Wet en/of genade?

In dit artikel willen we onderzoeken wat de Bijbel, het Woord van God, ons leert over het verschil tussen de wet en de genade. In sommige Christelijke kringen lopen deze begrippen door elkaar. Dit kan tot grote verwarring leiden. Wij hopen dat u de Bijbelteksten die in dit artikel genoemd worden, zult opzoeken. De Joodse Bereërs deden dat ook toen Paulus hen had onderwezen. Dat was niet negatief bedoeld, want zij onderscheiden zich op een goede manier ‘… want zij ontvingen het Woord met grote bereidwilligheid en onderzochten dagelijks de Schriften om te zien of die dingen zo waren. Velen dan van hen geloofden …’ (Hand. 17:10-12). En dat is ook onze wens!

De apostel Paulus was volgens de wet een farizeeër. Maar over hem wordt ook het volgende geschreven: ‘wat de gerechtigheid betreft die in de wet is, onberispelijk … maar ik heb het om Christus’ wil als schade geacht … maar om Hem heb ik dit alles als schade ervaren. En ik beschouw het als vuiligheid, opdat ik Christus mag winnen … opdat ik Hem mag kennen’ (Fil. 3:6-11). Toen Paulus op weg was naar Damascus, had hij een ontmoeting met de Heere Jezus. Een ontmoeting die zijn leven totaal veranderde (Hand. 9:3-9, Gal. 1:11-17). Al het oude, de wet, had voor hem verder geen waarde meer. Het was voor hem zelfs ‘vuiligheid en schade’ geworden.

Toen Paulus het Evangelie aan de heidenen ging verkondigen, had hij maar één doel: ‘want ik had mij voorgenomen niets anders onder u te weten dan Jezus Christus, en Die gekruisigd!’ (1 Kor. 2:2). Dat was de enige boodschap die Paulus bracht: niets anders dan de Heere Jezus alleen. Hij bracht hun niet Mozes en de wet en leerde hun ook niet om zich ‘uit dankbaarheid’ aan de wet te houden.
Zoals Mozes aan het volk Israël de wet moest voorlezen, zo mocht Paulus de Heere Jezus aan Joden en heidenen brengen. Wet én Evangelie gaan niet samen.

God had Zijn wet gegeven op de berg Sinaï (Horeb: Mal. 4:4). God had hen door het bloed van een lam verlost van de slavernij in Egypte. Het was Gods bedoeling dat Zijn volk voor Hem ‘een koninklijk priesterschap, een heilig volk’ (1 Petr. 2:9) zou zijn. Toen Mozes dit bekendmaakte, riep het volk overmoedig: ‘Alles wat de Heere gesproken heeft, zullen wij doen’ (Ex. 19:4-8). De Heere verscheen daarop in een donkere, zware wolk, met donderslagen en bliksemstralen. Het volk beefde (Ex. 19:9, 12, 16, 21). God dreigde hen met de dood! Vervolgens ontving Mozes de tien geboden, geschreven op ‘tafelen van steen, beschreven met de vinger van God’ (Ex. 31:18; Deut. 4:13). De heiligheid van God liet niet toe dat het volk Hem als priesters mocht naderen. De hoogmoed c.q. grootspraak van de mens verhinderden die gemeenschap.

Nadat Mozes de twee tafelen had ontvangen, die aan beide zijden beschreven waren, daalde hij van de berg af naar de legerplaats. Mozes en Jozua hoorden vanuit de legerplaats het rumoer van het juichende volk opstijgen. Mozes besefte dat volgens de wet, die hij in zijn armen droeg, het volk meteen veroordeeld zou moeten worden. God had immers geschreven: ‘U zult voor uzelf geen beeld maken… U zult zich daarvoor niet neerbuigen, en die niet dienen’ (Ex. 20:4-5). Toen deed Mozes iets opmerkelijks: ‘Hij wierp de tafelen uit zijn handen en sloeg ze onder aan de berg in stukken’ (Ex. 32:15-19)!! Mozes vroeg de Heere vergeving voor de zonde van het volk. Hij ging zelfs zo ver, dat hij de Heere vroeg om desnoods hém uit het boek te schrappen (Ex. 32:32). De Heere rekende het Mozes niet toe dat hij de twee tafelen verbrijzelde. Daarmee wil de Heere ook ons iets leren. Waartoe dient die wet? ‘Zij is eraan toegevoegd omwille van de overtredingen, totdat het Nageslacht zou gekomen zijn … uw Nageslacht; dat is Christus’ (Gal. 3:19,16). Er zou slechts één Mens komen die de wet nooit heeft overtreden. Over Hem staat geschreven: ‘Zie, Ik kom … Ik vind er vreugde in, Mijn God, om Uw welbehagen [= Uw wil] te doen; Uw wet draag Ik diep in Mijn binnenste’ (NBG: ‘Mijn binnenste’; Ps. 40:8-9). Hij was het Nageslacht dat Abraham beloofd was.

De profeet Jesaja heeft over de Heere Jezus geschreven: ‘Maar om onze overtredingen werd Hij verbrijzeld … het behaagde de Heere om Hem te verbrijzelen’ (Jes. 53:5,10). Toen Mozes de twee tafelen verbrijzelde, was er op dat moment geen wet meer op basis waarvan het volk veroordeeld zou kunnen worden. Toen de Heere Jezus aan het kruis – dat wil zeggen: op de plek waar de wet van God in Zijn ingewanden geschreven stond – onze zonden in Zijn lichaam droeg, behaagde het God om Hem, samen met de wet, te verbrijzelen!! Daarmee werd volbracht waarover Paulus zegt: ‘Want Christus is het einde van de wet, tot gerechtigheid voor een ieder die gelooft’ (Rom. 10:4). Op die plek, het kruis op Golgotha, heeft de Heere Jezus in Zijn lichaam alles wat tegen ons getuigde, het bewijsstuk, weggenomen (Col. 2:14). De straf voor de zonde is de dood. En juist die dood heeft de Heere Jezus voor ons ondergaan: ‘De straf, die ons de vrede aanbrengt, was op Hem’.

Het is heil wat uw verbrijzeling ons verkondt,
Uw striemen zijn genezing onzer wond.
Wij dwaalden als verloren schapen rond,
op eigen paden.
De Heer heeft U met onze last beladen.
Gij hebt geboet,
Niet Gij, maar wíj, wíj waren schuldig,
Maar Gij, Gij stortte willig en geduldig,
Uw kostbaar bloed.

Wat is de boodschap van de wet? ‘Wet doet zonde kennen’ (Rom. 3:20). De wet houdt de mens een spiegel voor, want ‘de wet is heilig en ook het gebod is heilig en rechtvaardig en goed’ (Rom. 7:12). De tegenstelling tussen de heilige wet en de zondige mens is haarscherp.

Omdat God de mens goed geschapen had, naar Zijn beeld en gelijkenis, mocht Hij van hem verwachten dat deze zou leven tot eer en verheerlijking van zijn Schepper. God had Adam en Eva voorzien van alle goede dingen en hun een plek gegeven waar zij de gemeenschap met de Heere konden ervaren (Gen. 3:8). De mens kreeg slechts één gebod opgelegd: niet eten van de boom der kennis van goed en van kwaad (Gen. 2:16-17). Zelfs dit ene gebod heeft de mens overtreden. ‘Daarom, gelijk door één mens de zonde de wereld is binnengekomen, en door de zonde de dood, zo is ook de dood tot alle mensen doorgegaan, omdat allen gezondigd hebben’ (Rom. 5:12). De hele mensheid verdiende het daardoor om gestraft te worden door God. Wij mogen niet denken dat wij niet veroordeeld hoeven te worden volgens de wet, omdat we immers ‘zo veel mogelijk’ ons best hebben gedaan om overeenkomstig Gods inzettingen te leven. De apostel schrijft: ‘Want wie de gehele wet houdt, maar op één punt struikelt, is schuldig geworden aan álle geboden’ (Jak. 2:10). Dan helpt het niet als we op zondagmorgen, nadat we ons onder de wet hebben gesteld, zingen:

Och, of wij uw geboôn volbrachten,
Gena, o hoogste Majesteit.
Gun door het geloof in Christus krachten,
Om die te doen uit dankbaarheid.
(Gezang 1:9)

De wet omvat meer dan alleen de tien geboden. God heeft de wet met nog vele voorschriften aangevuld. Dit heeft uiteindelijk geresulteerd in de vijf boeken van Mozes. Mozes moest de wetten van God aan het volk voorlezen. Hij fungeerde zogezegd als ‘wethouder’. Toch mocht Mozes het volk Israël niet naar het beloofde land toe brengen, omdat hij – hoewel slechts éénmaal – een gebod van God had overtreden. Toen het volk Israël gebrek aan water kreeg, ging de Heere voor Mozes op de rots bij Horeb staan. Vervolgens moest Mozes deze rots met zijn staf slaan, waarna er water uit de rots stroomde (Ex. 17:5-7). Toen er een aantal jaren later opnieuw gebrek aan water was, zei God tegen Mozes dat hij nu moest spreken tot de rots. Mozes was ongehoorzaam en sloeg de rots tweemaal met zijn staf (Num. 20:2-12). De betekenis van deze gebeurtenis verklaart Paulus als volgt: ‘Want ik stel er prijs op broeders, dat gij weet dat onze vaderen allen onder de wolk waren … allen dezelfde geestelijke drank dronken, want zij dronken uit een geestelijke rots, welke met hen meeging, en die Rots was de Christus’ (1 Kor. 10:1-4). ‘Want Christus is éénmaal om de zonden gestorven’ (1 Petr. 3:18), en: ‘Christus, nadat Hij Zich éénmaal geofferd heeft’ (Hebr. 9:28). Mozes sloeg twéémaal de Rots, en juist deze ongehoorzaamheid was de ware reden waarom hij het volk niet naar het beloofde land toe mocht brengen. Een ernstige waarschuwing voor hen die opnieuw onder de wet willen leven.  Want om wéér van die wet verlost te worden, zou het nodig moeten zijn dat Christus opnieuw gekruisigd werd om hen, evenals bij de eerste keer, te verlossen van het slavenjuk van de wet (Gal. 5:1). ‘Want het is onmogelijk, degenen die eens verlicht zijn geweest … deel hebben gekregen aan de Heilige Geest … en daarna afgevallen zijn, weer opnieuw tot bekering te brengen, daar zij wat hen betreft de Zoon van God opnieuw kruisigen en tot een bespotting maken’ (Hebr. 6:4-6). Deze gelovigen slaan de Rots twéémaal!

Paulus heeft een ernstige boodschap voor hen die elke zondagmorgen weer horen: ‘Laten wij ons onder de wet des Heren stellen’. Hij schrijft aan hen: ‘Zegt mij, gij die onder de wet wilt staan, luistert gij niet naar de wet? Er staat immers geschreven dat Abraham twee zonen had, één bij de slavin en één bij de vrije. Maar die van de slavin was naar het vlees verwekt, maar die van de vrije door de belofte’. Hier zit een diepere betekenis achter! Want het gaat hier om twee bedelingen: de ene bedeling, die van de berg Sinaï, die slaven baart, dat is Hagar. Maar de Bijbel zegt: ‘Zend de slavin weg met haar zoon, want de zoon der slavin zal in geen geval erven met de zoon der vrije. Dáárom broeders, zijn wij géén kinderen van een slavin, maar van de vrije!’ (Gal. 4:21-26). Israël werd verlost van de slavernij door het bloed van een lam, waardoor zij in de vrijheid werden gesteld. Maar toen het volk bij de Sinaï de grote woorden sprak: ‘Alles wat de Heere gesproken heeft, zullen wij doen’, heeft diezelfde Heere het slavenjuk van de wet op hen gelegd. Paulus waarschuwt: ‘Laat u niet weer een slavenjuk opleggen’ (Gal. 5:1), want daardoor krijgen we geen deel aan de erfenis!

De Heere Jezus heeft tot de vermoeiden gezegd: ‘Komt tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven en neem MIJN JUK op en leert van Mij’ (Matth. 11:28)! We moeten niet opnieuw het slavenjuk van de wet op ons nemen!

De vraag of wij al dan niet onder de wet moeten leven, is niet nieuw. Deze kwestie wordt al in de Bijbel ter sprake gebracht. Toen Paulus en Barnabas aan de gemeente in Antiochië verslag uitbrachten van alles wat God met hen gedaan had, ontstonden er problemen over de vraag of de gelovigen uit de heidenen, volgens het gebruik van Mozes, ook besneden moesten worden. Paulus en Barnabas legden deze kwestie voor aan de gemeente in Jeruzalem, waar een groot verschil van mening ontstond omdat de Farizeeën daar meenden dat de gelovigen ook de wet van Mozes moesten houden. Petrus nam toen het woord en zei luid en duidelijk: ‘Nu dan, wat stelt gij God op de proef door een juk op de hals der discipelen te leggen, dat noch onze vaderen, noch wij hebben kunnen dragen? Maar door de genade van de Heere Jezus geloven wij behouden te worden op dezelfde wijze als zij’ (Hand. 15:4,5,10,11). En … willen wij God op de proef stellen?

Paulus schrijft later: ‘Maar thans zijn wij van de wet ontslagen, dood voor haar die ons gevangen hield …’ (Rom. 7:6). Ontslag betekent: uit de (slaven)dienst verwijderd worden. Kan het nog duidelijker? Een dode kan de wet toch niet houden?

De Heere Jezus sprak tot de Joden over de positie van Mozes. Hij zei tegen hen: ‘Denk niet dat Ik u zal aanklagen bij de Vader; uw aanklager is Mozes, op wie gij uw hoop gevestigd hebt’ (Joh. 5:45). ‘Heeft Mozes u niet de wet gegeven? En niemand van u doet de wet’ (Joh. 7:19). Mozes kon op basis van de wet niet om vrijspraak vragen voor de wetsovertreders. Mozes klaagt juist hén aan die onder de wet willen leven. Maar onze hoop is niet gevestigd op Mozes, de aanklager; wij hebben een betere hoop, ja, zelfs een dubbele hoop: ‘wij hebben een VOORSPRAAK bij de Vader, Jezus Christus, de Rechtvaardige’ (1 Joh. 2:1). Wij hebben twéé Personen die voor ons pleiten: ‘de Geest zelf pleit voor ons … naar de wil van God, voor de heiligen’ (Rom. 8:26-27). ‘Christus Jezus is de gestorvene, wat méér is de opgewekte, die ter rechterhand Gods is, die ook voor ons pleit’ (Rom. 8:34). ‘Christus Jezus, onze hoop’ (1 Tim. 1:1). Wij moeten onze hoop niet vestigen op het volbrengen van de wet, want dat is nog nooit een mens gelukt: ‘Niemand is rechtvaardig, ook niet één … er is niemand, die goed doet, zelfs niet één … daarom dat uit werken der wet geen vlees voor Hem gerechtvaardigd zal worden, want wet doet zonde kennen’ (Rom. 3:10-20). Immers, de wet heeft in geen enkel opzicht het volmaakte gebracht, maar thans wordt een betere hoop gewekt, waardoor wij nader tot God komen’ (Hebr. 7:19). ‘Thans is echter buiten de wet om gerechtigheid Gods openbaar geworden, waarvan de wet én de profeten getuigen, en wel gerechtigheid Gods door het geloof in Jezus Christus, voor allen, die geloven … Want wij zijn van oordeel dat de mens door geloof gerechtvaardigd wordt zonder werken der wet’ (Rom. 3:21-22,28).

De Heere Jezus heeft gezegd: ‘Zie, hier ben Ik om uw wil te doen. Hij heft het eerste op, om het tweede te laten gelden. Krachtens die wil zijn wij eens voor altijd geheiligd door het offer van het lichaam van Christus’ (Hebr. 10:8-10)!! Als wij aan Zijn offer voorbijgaan door opnieuw onder de wet te gaan leven, is Christus tevergeefs voor ons gestorven: ‘want indien er gerechtigheid door de wet is, dan is Christus tevergeefs gestorven’ (Gal. 2:21). Dan zeggen wij eigenlijk dat we de Heere Jezus niet nodig hebben omdat we het zelf wel kunnen. ‘De wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid zijn door Jezus christus gekomen’ (Joh. 1:17). ‘Gode zij dank, voor zijn onuitsprekelijke gave’ (2 Kor. 8:9).

Toen de Heere Jezus Zichzelf overgaf aan het kruis en daar, op het hout, onze zonden in Zijn lichaam gedragen heeft (1 Petr. 2:24), heeft God daarna de wet voor de gelovigen buiten werking gesteld. De Heere heeft toen ‘in zijn vlees, de wet der geboden, in inzettingen bestaande, buiten werking gesteld, om in Zichzelf, vrede makende de twee tot één nieuwe mens te scheppen en de twee, tot één lichaam verbonden weer met God te verzoenen door het kruis, waaraan Hij de vijandschap gedood heeft’ (Ef. 2:13-16).

Moeten wij dan niet de werken der wet doen? ‘Hem echter, die niet werkt, maar zijn geloof vestigt op Hem, die de goddeloze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot gerechtigheid’ (Rom. 4:5). ‘De wet is een tuchtmeester voor ons geweest tot Christus, opdat wij uit geloof gerechtvaardigd zouden worden. Nu echter het geloof gekomen is, zijn wij niet meer onder de tuchtmeester’ (Gal. 3:24-25).

CHRISTUS IS HET EINDE VAN DE WET!!

Wat is het ware karakter van de wet? ‘De wet doet zonde kennen’ (Rom. 3:20). Hoe noemt Gods woord de wet, die heilig en goed is?

A – een vloek. Allen die het van werken der wet verwachten, liggen onder de vloek, want er staat geschreven: ‘Vervloekt is een ieder, die zich niet houdt aan alles wat geschreven is in het boek der wet, om dat te doen’ (Deut. 27:26).

‘Christus heeft ons vrijgekocht van de vloek der wet, door voor ons een vloek te worden, want er staat geschreven: Vervloekt is een ieder, die aan het hout hangt’ (Gal. 3:13; Deut. 21:23).

U was zo nederbuigend goed, om op deez’ aard te komen.
U hebt vrijwillig vlees en bloed, voor zondaars aangenomen.
U gaf Uzelf als offerlam, dat onze zonden op Zich nam,
En werd een vloek op aarde, O, liefde zo ondenkbaar groot,
U stierf de smadelijkste dood, die onze schuld U baarde.

B – een gevangenis en een tuchtmeester. ‘Maar vóórdat dit geloof kwam, werden wij onder de wet in verzekerde bewaring gehouden … de wet is dus een tuchtmeester voor ons geweest tot Christus, opdat wij uit geloof gerechtvaardigd zouden worden. Nu echter het geloof gekomen is, zijn wij niet meer onder de tuchtmeester’ (Gal. 3:23-24).

C – een bediening van de dood. De wet was met letters op stenen gegrift. Gods woord zegt daarover: ‘… de letter doodt, maar de Geest maakt levend. Indien nu de bediening des doods, met letters op stenen gegrift …’ (2 Kor. 3:6-7). ‘Bijgevolg, mijn broeders, zijt ook gij dood voor de wet door het lichaam van Christus … maar thans zijn wij van de wet ontslagen, dood voor haar, die ons gevangen hield, zodat wij dienen in de nieuwe staat des Geestes, en niet in de oude staat der letter’ (Rom. 7:6). De Bijbel leert op meerdere plaatsen dat overtreders van de wet ter dood gebracht moesten worden (Zie bijv. Lev. 18; 20; Num. 15:32-36 enz.)

D – een bediening die veroordeling brengt. ‘Want indien de bediening, die veroordeling brengt … veel meer is de bediening, die rechtvaardigheid brengt’ (2 Kor. 3:9). ‘Zo is er dan géén veroordeling voor hen, die in Christus Jezus zijn. Want de wet van de Geest des levens heeft u in Christus Jezus vrijgemaakt van de wet der zonde en des doods. Want wat de wet niet vermocht, omdat zij zwak was door het vlees – God heeft door zijn eigen Zoon te zenden in een vlees, aan dat der zonde gelijk, en wel om de zonde, de zonde veroordeeld in het vlees, opdat de eis der wet vervuld zou worden in ons …’ (Rom. 8:1-4).

E – het bewijsstuk dat tegen ons getuigde en bedreigde. ‘Ook u heeft Hij, hoewel gij dood waart door uw overtredingen … levend gemaakt met Hem, toen Hij ons al onze overtredingen kwijtschold, door het bewijsstuk uit te wissen, dat door zijn inzettingen tegen ons getuigde en ons bedreigde. En dat heeft Hij weggedaan door het aan het kruis te nagelen’ (Col. 2:13-14).

F – een toornbewerker. ‘De wet immers bewerkt toorn; waar echter geen wet is, is ook geen overtreding’ (Rom. 4:15). Maar ‘God heeft ons niet gesteld tot toorn, maar tot het verkrijgen van zaligheid door onze Heere Jezus Christus, die voor ons gestorven is’ (1 Thess. 5:9). En: ‘wij verwachten uit de hemelen Gods Zoon, de Heere Jezus, die ons verlost van de komende toorn’ (1 Thess. 1:10).

Het volk Israël is er nooit in geslaagd om zich volkomen aan de wet te houden, ondanks dat het een wet ter gerechtigheid najaagde. Waarom is het volk Israël daar niet in geslaagd? Om de eenvoudige reden dat het bij de wet niet gaat om het geloof, maar om vermeende werken. ‘En dat door de wet niemand voor God gerechtvaardigd wordt, is duidelijk: immers de rechtvaardige zal uit geloof leven. Maar bij de wet gaat het niet om geloof, maar: wie dat doet zal daardoor leven’ (Gal. 3:11-12). Israël/De Joden heeft/hebben zich gestoten aan de Heere Jezus. Hij was voor hen een rots der ergernis en een steen des aanstoots. ‘Want Christus is het einde van de wet, tot gerechtigheid voor een ieder die gelooft’ (Rom. 9:31-10:4).

Paulus heeft in zijn eigen lichaam het probleem van de zonde ervaren. ‘Want niet wat ik wens, het goede, doe ik, maar wat ik niet wens, het kwade, dát doe ik … zo vind ik dan deze regel: als ik het goede wens te doen, is het kwade bij mij aanwezig. Want naar de inwendige mens verlustig ik mij in de wet van God, maar in mijn leden zie ik een andere wet, die strijd voert tegen de wet van mijn verstand en mij tot krijgsgevangene maakt van de wet der zonde, die in mijn leden is. Ik ellendig mens! Wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods?’ (Rom. 7:19-25).

GODE ZIJ DANK DOOR JEZUS CHRISTUS, ONZE HERE!!

Als de wet het volmaakte had gebracht, waarom moest de Heere Jezus dan nog komen?

Het was Gods bedoeling dat Hij een volk zou hebben dat uit een koninkrijk van priesters en een heilig volk bestond (Ex. 19:6). Dat plan van God kon geen werkelijkheid worden vanwege de hoogmoed van het volk. Toen heeft God, in de volheid van de tijd, zijn Zoon uitgezonden, geboren uit een vrouw en geboren onder de wet, om hen die onder de wet waren, vrij te kopen, opdat wij het recht van zonen zouden verkrijgen (Gal. 4:4-5). Ons zoonschap gaat gepaard met Gods eerste plan, want door het werk van de Heere Jezus zijn wij nu zowel zonen als een koninkrijk van priesters van God geworden.

Toen de apostel Johannes op het eiland Patmos in ballingschap was, kreeg hij een openbaring, die hij opschreef: ‘Hem, die ons liefheeft en ons uit onze zonden verlost heeft door zijn bloed – en Hij heeft ons tot een koninkrijk, tot priesters voor zijn God en Vader gemaaktHem zij de heerlijkheid en de kracht tot in alle eeuwigheden. AMEN’ (Op. 1:5-6).

De wet omvat meer dan alleen de tien geboden. Toen de Heere Jezus met Zijn discipelen op de sabbat door de korenvelden liep en Zijn leerlingen korenaren begonnen te plukken, hadden de Farizeeën daar commentaar op. De Heiland zei daarop: ‘hebt gij niet gelezen in de wet, dat op de sabbat de priesters in de tempel de sabbat schenden …?” De Heiland verwees daarbij naar een gedeelte uit Numeri 28:9, 10 en noemde dit ‘de wet’ (Matth.12:1-8). Hij zei ook nog: ‘En ook in uw wet staat geschreven, dat het getuigenis van twee mensen waar is’. Dit is een aanhaling uit Deuteronomium 19:15. En verder: ‘Is er niet geschreven in uw wet: Ik heb gezegd: Gij zijt goden?’ (Joh. 10:34), wat een verwijzing is naar Psalm 82:6. (Zie ook Joh. 15:25, waar verwezen wordt naar Psalm 35:19; 69:5 enz.)

Het oude en nieuwe verbond

De wet omvat dus alle voorschriften die in het Oude Testament beschreven staan. Dit Oude Testament wordt samengevat onder de term ‘het oude verbond’.

God wist dat het volk Israël niet in staat was om zich aan Zijn inzettingen te houden. Daarom heeft Hij door Zijn profeet laten noteren dat er een tijd zou komen dat Hij met hen ‘een nieuw verbond zou sluiten. Niet zoals het verbond, dat Ik met hun vaderen gesloten heb, ten dage dat Ik hen, om hen uit het land Egypte te leiden: mijn verbond dat zij verbroken hebben … Ik zal mijn wet in hun binnenste leggen en die in hun hart schrijven … Daarmee heeft Hij het eerste verbond voor verouderd verklaard. En wat veroudert en verjaart, is niet ver van verdwijning’ (Jer. 31:31-33; Hebr. 8:7-13). Wij zijn niet geroepen om ons aan het oude verbond te houden, want voor de gelovigen is met de komst van Christus het nieuwe verbond geïntroduceerd. Bij de instelling van het avondmaal heeft Hij bij het rondgaan van de beker gezegd: ‘Deze beker is het nieuwe verbond in mijn bloed, die voor u uitgegoten wordt’ (Luc. 22:20). Zoals ook het oude c.q. eerste verbond niet zonder bloed van kracht werd (Hebr. 9:18-22), zo is ook het nieuwe verbond bekrachtigd door het bloed van de Heere Jezus. ‘Daarom is Hij de Middelaar van een nieuw verbond, opdat, nu Hij de dood had ondergaan, om te bevrijden van de overtredingen onder het eerste verbond, de geroepenen de belofte van de eeuwige erfenis ontvangen zouden’ (Hebr. 9:15). Toen de Heere Jezus Zichzelf offerde aan het kruis van Golgotha, is Hij, als de volmaakte Hogepriester, die niet, zoals Aaron, eerst voor Zichzelf een offer moest brengen, het hemelse heiligdom binnengegaan om door Zijn bloed eeuwige verlossing te brengen (Hebr. 9:11-12).

Welke gevolgen heeft het nieuwe verbond o.a. voor de gelovigen?

1 – Wij hebben de eeuwige verlossing.
2 – Ons bewustzijn is gereinigd van dode werken.
3 – Wij mogen nu de levende God dienen.

Het essentiële verschil staat in Johannes 1:17 beschreven: ‘de wet is door Mozes gegeven, de GENADE EN DE WAARHEID ZIJN DOOR JEZUS CHRISTUS GEKOMEN’.  De eniggeboren Zoon van de Vader was VOL VAN GENADE EN WAARHEID, en uit Zijn volheid hebben wij allen zelfs genade op genade ontvangen (Joh. 1:14-17). Wij worden nu ‘om niet (dat wil zeggen: zonder tegenprestatie van onze kant) gerechtvaardigd door Zijn genade, door de verlossing in Christus Jezus. Hem heeft God voorgesteld als zoenmiddel door het geloof in Zijn bloed … want wij zijn van oordeel dat de mens door geloof gerechtvaardigd wordt, zonder werken der wet’ (Rom. 3:23-25). En daarmee komen we bij het onderwerp dat voor de gelovigen van deze tijd zo belangrijk is: de genade!

Wat betekent het woord ‘genade’? Het is de vergevingsgezinde goedertierenheid die God aan zondaren heeft bewezen. Het is ook de bovennatuurlijke hulp die God de mens, om wille van Christus, biedt om zijn eeuwige bestemming te bereiken.

Toen Mozes naar God opklom op de berg Sinaï, heerste daar een dreigende sfeer, met een donkere wolk, bliksemstralen en donderslagen. De berg was helemaal in rook gehuld was en beefde (Ex. 19:16-20). Toen de Heere Jezus met Zijn bediening begon, ging Hij ook de berg op. Hij nam Zijn discipelen met Zich mee (Matth. 5:1 e.v.). Er heerste geen dreigende sfeer en er waren geen natuurverschijnselen. Daar prak Hij de woorden: ‘Zalig de armen van geest … Zalig … Zalig …’. Hij leerde Zijn discipelen dat het oog-om-oog-en-tand-om-tand-principe niet langer meer gold, maar dat de regels van het oude verbond plaats moesten maken voor de genade. ‘En het geschiedde, toen Jezus deze woorden geëindigd had, dat de schare versteld stonden over zijn leer, want Hij leerde hen als gezaghebbende en niet zoals hun schriftgeleerden’ (Matth. 7:28-29). De Heere Jezus bewees Zijn gezag ook, doordat Hij de boze geesten bevelen gaf die ze niet konden weerstaan. ‘De schare roept zeer verbaasd: Wat is dit? Een nieuwe leer met gezag’ (Mark. 1:21-28). Het was de vervulling van de profetie: ‘Van nu aan doe Ik u nieuwe dingen horen, verborgenheden, die gij niet wist. Nu zijn zij geschapen en niet oudtijds, en tot op heden hebt gij er niet van gehoord’ (Jes. 42:9; 48:6-7). Toen de Heere Jezus na de verzoeking in de woestijn terugging naar de stad waar Hij opgevoed was, opende Hij in de synagoge het boek van de profeet Jesaja en las daaruit voor: ‘De Geest des Heren is op Mij … om aan armen het Evangelie te brengen … om te verkondigen het aangename jaar des Heren … En allen verwonderden zich over de woorden van genade, die van zijn lippen kwamen’ (Luc. 4:16-22). De nieuwe periode van genade werd door de Heere zelf aangekondigd!! En daarin mogen wij nog steeds delen. Paulus zegt: ‘Want de genade Gods is verschenen, heilbrengend voor álle mensen’ (Tit. 2:11). De wet was alléén aan de Joden gegeven, maar de genade van God is er voor álle mensen. Paulus begint zijn brieven aan de gemeenten dan ook met de aanhef: ‘Genade en vrede zij u van God, onze Vader …’ (Rom. 1:7; 1 Kor. 1:3; 2 Kor. 1:2 enz. In totaal 13 keer). Paulus eindigt al zijn brieven met de genadewensen van onze Heere (Rom. 16:24; 1 Kor. 16:23 enz.). Paulus en Barnabas drongen bij hun afscheid van de gelovigen in Antiochië erop aan ‘om te blijven bij de genade van God’ (Hand. 13:43).

Genade is alléén van God te verwachten, omdat Hij alleen ‘de God van alle genade is, die u in Christus geroepen heeft tot zijn eeuwige heerlijkheid’ (1 Petr. 5:10). De toekomst die de Heere ons in het vooruitzicht heeft gesteld, is niet gebaseerd op onze pogingen om de wet te volbrengen. Die toekomst is uitsluitend gebaseerd op Gods liefde voor verloren zondaren, die in alle opzichten tekortgeschoten zijn maar straks ‘als zonen van Hem tot lof van zijn heerlijkheid zullen zijn, tot lof van de heerlijkheid van zijn genade, waarmee Hij ons begenadigd heeft in de Geliefde. In Hem hebben wij de verlossing door zijn bloed … naar de rijkdom van zijn genade’ (Ef. 1:5-7).

In uw genade wil ik roemen, die zondaars zalig maakt en vrij,
Uw liefde onuitputtelijk noemen, want wie o God heeft lief als Gij?
Genade brengt van boze wegen, de zondaar naar des Heilands kruis.
En U komt hem in liefde tegen, als kwam een enige zoon naar huis.

Nadat God, onze Vader, vanuit liefde Zijn Zoon schonk, is de zorg voor Zijn kinderen niet gestopt. Toen de Heere Jezus in de laatste nacht vóór het lijden tot Zijn discipelen sprak, beloofde Hij hun dat Hij na Zijn terugkeer tot de Vader de Heilige Geest zou zenden. De Heere Jezus noemde de Heilige Geest ook: de Trooster en de Geest der waarheid (Joh. 14:16; 15:26; 16:13). Het is de Heilige Geest die de gelovigen nu verder leidt, totdat de Heere Jezus terugkomt om Zijn gemeente tot Zich te nemen. Hij komt voor Zijn gemeente wel terug, maar niet helemaal terug op aarde; het tegenovergestelde is juist het vooruitzicht: wij worden van de aarde weggevoerd en gaan Hem tegemoet in de lucht (1 Thess. 4:17). Tot die tijd hebben wij niet de wet die ons in het juiste spoor houdt, maar de Heilige Geest. ‘Indien gij u echter door de Geest laat leiden, dan zijt gij niet onder de wet … Indien wij door de Geest leven, laten wij ook door de Geest het spoor houden’ (Gal. 5:18,25). De Heilige Geest is ook ‘de Geest der genade’, en daarom mogen wij ook door Hem ‘toegaan tot de troon der genade’ (Hebr. 10:29b; 4:16). Paulus eindigt zijn Brief aan de Corinthiërs met het noemen van de volledige Godheid, en wel met de woorden:

‘De genade des Heren Jezus Christus, en de liefde van God, en de gemeenschap van de Heiligen Geest zij met u allen’ (2 Kor. 13:13). Daarbij wordt de wet helemaal niet genoemd!

Genade zal mij steeds bewaren, zolang ik hier nog zwakheid ken.
Uw liefde toont mij in gevaren, dat ik één van Jezus schapen ben.
Al zou dan alles hier ook falen, gaan aarde en hemel ook voorbij,
Genade kent nog perk nog palen, en liefde staat mij steeds ter zij.

Henk Brouwer