Woorden van de Heere Jezus (in het Aramees)
Woorden door Hemzelf uitgesproken: ‘Talitha koemi’, ‘Effatha’, ‘Abba’ en ‘Eloï Eloï’
Er is vaak nagedacht over de vraag waarom de Geest van God in het Markus-evangelie deze vier gebeurtenissen voor ons heeft bewaard met daarin woorden van de Heere Jezus in de door Hemzelf gesproken taal: het Aramees. Maar onlangs heb ik mij gerealiseerd dat al deze gebeurtenissen innig vertrouwelijk van aard waren. Laten we ze eens nader bezien.
Talitha, koemi!
In Markus 5:35-42 lezen we over de dood en de opwekking van de dochter van Jaïrus. Zodra Jaïrus het vreselijke bericht ‘Uw dochter is gestorven’ te horen heeft gekregen, staat de Heere Jezus hem meteen bij met woorden van troost en bemoediging: ‘Vrees niet; geloof alleen’. Daaruit blijkt dat wij in momenten van uiterste droefheid en angst de nabijheid van onze Heiland kunnen ervaren en van Hem de hulp krijgen die ons door die omstandigheden heen zal dragen.
Hij stapt met Jaïrus de kamer binnen, neemt de vader en moeder en drie bevoorrechte discipelen mee en jaagt alle ongeloof en minachting de deur uit. ‘En Hij greep de hand van het kind en zei tot haar: Talitha, koemi, dat betekent: Meisje, – Ik zeg u, – sta op!’
Voor een Jood onder de wet zou het aanraken van een dode – en zij was gestorven, volgens Lukas 8:55 had haar geest haar immers verlaten – iemand zeven dagen onrein hebben gemaakt. Maar niet de Heiland! Hij kon nooit worden verontreinigd door zonde of door de gevolgen ervan. In eindeloze genade is Hij afgedaald naar waar de zonde ons heeft gebracht, zelfs tot de kruisdood. Deze schitterende daad om de hand van dat meisje te grijpen is een daad van innige vertrouwelijkheid en een toonbeeld van Jezus’ uitspraak in Lukas 10:33, waar staat: ‘Maar een Samaritaan die op reis was, kwam bij hem’.
Effatha!
In Markus 7:31-37 lezen we over de genezing van een man die doof was en moeilijk sprak. Dat was een smartelijke lichamelijke conditie met nare morele consequenties, die voor de natie Israël destijds typerend waren, maar ook erg zijn voor iedereen die de Heiland niet kent. Israël was onder de wet bijzonder bevoorrecht doordat het ‘de woorden van God’ toevertrouwd had gekregen; het was echter doof geworden en daardoor kwam er geen antwoord aan God in lofprijzing en aanbidding. Zo is het met ons als wij het evangelie niet hebben gehoord en geloofd, want ‘zonder geloof is het onmogelijk God te behagen’ (Hebr. 11:6).
‘En Hij nam hem van de schare afzonderlijk, stak Zijn vingers in zijn oren en nadat Hij gespuwd had, raakte Hij zijn tong aan; en terwijl Hij opzag naar de hemel, zuchtte Hij en zei tot hem: Effatha! Dat is: word geopend!’ Ook hier haalt Hij de arme man uit de ongelovige menigte vandaan, want dit is niet iets voor jan publiek; het is privé, intiem. Dan steekt de Heere Jezus Zijn vingers in de oren van de man. Dit is de enige vermelding van de vingers van de Heere Jezus in dit evangelie. Eigenlijk is het onmogelijk om zó over dit voorval te spreken dat het echt de diepte ervan uitdrukt: Gods Zoon, Die in beide oren van de man een vinger steekt, spuwt en Zijn speeksel op de tong van de man legt; daarmee verbindt Hij met Zijn vingers Zichzelf met zijn lichamelijke conditie; Hij legt zomaar iets van Zichzelf op zijn tong. Ik kan me niet iets intiemers voorstellen dan dit; het roept zuivere aanbidding op. Dan staat er: ‘zuchtte Hij’. Dat drukt diepe smart uit, nu Hij voelt hoe de zonde alles voor God heeft bedorven. En dan zegt Hij: ‘Effatha! Dat betekent: word geopend!’
Abba
In Markus’ weergave van Jezus’ lijden in Gethsémané gebruikt de Heere, als Hij Zijn Vader aanroept, het woord ‘Abba’ (14:36). Dit is ‘een woord voor kinderlippen; het drukt blind vertrouwen uit’ (W.E. Vine). In Markus 14:33 lezen we: Hij ‘begon zeer ontsteld en beangst te worden’. Het woord dat hier met ‘ontsteld’ is vertaald, komt van een stam met de grondbetekenis ‘onbeweeglijk worden’ en staat vaak samen met ‘angst, schrik’; het is een zware uitdrukking van diepe nood. Ik aarzel om iets te zeggen over deze woorden die de Heilige Geest hier gebruikt om te beschrijven welke uitwerking het op Zijn heilige Persoon had om onder ogen te zien wat Hem te wachten stond – woorden van zó extreem diepe emoties dat ze ons begrip verre te boven gaan. ‘En Hij ging een weinig verder en viel op de aarde’. Dat doet ons denken aan wat Hij tegen Petrus had gezegd: ‘Waar Ik heen ga, kunt u Mij nu niet volgen’; toen sloeg Hij immers Zijn laatste pad in dat zou leiden naar het kruis, waaraan niemand Hem kon vergezellen. Toch gebruikt Hij, nu Hij Zijn Vader aanroept, uitdrukkingen van de lieflijkste eenvoud en intimiteit.
Wat is het dan iets om ‘ontsteld’ over te zijn om in Rom. 8:15 te lezen: ‘maar u hebt ontvangen een Geest van zoonschap, waardoor wij roepen: Abba, Vader!’ Omdat wij in de positie van kinderen zijn gebracht en die verhouding in de kracht van de Heilige Geest hebben, kunnen wij in de intimiteit treden die Hij had als Mens hier beneden en de Vader aanroepen met hetzelfde woord ‘Abba’.
Eloï, Eloï
Ten slotte: in Markus 15:34 lezen we: ‘En op het negende uur riep Jezus met luide stem: Eloï, Eloï, lama Sabachtani? – dat betekent: Mijn God, Mijn God, waarom hebt U Mij verlaten?’ In het vorige vers lezen we hoe er duisternis kwam over heel de aarde, drie uur lang – omdat geen menselijk denken kan binnendringen in wat in die drie uren tussen die volmaakte Mens en Zijn God plaatsvond. Psalm 22:2-4 helpt ons iets te begrijpen van wat Hem ertoe bracht om deze woorden van uitzonderlijke emotie te uiten en ook iets van het hevige lichamelijke lijden dat Hij doorstond. Waarom verliet Zijn God, Die Hij zo trouw had gediend, Hem nu? In vers 4 geeft Hij Zelf antwoord op die ernstige vraag: ‘Maar U bent heilig’. In volmaakte gerechtigheid rechtvaardigt Hij God Die Hem verlaat, want Hij werd ‘tot zonde gemaakt’ en nu droeg Hij onze zonden in Zijn lichaam op het hout.
Ook hier brengt, naar ik geloof, het bewaren van de oorspronkelijke woorden uit Jezus’ mond in deze uren van Zijn diepste lijden ons tot de intimiteit waarvan de Heilige Geest ons deelgenoot wilde maken, als wij ernstig, maar met aanbidding, dit heilige lijden overpeinzen.
Jeffrey Brett