Mijn ziel verheugt zich in God mijn Heiland

In Lukas 1:46 lezen wij dat Maria, de moeder van de Heer Jezus, zegt: ‘Mijn ziel maakt groot de Heer, en mijn geest verheugt zich in God, mijn Heiland’.

Deze woorden tonen ons hoezeer deze vrouw zich bewust was van haar eigen zwakheid: zij richt alle aandacht van haar zelf af en richt ook onze harten op haar God en op Zijn Zoon, onze Heiland, Die naar deze aarde zou komen om God te openbaren en als Heiland mensen als u en ik tot God te brengen. Ja, God Zelf heeft grote dingen gedaan in de geboorte van Zijn Zoon de Heer Jezus Christus, onze Heer. Hij is gekomen om te dienen en Zijn leven te geven tot een losprijs voor velen.

Nadat de Heiland het verlossingswerk aan het kruis volbracht had en gestorven was, werd Hij door twee moedige discipelen, Jozef van Arimathéa en Nicodémus, waardig begraven. Ze legden Hem in een nieuw graf in de rotsen, waarin nog niemand was gelegd. Maar op de derde dag wekte God Zijn Zoon op uit de doden. God zweeg niet langer, maar drukte met deze opwekking Zijn goedkeuring uit over het volbrachte verlossingswerk; aan al Gods eisen was voldaan. De opstanding van Jezus Christus is het bewijs dat God Zijn offer aan het kruis aangenomen had en dat het voor onze redding voor altijd volkomen genoeg is. Déze opstanding is een opstanding uit de doden. Dat betekent dat Hij uit het midden van de doden opgestaan is, terwijl alle reeds gestorvenen in het graf bleven.

In 1 Korinthe 15:20 wordt Hij de ‘Eersteling van hen die ontslapen zijn’ genoemd. Zoals Hij dit ‘als Eerste’ deed, wordt iedereen die in het geloof in Hem gestorven is, op dezelfde wijze eveneens uit de doden opgewekt, en wel bij Zijn komst voor de Zijnen (1 Thess. 4).

De opstanding van de Heer Jezus is dus ook de zekerheid voor ons dat wij als gelovigen Hem daarin zullen volgen. Ieder kind van God mag weten: ‘Ik hoor bij de Heer Jezus, ook in de opstanding. Hij zal mij, als ik vóór Zijn komst moet sterven, levend maken. Dan zal ik een nieuw verheerlijkt lichaam hebben, dat gelijkvormig zal zijn aan het lichaam van Zijn heerlijkheid. Dan zal ik mijn Heiland ‘zien zoals Hij is’.

De vraag in Lukas 24: ‘Moest de Christus dit niet lijden, en in Zijn heerlijkheid ingaan?’ werd door de Heer Jezus Zelf tegelijkertijd bevestigend met de woorden: ‘Zó staat er geschreven en zó moest de Christus lijden en uit de doden opstaan op de derde dag’ (vs. 26,46).

Zó was het de wil van God. De Zoon was op deze aarde gekomen om die wil te volbrengen. ‘Zie, Ik kom … om Uw wil te doen, o God!’ (Hebr. 10:7; Ps. 40:8). En met de woorden: ‘Uw wil geschiede’, verliet de Heiland Gethsémané en keerde Hij Zich naar Golgotha. ‘En Hij, Zijn kruis dragend, ging uit naar de plaats, Schedelplaats geheten, die in het Hebreeuws genoemd wordt Golgotha, waar zij Hem kruisigden’ (Joh. 19:17). Welk een schande was aan dat kruis verbonden! Dat kruis was een vloekhout; iemand die aan een hout werd gehangen, was ‘door God vervloekt’ (Deut. 21:23).

Maar de schande van het kruis heeft onze dierbare Heer niet kunnen weerhouden om Zijn gehoorzaamheid aan God te laten zien en Zijn liefde tot verlorenen te bewijzen. Zijn liefde was sterker dan de dood: door niets te keren. Hij zag de schande; Hij kende de smaad. Maar Hij Die de drinkbeker aanvaardde met de woorden: ‘De drinkbeker, die de Vader Mij gegeven heeft, zou Ik die niet drinken?’ (Joh. 18:11), Hij Die ons redding wilde brengen en niets anders zocht dan de verheerlijking van God, Hij heeft het kruis verdragen en de schande veracht.

En wat volgde voor Hem op dat alles? De vreugde! Deze vreugde zullen de Zijnen eeuwig met Hem onze Heiland delen!

J.T.