Lied 117
1 Hoe lieflijk, als Jezus de zijnen kan vinden,
om Hem als hun middelpunt samen vereend,
waar zij, met elkaar, zich aan Hem weer verbinden,
met tranen, die dankbare liefde slechts weent.
Hun bidden en danken,
hun juichende klanken,
zij stijgen omhoog tot de troon der genade,
en God slaat in liefde zijn kinderen gade.
2 Hoe lieflijk, als broeders elkander ontmoeten,
vergaard door de Heer aan de avondmaalsdis.
Waar zij van zijn liefde de panden begroeten,
versterkt in ’t geloof, van zijn trouwe gewis.
Daar knielen zij neder,
verkwikken zich weder
in Jezus, hun Heer, die hun losprijs wou geven,
om niet meer de wereld, maar Hem slechts te leven.
3 Wij loven U, Vader, wij prijzen uw zorgen;
hoe heerlijk, dat U weer aan ons hebt gedacht.
U hebt met elkaar ons opnieuw deze morgen
tot eer van het Lam hier te zamen gebracht.
O, Heer, wil ons geven,
voor U steeds te leven,
geen last dan het juk van de Heiland te dragen,
naar niets dan naar uwe verering te vragen.