Lied 154
1 Zoon van God, in U aanschouwen
wij aanbiddend ’s Vaders beeld,
al Gods volheid, zijn genade,
en zijn liefde onverdeeld.
Juub’lend stijgen onze zangen
U tot lof, der eng’len Heer.
U, die waard bent eeuwig de eer,
roem en heerlijkheid te ontvangen.
Wijsheid, rijkdom, macht en kracht,
worde U eeuwig toegebracht.
2 Lam van God, U daalde neder
uit des Vaders heerlijkheid,
hebt gewandeld, hier op aarde,
heil verspreidend, God gewijd.
Zwijgend leed U, zonder klagen, –
met een eindeloos geduld
hebt Ge aan ’t kruis van onze schuld
willig al de last gedragen.
Dank zij U, o offerlam,
die het oordeel op U nam.
3 Lam van God, wij zien U boven,
reeds gekroond in ’s Vaders troon.
Glorierijk hebt U verwonnen
Satans macht en ’s mensen hoon.
Juichend brengen hemelkoren
U, het Lam op aard’ geslacht,
die ’t verlossingswerk volbracht,
eeuwig dank, aanbidding, ere.
En wij juub’len, met hen een:
“U bent waardig, U alleen!”