Priesterlijk bezig zijn met de zonde

In een bepaald opzicht heeft de gelovige niets meer met zonde van doen, want het Lam van God heeft de zonde weggenomen: ‘Maar nu is Hij eenmaal in de voleinding van de eeuwen geopenbaard om de zonde teniet te doen door de offerande van Zichzelf’ (Hebr. 9:26). Alles is weggedaan, de zonden van onszelf en die van onze broeders.

We werpen een blik in de verte, waar Gods vuur buiten de legerplaats brandde. Daar zien we hoe onze zonden geoordeeld werden in onze gezegende Plaatsvervanger, toen Hij ze droeg op het hout (1 Petr. 2:24). Wij hebben er in dat opzicht niets meer mee te maken, ze zijn voor eeuwig weggedaan.

Maar in een andere en heel reële zin is er nog wél betrokkenheid bij het kwaad, bij de zonde.

Het is priesterlijk werk. Er zijn twee manieren om bezig te zijn met de zonde: de natuurlijke manier en Gods manier. De natuurlijke manier is dat wij ons voeden met wat onrein is. Dit is aangenaam voor ons vlees, zoals de raaf die, vrijgelaten uit de ark, uit alle onreinheid die op het water dreef wel iets kon vinden om zich mee te voeden. Maar de duif kon in die wildernis niets vinden om zich mee te voeden en moest daarom terugkeren naar de ark (Gen. 8:6-9).

Het vlees (d.i. onze oude natuur) verheugt zich van nature in het kwade. Het gaat hierbij niet alleen om het vlees van de ongelovigen, ook het vlees dat u en ik nog in ons dragen, is graag bezig met het kwaad. Het maakt ons nederig als we beseffen dat, wanneer we niet waakzaam zijn en onszelf beproeven, wij als vanzelf met kwaad bezig zijn – met iets waardoor Christus aan de kant wordt geschoven.

Als ik mij met mijn broeder bezighoud, terwijl mijn ziel niet in gemeenschap is met God, houdt mijn hart zich niet bezig met het goede in mijn broeder. Ik verheug mij dan niet over zijn geloof in Christus. Als ik niet in gemeenschap met God wandel, denk ik graag aan de zonde van mijn broeder, zijn afwijkingen en tekortkomingen. De Geest van God waarschuwt ons daarvoor.

Wij hebben dat nodig. De praktijk leert dat kinderen van God in hun onderlinge relaties veel te vaak bezig zijn met het slechte bij een broeder. Dat slechte is er, geliefde broeders, er is geen bijzonder onderscheidingsvermogen voor nodig om het te zien. Satan ziet het en hij vertelt het aan God, hoewel er, God zij dank, niet naar hem geluisterd zal worden. Wij kunnen ook heel gemakkelijk zien waar het geloof van een broeder tekortschiet of wanneer hij struikelt. Dat is geen teken van een diep geestelijk onderscheidingsvermogen. En het gebeurt te vaak dat wanneer we bij een broeder zonde zien, we naar een ander gaan om het hem te vertellen.

Als wij niet met God wandelen en onszelf oordelen, is het de normaalste zaak van de wereld om zo bezig te zijn met zonde in onze broeder. De Bijbel zegt daarover dat het kwaadsprekerij is, ook al is het de waarheid wat u vertelt. Kwaadspreken over een broeder is niet noodzakelijk liegen over hem. Spreken over de zonde van een broeder en zelf niet in de gemeenschap met God zijn, is kwaadsprekerij. Alles wat we zeggen kan volkomen waar zijn, maar het gaat om de bedoeling erachter. Wil ik mijn broeder ermee beschadigen of kwetsen? Of is het mijn verlangen te handelen als een priester, om in gemeenschap met God te handelen wat betreft de zonde van mijn broeder?

Er is zoveel van dit soort onreinheid. Is er wel één gemeente van Gods kinderen waar we geen geroddel vinden, geen heimelijk gepraat over andere dingen dan de goede dingen die de apostel in Filippi 4:8 noemt?

In het derde hoofdstuk van de Brief aan Filippi zien we een man die de dingen die achter hem liggen vergeet, zich uitstrekt naar wat voor hem is en jaagt naar de prijs die Christus Zelf is (vs. 14). Daarna komt hij in het vierde hoofdstuk met een prachtige praktische aansporing:

‘Overigens, broeders, al wat waar, al wat eerbaar, al wat rechtvaardig, al wat rein, al wat beminnelijk, al wat welluidend is, als er enige deugd en als er enige lof is, bedenkt dat’ (vs. 8).

Dát is bezig zijn met het goede dat we in elkaar vinden – dat wat ons aan Christus herinnert.

Het komt te vaak voor dat u en ik ons met de zonde voeden, in plaats van met het zondoffer. God waarschuwt Zijn volk in Leviticus 11 voor de onreine roofvogels. Gebeurt het niet heel gemakkelijk dat we ons voeden met de aasgieren?

Ik ben ervan overtuigd dat iedereen gewaarschuwd moet worden om niet op de natuurlijke manier bezig te zijn met het falen en de zonde van een broeder. Daar moeten we tegen strijden en als zonde veroordelen, want ‘de noordenwind brengt regen voort en een achterbakse tong toornige gezichten’ (Spr. 25:23).

Als iemand ons iets in het oor fluistert dat zonde is en niet het zondoffer, moeten we dat afkeuren en afwijzen. We moeten er echter wel voor waken onverschillig te worden tegenover de zonde en het falen van iemand anders, zorgeloos verder te gaan en iets zeggen als: ‘De Heer houdt van hem en zal dat wel met hem regelen. Ik weet dat er veel dingen bij hem niet juist zijn, maar we zullen zo ver als mogelijk is gemeenschap hebben met elkaar’. Wij kunnen geen gemeenschap met Christus genieten, wanneer de zonde niet geoordeeld is.

Als wij wierook willen offeren aan God en willen genieten van de dienst aan Hem, als wij ons willen voeden met de kostbare dingen van Christus en ze met elkaar delen, dan is het absoluut noodzakelijk dat wij ons bezighouden met het kwaad dat onder onze aandacht komt. Maar we moeten dat wel op een godvrezende manier doen. En wat is die manier dan wel? Het is het eten van het zondoffer.

Het zondoffer is Christus, maar nu niet als een zoete smaak of lieflijke geur voor God die in volmaakte toewijding aan Hem wordt geofferd in de dood. In dit eten van het zondoffer zien we de zonde van de gelovige verbonden met Christus. We kunnen het zondoffer eten en bezig zijn met de zonde wanneer we die met Christus verbinden.

In Johannes 13 wast de Heer de voeten van Zijn discipelen. Hij houdt Zich bezig met hun falen en omgordt Zichzelf om hun voeten te wassen. ‘Als Ik u niet was, hebt u geen deel met Mij’, zegt Hij (vs. 8b). Zonder dit wassen kan niemand zijn hoofd tegen Jezus’ borst leggen – en dat is niet alleen de plaats van Johannes, maar ook van ons. Zijn borst (of boezem) is ruim genoeg voor ons allemaal.

We kunnen geen ongehinderde gemeenschap met Hem genieten, als Hij niet als onze Voorspraak bezig is vanwege onze overtredingen (1 Joh. 2:1b). Hij past Zijn kostbaar Woord op ons toe om ons onze fouten te laten zien. Vaak is het bezig zijn met zonde tegengesteld aan het bezig zijn met Christus, maar als ik mij in gemeenschap met Christus bezighoud met een zonde van mijn broeder, ben ik op de juiste manier bezig. Het kan verdrietig en bitter werk zijn, maar als er zonde is, moet ik mij er in gemeenschap met Christus mee bezighouden.

Wat een verschil kan dit uitmaken. Als ik met Christus ben, kniel ik neer in het besef van mijn eigen falen en eigen nietigheid. Dan zeg ik niet: ‘O God, ik dank U dat ik niet ben zoals…’ (Luk. 18:11). We verheugen ons er dan niet in dat wij niet door de een of andere overtreding overvallen zijn (Gal. 6:1). We zullen beseffen dat ons dat net zo goed kan overkomen. Als we ons in gemeenschap met Christus met de zonde bezighouden, doen we dat om onze broeder te helpen.

De Heer zegt: ‘Als dan Ik, de Heer en de Meester, uw voeten heb gewassen, dan bent ook u schuldig elkaar de voeten te wassen’ (Joh. 13:14). Hij heeft ons een voorbeeld nagelaten, opdat wij Zijn voetstappen zouden navolgen (1 Petr. 2:21). Zo kunnen we ons in gemeenschap met Christus met de zonde bezighouden. Het is een oefening, om de zonde voor het aangezicht van de Heer te brengen en aan Hem te belijden. Het is gemakkelijker om naar andere broeders toe te gaan en hun de roddelpraatjes door te geven, en we vinden bij hen vaak een gewillig oor. Om met die zonde naar de Heer te gaan en Hem erover te vertellen, daar is geen enkele vreugde in te vinden, geen aanbidding. Integendeel, dat is verootmoedigend.

Als wij het aan de Heer vertellen, zal Hij ons waarschijnlijk herinneren aan soortgelijke dingen in onszelf. We ontdekken dan dat we worden opgeroepen tot zelfoordeel in plaats van een oordeel over onze broeder. Het eerste vereiste voor alle priesterlijke omgang met zonde is, dat we die in de aanwezigheid van de Heer brengen. Dat moet gedaan worden in gemeenschap met Hem. Als dat niet het geval is, zullen we onvermijdelijk met de zonde bezig zijn in gemeenschap met de satan. Want dan zijn we in gemeenschap met ‘de aanklager van onze broeders’ (Openb. 12:10).

Wat is daarvan het gevolg? Eerst zijn er gefluisterde opmerkingen, vervolgens aanzwellende geruchten en tenslotte heftige tumulten. Er zijn genoeg aanzwellende geruchten geweest onder Gods kinderen, meer dan genoeg werkingen van het vlees. Die dingen spreken over het kwaad dat aan het werk is, het is: op de verkeerde manier bezig zijn met de zonde. Ga met al dat kwaad naar de Heer, dan zullen er geen aanzwellende geruchten zijn.

Er is nóg een gedachte verbonden met het zich voeden met het zondoffer, namelijk zich voeden met Hem Die de zonde heeft weggedaan. Het zondoffer is een type van de Persoon Die voor altijd de zonde heeft uitgewist. Laten we ons ervan bewust zijn welke kracht het voortbrengt wanneer wij met de zonde bij de Heer komen. Die kracht is er niet alleen omdat wij in het omgaan met de zonde gemeenschap met Hem hebben, maar ook omdat de zonde in Zijn heilige Persoon al geoordeeld is en voor altijd weggedaan.

Dan kunnen we ontspannen omgaan met een broeder die zondigt. We hebben immers met een gerechtvaardigd persoon van doen, iemand die volkomen gereinigd is wat zijn positie voor God betreft. Dan beseffen we de ernst van ons handelen met hem, omdat we weten dat deze persoon Zijn geliefd kind is, dat principieel gereinigd is van alle zonde. Dat zal ons ernaar doen verlangen dat hij praktisch ook van die zonde bevrijd wordt. Er zal geen angst zijn om onze broeder te zullen verwonden, want hoe kunnen wij onze broeder verwonden wanneer wij ons gevoed hebben met Christus, met het getuigenis dat de zonde is veroordeeld en weggedaan? Dan zullen we gemeenschap met Christus daar over hebben en niets liever willen dan dat de geliefde broeder die zonde veroordeelt en er werkelijk van bevrijd wordt.

Broeders, zijn we er niet allemaal van overtuigd dat er niets méér verontreinigend is dan het bezig zijn met zonde? Hoe verdwijnt daardoor de lofprijzing! In plaats van heerlijke aanbidding, de wierook die als een welriekende geur opstijgt, is er vruchteloosheid, dood, twist, of wijn en sterke drank. Dat laat zien dat wij niet gegeten hebben van het zond- of van het dankoffer, maar dat we helaas onze toevlucht genomen hebben tot wijn (die spreekt van aardse blijdschap )? Of is er vreemd vuur binnengekomen doordat wij nagelaten hebben in onszelf of anderen het kwaad te oordelen? God haat dat en kan daarin niet meegaan.

Als wij met Hem over de zonde praten, is het kwaad in feite een aanleiding tot gemeenschap met de Heer. We ons kunnen dus voeden met en kracht krijgen uit iets wat anders het volk van God naar beneden zou halen! Het geheim is: ons voeden met Hem Die de zonde heeft weggedaan, gemeenschap met Christus over de zonde en in afzondering met Hem erover spreken. Dan is er kracht, de enige soort kracht om ermee af te rekenen.

Moge de Heer Zijn geliefde verlosten geven dat zij hun positie en vrijheid als priesters inzien en begrijpen dat ze afgerekend hebben met alles wat van de oude natuur is. Zo kunnen zij genieten van het voedsel voor hun eigen ziel.

Als wij ons met Christus voeden voor onze eigen ziel, zullen we Hem ook met anderen willen delen. Het is als met de verspieders die het land binnengingen en daaruit een enorme tros druiven mee terug namen (Num. 13:23). Steeds wanneer wij door de Geest van God onze erfenis binnengaan en daar de kostbare dingen van Christus genieten, wensen we die ook mee te nemen naar anderen. Er is meer dan genoeg voor iedereen. Wanneer wij ons altijd bezighouden met deze kostbare dingen van Christus, zullen we beslist bruikbaar zijn en Hem kunnen dienen. Daarna zullen we ze altijd willen delen met anderen.

Als zich kwaad voordoet, zullen we ons er in zeker opzicht mee moeten voeden. Dat moeten we nooit los en gescheiden doen van het kostbare werk van Christus waardoor dat kwaad voor altijd is weggedaan. Dat geeft ons de kracht om er zowel in liefde als in heiligheid mee om te gaan, totdat wij zien dat het ook praktisch weggedaan is uit het midden van Gods geliefde volk.

S. Ridout