Christus’ komst op aarde in vernedering

Laten we allereerst kijken naar het feit dat de Zoon van God in onze wereld is geweest. ‘Want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft’ (Joh. 3:16). De Zoon van God is gekomen. Hij kwam in volmaakte liefde, als de uitdrukking van het hart en de gedachten, het wezen en het karakter van God. Hij was de weerspiegeling van Gods heerlijkheid en de afdruk van Zijn Persoon en toch een bescheiden, nederige, vriendelijke, sociale Mens, Iemand Die iedere dag op straat te vinden was, Die van huis tot huis ging, vriendelijk en welwillend voor iedereen, gemakkelijk benaderbaar voor de allerarmsten.

Hij nam kleine kinderen in Zijn armen op een tedere, vriendelijke, innemende manier, droogde de tranen van weduwen, troostte het gekwetste en verdrietige hart, voedde de hongerigen, genas de zieken, reinigde de melaatse, voorzag in elke vorm van menselijke nood en ellende, stond ten dienste van iedereen die hulp of medeleven nodig had.

‘Hij is [het land] doorgegaan, goeddoende …’ (Hand. 10:38). Hij voorzag als de onvermoeibare Dienstknecht in de behoeften van de mensen. Hij dacht nooit aan Zichzelf, zocht nooit Zijn eigen belang. Hij leefde voor anderen. Het was Zijn voedsel en drank om de wil van God te doen en de verdrietige en vermoeide harten van de mensen blij te maken. Zijn liefdevolle hart vloeide over van zegen voor iedereen die de last voelde van de door de zonde getroffen, beklagenswaardige wereld.

Wat hebben we hier een prachtig feit. Deze wereld is bezocht en betreden door de Zoon van God, de Schepper en Onderhouder van het heelal, de bescheiden, van Zichzelf ontledigde en liefdevolle, vriendelijke Zoon des mensen, Jezus van Nazareth, God over allen, gezegend voor altijd en toch een smetteloze, heilige, absoluut volmaakte Mens. Hij kwam in liefde naar de mensen toe; Hij kwam in deze wereld als de uitdrukking van volmaakte liefde voor degenen die tegen God gezondigd hadden en niets anders verdienden dan de eeuwige verdoemenis vanwege hun zonden. Hij kwam niet om te verbreken, maar om te herstellen, niet om te oordelen, maar om te redden en te zegenen.

Wat is er geworden van deze gezegende Persoon? Hoe heeft de wereld Hem behandeld? Ze heeft Hem verworpen! Ze wilde Hem niet! Ze verkoos een rover en moordenaar boven deze heilige, vriendelijke, volmaakte Mens. De wereld kreeg haar zin. Jezus Christus en een misdadiger werden voorgesteld aan de wereld en de vraag klonk: ‘Wie van deze twee wilt u dat ik u zal loslaten?’ Wat was het antwoord? ‘Barabbas’!

‘Maar de overpriesters en de oudsten overreedden de menigten dat zij Barabbas zouden begeren en Jezus ombrengen. De stadhouder antwoordde en zei tot hen: Wie van deze twee wilt u dat ik u zal loslaten? En zij zeiden: Barabbas’ (Matth. 27:20-21). De godsdienstige leiders van het volk – de mannen die hen in de juiste richting hadden moeten leiden – haalden het arme onnadenkende volk over om de Zoon van God af te wijzen en in plaats van Hem een rover en moordenaar te accepteren.

Wij bevinden ons in een wereld die zich schuldig heeft gemaakt aan deze verschrikkelijke daad. Tenzij u zich werkelijk bekeerd hebt en uw vertrouwen op de Heer Jezus Christus hebt gesteld, maakt u deel uit van die wereld en ligt u onder de volle schuld van die daad. Dit is heel ernstig. De hele wereld is schuldig aan deze bewuste afwijzing en de dood van de Zoon van God. We hebben het getuigenis van vier geïnspireerde evangelisten over dit feit. Mattheüs, Markus, Lukas en Johannes getuigen allemaal dat allen – Joden en heidenen, koningen en voorzitters, priesters en het volk, alle klassen, sekten en partijen – ermee instemden om de Zoon van God te kruisigen. Ze stemden er allemaal mee in om deze enige volmaakte Mens Die ooit op aarde heeft geleefd, te vermoorden, de volmaakte uitdrukking van God, gezegend voor eeuwig. We moeten óf de vier evangelisten tot valse getuigen verklaren, óf erkennen dat de wereld als geheel, en ieder afzonderlijk deel daarvan, de schuld draagt voor de afschuwelijke misdaad van het kruisigen van de Heer der heerlijkheid.

Dit is de norm waaraan de wereld afgemeten moet worden en ook de toestand van iedere onbekeerde mens in de wereld. Als ik wil weten wat de wereld is, hoef ik alleen maar te bedenken dat de wereld schuldig is aan de doelbewuste moord op Gods Zoon, een feit dat de wereld op de meest ernstige manier kenmerkt.

Gods kwestie met deze wereld

God heeft een geschil met deze wereld. Hij heeft een kwestie met haar af te handelen – een verschrikkelijke kwestie, waarvoor onze harten zouden moeten beven. De rechtvaardige God moet de dood van Zijn Zoon wreken. Het gaat er niet alleen maar om dat de wereld een verachtelijke rover en moordenaar heeft geaccepteerd en een onschuldig Mens heeft vermoord; dit zou op zichzelf al verschrikkelijk zijn. Maar nee, die onschuldige Mens was niemand minder dan de Zoon van God, de Geliefde van het hart van de Vader.

Wat een gedachte! De wereld zal nog verantwoording moeten afleggen aan God over de dood van Zijn Zoon, over het schokkende feit dat ze Hem tussen twee misdadigers aan een kruis genageld heeft. Wat een afrekening zal dat zijn! Hoe bloedig zal de dag van de wraak zijn, hoe afschuwelijk verpletterend het moment waarop God het zwaard van het oordeel zal trekken om de dood van Zijn Zoon te wreken.

Vooruitgang?

Hoe uiterst arrogant is de gedachte dat deze wereld ‘vooruitgaat’. Vooruitgaat – terwijl ze bevlekt is met het bloed van de Heer Jezus. Vooruitgaat – terwijl ze vanwege die daad onder het oordeel van God ligt. Vooruitgaat – terwijl ze verantwoording moet afleggen aan de rechtvaardige God over haar behandeling van de Geliefde van Zijn hart, gezonden in liefde om te zegenen en te redden.

Wat een blindheid! Wat een ongehoorde dwaasheid! Nee, er kan geen vooruitgang plaatsvinden voordat de verwoesting en het zwaard van het oordeel hun verschrikkelijke werk gedaan hebben om de moord te wreken – de doelbewust geplande en vastbesloten uitgevoerde moord op de gezegende Zoon van God.

We kunnen ons geen misleiding voorstellen die meer fataal is dan de gedachte dat de wereld ooit verbeterd kan worden, terwijl ze onder de vreselijke vloek ligt van de dood van de Heer Jezus. De wereld die Barabbas verkoos boven Christus, kan geen vooruitgang ervaren. Ze heeft niets te verwachten behalve het vernietigende oordeel van God.

Toen de wereld Christus had buitengeworpen, hebben de hemelen Hem ontvangen. Toen de mens Hem had afgewezen, heeft God Hem verhoogd. Toen de mens Hem had gekruisigd, heeft God Hem gekroond.

We moeten deze twee dingen zorgvuldig onderscheiden. De dood van Christus, gezien als de daad van de wereld – de daad van de mens – brengt alleen maar Gods volle toorn en oordeel. Aan de andere kant brengt de dood van Christus, gezien als het werk van God, alleen maar Gods volle en eeuwige zegen voor iedereen die zich bekeert en gelooft. Enkele gedeelten uit Gods Woord tonen dit aan.

Psalm 69

Laten we kijken naar Psalm 69, waarin onze gezegende Heer ons levendig wordt voorgesteld, lijdend onder de handen van de mens en het uitroepend tot God om wraak. ‘Verhoor Mij, Heere, want Uw goedertierenheid is rijk; zie Mij aan naar Uw grote barmhartigheid. Verberg Uw aangezicht niet voor Uw dienaar, want de angst benauwt Mij; verhoor Mij spoedig. Nader tot Mijn ziel, bevrijd haar; verlos Mij omwille van Mijn vijanden. Ú kent Mijn smaad en Mijn schaamte en Mijn schande; allen die Mij benauwen, zijn U bekend. Smaad heeft Mijn hart gebroken en Ik ben zeer zwak; Ik heb gewacht op medeleven, maar het is er niet, op troosters, maar Ik heb ze niet gevonden. Ja, zij hebben Mij gal als Mijn voedsel gegeven, in Mijn dorst hebben zij Mij zure wijn laten drinken. Laat hun tafel voor hen tot een strik worden en voor hun gasten tot een val. Laat hun ogen verduisterd worden, zodat zij niet zien; doe hun heupen voortdurend wankelen. Stort over hen Uw gramschap uit, laat Uw brandende toorn hen treffen’ (vs. 17-25).

Dit alles is zeer ernstig. Elk woord van deze smeekbede zal verhoord worden. Geen woord zal ter aarde vallen. God zal de dood van Zijn Zoon wreken. Hij zal afrekenen met de wereld, met de mensen, vanwege de behandeling die Zijn eniggeboren Zoon door hen heeft ondergaan.

Hoe vreselijk is de gedachte dat Christus pleit tegen mensen! Hoe ontstellend om te horen dat Hij God aanroept om wraak te nemen op Zijn vijanden! Hoe verschrikkelijk zal het Goddelijke antwoord zijn op de roep van Zijn Zoon.

Psalm 22

Maar laten we ook naar de andere kant van de situatie kijken. We gaan naar Psalm 22, waarin we de Gezegende zien lijden onder de hand van God. Hier is het gevolg volkomen anders. In plaats van oordeel en wraak is er universele en eeuwigdurende zegen en heerlijkheid. ‘Ik zal Uw Naam Mijn broeders vertellen, in het midden van de Gemeente zal Ik U loven. U die de Heere vreest, loof Hem; alle nakomelingen van Jakob, vereer Hem; wees bevreesd voor Hem, alle nakomelingen van Israël … Van U zal Mijn lof zijn in een grote gemeente, Mijn geloften zal Ik nakomen in bijzijn van wie Hem vrezen. De zachtmoedigen zullen eten en verzadigd worden; wie de Heere zoeken, zullen Hem loven. Uw hart zal voor eeuwig leven. Alle einden van de aarde zullen eraan denken en zich tot de Heere bekeren: alle geslachten van de heidenvolken zullen zich voor Uw aangezicht neerbuigen. Want het koningschap is van de Heere, Hij heerst over de heidenvolken … Het nageslacht zal Hem dienen, en aan de Heere toegeschreven worden tot in generaties. Zij zullen komen en Zijn gerechtigheid verkondigen aan het volk dat geboren zal worden, want Hij heeft het gedaan’ (vs. 23-32).

Deze twee citaten tonen duidelijk de twee aspecten van de dood van Christus. Hij stierf als een martelaar voor rechtvaardigheid door de hand van de mens. Hiervoor zal de mens verantwoording moeten afleggen aan God. Maar Hij stierf tegelijk als een Offer onder de hand van God. Dit is het fundament van alle zegen voor degenen die in Zijn Naam geloven. Zijn lijden brengt wraak en oordeel over een goddeloze wereld; Zijn verzoeningswerk geeft toegang tot de eeuwige bronnen van het leven – voor de Gemeente, voor Israël en voor de hele schepping. De dood van de Heer Jezus maakt de schuld van de wereld compleet, maar verzekert de aanvaarding van de Gemeente. De wereld is bevlekt en de Gemeente is gereinigd door het bloed van het kruis.

De Heer Jezus is gekomen en teruggekeerd – gekomen omdat God de wereld liefhad, teruggegaan naar de hemel omdat de wereld God haatte. Als God de vraag zou stellen (en dat zal Hij ook doen): ‘Wat heb je gedaan met Mijn Zoon?’ – wat is dan het antwoord? ‘Wij hebben Hem gehaat, Hem verworpen en Hem gekruisigd. Wij prefereerden een moordenaar boven Hem’.

Maar, eeuwig gezegend zij de God van alle genade, de Christen, de ware gelovige, kan opkijken naar de hemel en zeggen: ‘Mijn Heer is dáár en Hij is daar voor mij. Hij is weggegaan uit deze ellendige wereld en Zijn afwezigheid maakt dit hele aardse toneel tot een morele wildernis – een troosteloze woestijn’.

De Heer verworpen

Hij is hier niet. De wereld wilde de Heer Jezus niet. Dat is voldoende. We hoeven ons niet te verwonderen over afschuwelijke verhalen. Politieverslagen, rechtbankagenda’s, de misdaadstatistieken van onze steden hoeven ons niet te verbazen. De wereld die de Persoon van Jezus Christus, als de Goddelijke goedheid in een menselijke gedaante, kon afwijzen en in plaats daarvan een rover en moordenaar aanvaardde, heeft haar morele verdorvenheid getoond in een mate die niet overtroffen kan worden.

Verwonderen we ons wanneer we de leegheid en harteloosheid van deze wereld ervaren? Zijn we verbaasd wanneer we ontdekken dat ze niet te vertrouwen is? Als dat het geval is, hebben we niet goed begrepen wat de menselijke afwezigheid van onze geliefde Heer inhoudt. Wat toont het kruis van Christus aan? Dat God liefde is? Ongetwijfeld. Dat Christus Zijn kostbaar leven gegeven heeft om ons te redden van het vuur van een eeuwigdurende hel? Dat is heerlijk waar; alle lof aan Zijn onvergelijkelijke Naam! Maar wat maakt het kruis duidelijk over de wereld? Dat haar schuld compleet is en haar vonnis bezegeld. Door de Persoon Die volmaakt goed was aan het kruis te nagelen, heeft de wereld op de meest onweerlegbare manier aangetoond dat ze volkomen slecht en verdorven is. ‘Als Ik niet gekomen was en tot hen gesproken had, hadden zij geen zonde; maar nu hebben zij geen voorwendsel voor hun zonde. Wie Mij haat, haat ook Mijn Vader. Als Ik niet de werken onder hen had gedaan die niemand anders gedaan heeft, hadden zij geen zonde; maar nu hebben zij gezien als gehaat zowel Mij als Mijn Vader. Maar het woord moet worden vervuld dat in hun wet geschreven staat: Zij hebben Mij zonder oorzaak gehaat’ (Joh. 15:22-25).

C.H. Mackintosh