewin werd zelfs voor ons de dood.
4 Gerechtigheid hebt Gij verworven,
die aan Gods hoogste eis voldoet;
en ingegaan als Hogepriester,
zijt Gij daar door uw God begroet.
O, Lam van God, U, die in ’t midden
des hemeltroons Gods vreugde zijt,
U loven wij, en ons aanbidden
is U en onze God gewijd.