Samenwerking in het Evangelie met andere gelovigen

Geliefde broeder,

Ik hoor dat er een vraag is opgekomen hoe ver wij in de evangelieprediking horen samen te werken met gelovigen met wie we niet in gemeenschap zijn aan de tafel van de Heer. Deze vraag zou m.i. nooit ontstaan zijn, als zij die ‘de broeders’ genoemd worden, doordrongen waren geweest van de bijzondere positie en het getuigenis die hun zijn toevertrouwd.

We zijn – alleen door genade – eigenlijk een klein gedeelte van Gods Gemeente, dat ertoe gebracht is de ware roeping van de hele Gemeente te zien. We zijn in wezen maar enkelen, die uitgegaan zijn uit de toestand van algemene afwijking, die voor het eerst op grote schaal plaats vond toen de apostel moest zeggen: ‘Allen die in Asia zijn hebben zich van mij afgewend‘ (2 Tim. 1:15). Er was een algemene verwaarlozing binnengeslopen van de waarheid die aan Paulus was toevertrouwd, en dat is sinds die tijd alleen maar erger geworden. Nu, God in Zijn oneindige genade heeft sommigen van ons inzicht gegeven om te zien hoe wij afgeweken waren, en we hebben door genade in zekere mate het licht en de waarheid, die in het begin aan de gemeente gegeven waren, terug ontvangen. We zijn niet beter dan andere gelovigen, en ook geen betere groepering in de Christenheid. We zijn gelovigen die willen vasthouden aan de waarheid die de Heer aan de apostelen heeft toevertrouwd – of we wíllen het in elk geval zijn.

Het kenmerk van onze roeping is niet het evangelie te brengen. We zijn geroepen om onze medegelovigen de roeping uiteen te zetten waartoe alle gelovigen geroepen zijn.

Ik zeg beslist niet dat er onder ons geen evangelisten moeten zijn. Integendeel! Maar ik zeg dat dit naar mijn oordeel niet onze gezamenlijke, belangrijkste plicht is.

De evangelist onder ons die vergeet waarom hij op deze plaats samenkomt, doet afstand van de hoogste gunst die in deze tijd door God wordt geschonken. Want na de bekering is het ongetwijfeld de grootste gunst van God als we mogen begrijpen wat Christus in deze tijd van Zijn Gemeente verwacht.

Ik ben ervan overtuigd, dat ook de evangelist onder ons een veel hogere opdracht heeft dan alleen maar de plichten en functies van zijn gave naar ongelovigen toe te vervullen. Hij staat in een andere positie dan de evangelisten die in het midden van ‘allen in Asia’ zijn, in de verwarring van de Christenheid. Hij is ertoe gebracht om terug te keren tot het getuigenis van de Heer, tot de hele waarheid van Gods Woord. En dit kenmerk moet hij meer dan iets anders in het openbaar dragen. Hij is een evangelist die openlijk en beslist de manier van doen van ‘allen in Asia’ afwijst.

Want vóórdat hij de plichten van zijn gave zal aanvaarden moet hij standvastig handhaven, dat hij een opwekkingsprediker is in de ware zin van het woord; dat hij zich niet schaamt voor het getuigenis van onze Heer, en ook niet voor de leer van de apostelen. Ook niet voor de waarheid van de Gemeente, zoals de apostel Paulus die in het bijzonder mocht bekendmaken. En die waarheid gaat geen compromis aan, maar moet in de eerste plaats en bovenal erkend en bewaard worden.

Zo’n broeder wenst zijn plicht als evangelist te doen. En elke gelovige die de Heer liefheeft, zal hem met blijdschap helpen in die gezegende taak. Maar zo’n evangelist en alle gelovigen die inzicht hebben gekregen in de aanspraken die Christus op hen heeft als Zijn lichaam zullen nooit kunnen instemmen met samenwerking met gelovigen die die waarheid afwijzen, zoals eens ook ‘allen in Asia’ dat deden.

Zulke gelovigen hebben niets om zich op te laten voorstaan, ze zijn niet beter dan anderen, maar ze zullen ook geen compromis aangaan met de systemen in de Christenheid. Ze zullen onverbloemd uitkomen voor de hele waarheid die ze door genade en onverdiend hebben leren kennen. En als ze zó niet door de andere gelovigen worden aangenomen, geven ze er de voorkeur aan zelfstandig te werken of met een klein groepje mensen, hoe onbetekenend ze daardoor ook zullen lijken voor het oog van de Christenen om hen heen.

Ik zeg het met een overtuiging die alleen maar dieper is geworden naarmate ik ouder word: het is een afwijking van Gods Woord als we – om mensen te bereiken met het evangelie – samenwerken met gelovigen die onwetend zijn over de rechten van de Heer op Zijn Gemeente, of met hen die er ontrouw aan zijn geworden. Op die manier geven we de voorrang aan onze medegelovigen en aan zondaren ten koste van de rechten van de Heer.

Ik wil andere Christenen beslist niet verhinderen om alles te doen wat ze kunnen voor de verspreiding van het evangelie. Maar ik moet het getuigenis van de Gemeente niet verzwakken door met hen samen te gaan.

Naar een brief van J.B. Stoney.