Wat een verspilling!
‘Toen nu Jezus in Bethanië was, in het huis van Simon de melaatse, kwam tot Hem een vrouw met een albasten fles met zeer kostbare balsem en goot die uit … terwijl Hij aanlag’ (Matth. 26:6-8).
Wat een ontroerend tafereel! Hieraan voorafgaand lezen we hoe de overpriesters, de oudsten en het volk bij elkaar kwamen in het voorhof van de hogepriester; we zien dat ze overleggen hoe ze de Heere Jezus met list zouden kunnen grijpen en doden. En na deze verzen volgt de beschrijving van het laffe verraad van de Meester door Judas.
Daartussenin, omgeven door de duistere valsheid van mensen met een verduisterd verstand, die werden aangestuurd door de vorst van de duisternis zelf, juist daar midden tussen al die verdorvenheid treffen we in dit Schriftgedeelte een parel aan.
Het is heel opvallend dat hier en in Markus 14:3-9 de naam van deze vrouw niet wordt genoemd; daardoor komt het accent helemaal te liggen op het feit dat ze een vrouw is. Alsof Gods Geest ons wil zeggen: te midden van al die mannen die zichzelf zo belangrijk vonden, maar geen oog hadden voor de Heere van de heerlijkheid, was er uitgerekend een nederige vrouw die Hem wel begreep en die Zijn aankondiging van de komende kruisiging (vs. 2) wel serieus nam, een vrouw zonder naam. Inderdaad: ‘Wie zal een deugdelijke vrouw vinden? Haar waarde gaat die van robijnen ver te boven’ (Spr. 31:10).
Uit Johannes 12 weten we dat deze vrouw Maria was, Maria van Bethanië, die in Lukas 10 al was begonnen om niet alleen te werken, maar ook voldoende tijd te nemen om aan de voeten van de Heere Jezus te zitten en naar Zijn woorden te luisteren. Daardoor begreep zij beter dan de discipelen wat de Heere Jezus te wachten stond; ja, ze begreep dat Hij bewust Zijn aangezicht naar Jeruzalem gericht had, om daar Zijn leven te geven, terwijl de discipelen deze woorden niet begrepen en deze komende gebeurtenissen voor hen verborgen waren.
Ook in Johannes 11 haastte Maria zich niet achter Martha aan naar buiten om de Heere tegemoet te gaan, maar ze wachtte rustig op Zijn tijd: ‘De Meester is daar en Hij roept u’. Hoe kostbaar moet voor Hem zo’n hart geweest zijn dat rustig vertrouwde op Gods weg – ten aanzien van zowel haar eigen leven als dat van Lazarus en vooral dat van de Zoon van God.
In Johannes 12 lezen we dat Judas haar deze daad zeer kwalijk nam; in dat Evangelie komt daardoor de verdorvenheid van Judas sterk naar voren. Hij heeft ongetwijfeld het initiatief genomen, is wellicht achter de schermen gaan mopperen en heeft de anderen erin meegesleept, want in Markus 14 lezen we dat er ‘sommigen’ waren die haar dit kwalijk namen.
Maar het ging nog verder, want Mattheüs 26 vertelt ons dat de discipelen het haar kwalijk namen. Dus niet meer alleen Judas, niet alleen enkelen, maar zij allemaal en ze waren er hoofdelijk verantwoordelijk voor, ook Johannes, die aan tafel aanlag dicht bij het hart van de Heere Jezus, die Hem zo goed kende, zoals uit zijn Evangelie blijkt, waar ook vijf keer wordt gezegd dat hij de discipel was die door Jezus geliefd werd. Maar dit geschenk van Maria, nee, dat ging ook Johannes echt te ver. Wat een verspilling!
Ook de vurig toegewijde Petrus, die zei bereid te zijn om zijn leven voor de Heere in de waagschaal te stellen – maar een fles met balsem voor de Heere? Nee, dát was verkwisting.
Ook Jakobus, die in Handelingen 12 metterdaad stierf als martelaar voor de Heere, was ertoe bereid – maar zoveel kostbaars zo ineens uitgieten over de Heere Jezus? Nee, dat was onverantwoorde besteding van je geld…
In Esther 1:6 komt het woord albast ook voor (de hsv geeft het weer met ‘porfiersteen’). Koning Ahasveros richtte toen in de burcht Susan een overdadige maaltijd aan, zeven dagen lang. Uit de opsomming van de zalen met wit linnen, blauwpurperen kleden, roodpurperen stof, zilver, marmer goud, kostbaar gesteente en ook albast (of porfier) blijkt hoe kostbaar dat laatste materiaal was. Het werd ook gebruikt om er kleine flesjes van te maken, een soort parfumflesjes met een smalle hals. De fles zelf was al kostbaar en de inhoud des te meer. Door de smalle hals kon de kostbare olie er druppel voor druppel uit gaan. Eén druppel was genoeg om lekker te ruiken. Hier in Mattheüs 26 lezen we dat de vrouw de fles uitgoot op het hoofd van de Heere Jezus, terwijl Hij aan tafel lag. Uit Markus 14:3 merken we op dat voor haar een paar druppels niet genoeg waren en dat ze geen tijd nam om het langzaam op Zijn hoofd te laten druppelen. Nee, ze brak de flessenhals eraf en goot de hele inhoud van de fles leeg op het hoofd.
In Johannes 12 staat niets over een fles, maar over het feit dat ze ‘een pond balsem van onvervalste, kostbare nardus nam’. Dat was een grote hoeveelheid! Het was dan ook driehonderd denaren waard, volgens Markus 14:5 zelfs nog meer dan dat, dus het complete jaarloon van een arbeider, want een denaar was het dagloon van een werker. Dat was inderdaad veel geld! Maar was het goed besteed?
In de ogen van de discipelen was het niet goed besteed: ‘En de discipelen, die dit zagen, namen het [haar] zeer kwalijk en zeiden: Waartoe die verkwisting?’ Mattheüs 26:8
De discipelen mopperen; zij aanbidt. Judas onderhandelt en krijgt 30 zilverstukken (vs. 15); zij geeft spontaan voor meer dan 300 denaren.
Judas’ duistere hart was ‘geoefend in hebzucht’ (2 Petr. 2:14); haar blijmoedige hart was geoefend in vrijgevigheid. Judas klaagt huichelachtig ‘ter wille van de armen’; zij gaf in oprechtheid alles voor Hem Die om onzentwil arm werd. Judas dient én verrijkt alleen zichzelf; zij eert en dient de Rijke, Die arm werd. Judas sleept 11 discipelen met zich mee in gemopper; zij aanbidt, ook al is ze alleen. Judas wilde zichzelf verhogen, maar uiteindelijk hangt hij zichzelf op; zij was nederig en werd door haar Heere geëerd. De naam van Judas zal altijd als verrader in herinnering blijven; de naam van Maria, ‘een vrouw’, wordt een altijddurende gedachtenis.
De Heere Jezus zegt: ‘Zij heeft een goed werk aan Mij verricht’ (vs. 10). Het woord voor goed is hier in het Grieks ‘kalos’, dat is: goed voor God, aangenaam voor Hem. De discipelen zochten naar werken die weldadig waren voor de armen (Grieks: ‘agathos’, zoals elders in het NT), maar alleen zij had oog voor wat aangenaam was voor God.
Terug naar de deugdelijke vrouw. Spreuken 31:29-31 zegt: ‘Jij overtreft ze allemaal … Laten haar werken haar prijzen in de poorten’. Dat is precies wat de Heere Jezus aankondigt in vers 13: ‘Overal waar dit evangelie gepredikt zal worden in de hele wereld, zal ook van wat zij heeft gedaan, gesproken worden tot haar gedachtenis’.
Nu naar onze tijd
Ook wij komen soms gelovigen tegen die een brandend hart hebben voor de Heere, die al hun tijd, hun bezit, hun energie willen geven voor Hem, die voortdurend bezig zijn voor Hem: thuis, in de plaatselijke gemeente, naar ongelovigen toe of waar dan ook, ieder naar de talenten die hij of zij heeft gekregen van de Heere. Ze zijn met hart en ziel toegewijd aan de Heere. Ze beseffen: mijn lichaam is een tempel van de Heilige Geest, ik ben niet meer van mijzelf, want ik ben duur gekocht (1 Kor. 6:19). Dergelijke gelovigen willen graag praten over de Heere Jezus, over Zijn Woord, over Wie Hij is en wat ze in dat Woord over Hem ontdekken. Staan we ervoor open? Hoe reageren wij dan, allereerst in ons hart? Denken we: ‘Doe toch niet zo overdreven. Het kan ook echt wel een beetje minder. Je moet nuchter blijven’…?
Laten we leren van deze gebeurtenis. Wat naar menselijke, nuchtere normen een pure verkwisting was, was voor God aangenaam. Hij zou ervoor zorgen dat het niet vergeten zou worden. ‘Want God is niet onrechtvaardig om uw werk te vergeten en de liefde die u hebt bewezen voor Zijn Naam’ (Hebr. 6:10).
Nog een keer: de discipelen mopperen – zij aanbidt. Bij welke categorie hoort u, hoor jij?
Een vreugd’ voor ’t hart is d’ eredienst van d’ Uwen,
Heere, naar Uw wil slechts door de Geest geleid,
waar uit één mond met dankb’re lofgezangen
’t geslachte Lam de lof wordt toebereid.
Daar wilt U, Heere, zo graag in ’t midden wonen;
daar openbaart U ons Uw heerlijkheid;
daar toont U uit Uw schat van zegeningen
het reukwerk van Uw eigen lieflijkheid.
E.H.W. Luimes