Waar legert U?

‘U, Die ik innig liefheb, maak mij bekend waar U de kudde weidt, waar U die op de middag laat rusten’ (Hoogl. 1:7). 

Dit vraagt de bruid aan de Bruidegom in het boek Hooglied. Bereidwillig geeft de Bruidegom daarop het antwoord: ‘Als u het niet weet, o, allermooiste onder de vrouwen, volg dan de sporen van de schapen en weid uw geiten bij de woningen van de herders’. In dit antwoord ligt geen bewijs van instemming met de vraag als zodanig, hoewel deze hoogst belangrijk en van grote betekenis is. Is dan de Bruidegom niet blij zo’n vraag uit de mond van Zijn geliefde te vernemen? Hij zegt het niet; Hij verheugt Zich over haarzelf en geeft haar in de woorden: ‘O, allermooiste onder de vrouwen’ het bewijs van Zijn welgevallen. Zijn liefde is onveranderlijk. Niets kan deze liefde in Zijn hart veranderen, niets van wat zij zelf doet, noch wat anderen van haar zeggen, hoewel veel van haar kan worden gezegd wat Hij niet goed kan vinden. De gelovige is volmaakt in Christus en in de ogen van God is hij ‘van alles gerechtvaardigd’ (Hand. 13:39), maar praktisch is hij vol gebreken. 

In het geval dat hier voor ons ligt, lijkt het wel alsof er een andere geest uit het antwoord spreekt dat de Bruidegom aan Zijn bruid geeft. Wat kan daar de reden van zijn? Ligt er in het woordje ‘als’ niet een aanduiding alsof de Heer van Zijn bruid verwachtte dat zij wel bekend zou zijn met de voetstappen van de schapen? Het is alsof we Hem horen zeggen: ‘U kent toch die voetstappen. U weet toch hoe Ik over deze dingen denk? Waarom verstaat u ze niet?’ De Heer berispt niet en toch is Zijn liefde trouw. 

Zo heeft Hij eens Filippus geantwoord: ‘Ben Ik zo lange tijd bij u en hebt u Mij niet gekend, Filippus?’ (Joh. 14:9). Hoe teer leidt Hij, hoe zacht en mild zijn zelfs de verwijten van Zijn liefde! 

De Christelijke gemeenschap, zoals het Woord ons die leert, wordt soms door pas bekeerden heel weinig geacht en gewaardeerd. Zij gaan gewoon de weg die voor hen het gemakkelijkst of het aangenaamst is zonder dat hun geweten zich ook maar ooit afvraagt wat het juiste is en of zij de voetstappen van de schapen wel volgen. Misschien bevinden ze zich op de juiste weg, maar hebben zij nooit biddend het Woord van God geraadpleegd om op dit punt volle zekerheid te ontvangen. 

Als de Gemeente niet zo verdeeld zou zijn, zou er geen noodzaak bestaan voor een dusdanige beproeving en onderzoek. Maar nu het zo is dat de Gemeente verscheurd is in heel veel partijen, nu betaamt het de kinderen van God wel degelijk om de Schrift te onderzoeken, om de heilige wil van God te kennen en te doen. Het is een bedroevend verschijnsel dat veel geliefden van de Heer dit onderwerp voor bijkomstig en allerminst belangrijk houden. Deze gedachte is vreemd aan de Bijbel. Zij onteert God en is nadelig voor de ziel. De beproevingen die de bruid in verschillende gedeelten van het Hooglied doormaakt, schijnen ons terug te voeren tot het veronachtzamen van het onderwijs dat ons hier wordt gegeven. 

Wij zeggen niets te veel als we beweren dat de allerbelangrijkste vraag, na die over de redding van de ziel, die is wat betreft de onderlinge gemeenschap. Als een Christen onverschillig is ten aanzien van dit punt, als hem er weinig aan gelegen is de wil van de Heer wat dit betreft te kennen, dan zal hij zeker zijn eigen wil volgen. En wat zijn dan de gevolgen? God wordt van Zijn eer beroofd, Zijn Woord wordt terzijde gesteld, de Meester wordt niet gevolgd, de Geest wordt bedroefd en de ziel verliest haar frisheid! 

Onder dergelijke omstandigheden neemt ‘de eerste liefde’ spoedig af en maken vrede en vreugde plaats voor vrees en twijfel! Naar verhouding bewaren slechts weinig gelovigen hun eerste liefde en Goddelijke frisheid lange tijd. Het levendige bewustzijn van de grote liefde van de Heer tot ons en hoe Hij tegemoetgekomen is aan al onze noden, verliest heel snel zijn kracht. Wij verlaten onze eerste liefde! Waarom is dat zo? In plaats van toe te nemen in de kennis van de Heer en Hem alleen welbehaaglijk te zijn, kiezen we onze eigen weg, volgen we onze eigen wil en bedroeven we daardoor de Heilige Geest. Het gevolg daarvan is dat er donkerheid over de ziel komt. Het licht wordt dan, zogezegd, uitgesloten; we worden zwak en onzeker met betrekking tot alle dingen. 

In Mattheüs 11 spreekt de Heer Jezus over tweeërlei rust. Een enkele opmerking daarover. ‘Kom tot Mij, allen die vermoeid en belast bent, en Ik zal u rust geven’ (vs. 28). Deze rust is een gave van Zijn liefde, die door Hem verbonden wordt aan het geloof in Hem. Alle gelovigen, zonder uitzondering, bezitten deze rust. Al onze vermoeiende, vruchteloze inspanningen om aan de redding deel te krijgen, houden op als we tot de Heer Jezus komen. De zware last van de zonden waaronder we zuchtten, wordt voor altijd weggenomen. 

Maar de Heer vervolgt: ‘Neem Mijn juk op u en leer van Mij, want Ik ben zachtmoedig en nederig van hart; en u zult rust vinden voor uw zielen’ (vs. 29). Rust voor het geweten geeft de Heer Jezus door de vergeving van de zonden, als we in Hem geloven. Rust voor het hart vinden we in gehoorzaamheid en onderwerping aan Zijn wil. 

‘Neem Mijn juk op u en leer van Mij’. Rust en vrede, onder alle omstandigheden, hoe zwaar die ook zijn mogen. Deze Schriftplaats maakt ons duidelijk waarom zoveel zielen al kort na de eerste vreugde over hun bekering in onrust raken en waarom zij, al zijn zij zich wel bewust van de vergeving van hun zonden, onrustig en ongelukkig worden zodra er moeilijkheden komen. Onderworpenheid aan Christus in de dingen van het dagelijkse leven en het leren van Hem worden uit het oog verloren. 

‘Neem Mijn juk op u’ (Matth. 11:29). Onder hetzelfde juk met Christus betekent: stap voor stap aan Zijn zijde wandelen. ‘Neem Mijn juk op u’ betekent in waarheid wandelen in Zijn onmiddellijke nabijheid en als dat zó met ons is, dan zullen we rust vinden, omdat al onze zwakheid dan op Hem valt. 

Als er twee onder één juk gaan, kan de sterkere de zwakke ondersteunen en de zwakste Christen hoeft geen moeilijkheden te vrezen als hij met de Heer Jezus, de Sterke, wandelt. Alle onnodige vrees verdwijnt door Zijn tegenwoordigheid en de wielen van onze wagen zullen zich gemakkelijk door de diepste zandlagen van de woestijn voortbewegen.

Hiertegen zou kunnen worden aangevoerd dat dit alles wel duidelijk is voor zover het onze persoonlijke wandel en afzondering betreft, maar dat ons pad en onze positie in gemeentelijk opzicht niet zo duidelijk zijn geopenbaard. Dit laatste is beslist een onjuist inzicht. Het tegenovergestelde is waar. 

Kan de Schrift eenvoudiger en duidelijker over gemeentelijke gemeenschap spreken dan ze doet in Mattheüs 18:20? ‘Want waar twee of drie vergaderd zijn in Mijn Naam, daar ben Ik in het midden van hen’. Hier hebben we in heldere woorden voor ons de ware grondslag van alle Christelijke gemeenschap: Christus het Middelpunt en de gelovigen door de Geest om Hem vergaderd. 

Laten we er wel op letten dat er niet staat: ‘waar twee of drie zich vergaderen’ of ‘waar twee of drie tezamen komen’, maar ‘waar twee of drie vergaderd zijn’. Dit ziet op een kracht die samenbrengt. Het is niet de keus of de werkzaamheid van de menselijke wil. De Heilige Geest is de Kracht, zoals we weten, Die tot de Naam van de Heer Jezus vergadert (vgl. Joh. 14 en 16). 

Christus is het Middelpunt van Gods gedachten; Zijn Geest is de Kracht Die om dit Middelpunt vergadert en Zijn kinderen zijn degenen die vergaderd worden. Dat is de Gemeente van God! En daarnaar hebben we allen te streven. 

Toen onze Heer Zijn discipelen moest verlaten, sprak Hij tevoren tot hen: ‘En Ik zal de Vader vragen en Hij zal u een andere Trooster geven, opdat Hij bij u is tot in eeuwigheid: de Geest van de waarheid, Die de wereld niet kan ontvangen, want zij ziet Hem niet en kent Hem niet; maar u kent Hem, want Hij blijft bij u en zal in u zijn’ (Joh. 14:16-17). Hier staat de Kracht van God voor ons, Die de Gemeente van God bijeen vergadert, opbouwt, vormt en onderhoudt. 

Met het oog op de tegenwoordigheid van de Heilige Geest in de Gemeente zijn vooral drie punten onze aandacht waard: 

1. ‘Opdat Hij bij u is tot in eeuwigheid’: dus niet voor een bepaalde tijd, zoals de Heiland Zelf, maar voor altijd. 

2. ‘Hij blijft bij u’: als Gemeente zult u Hem bij u hebben. 

3. ‘Hij zal in u zijn’: inwonend in iedere gelovige persoonlijk. 

Dezelfde waarheden worden later op de duidelijkste wijze door de apostel in zijn brieven ontwikkeld: ‘Weet u niet dat uw lichaam de tempel is van de Heilige Geest, Die in u is, Die u van God hebt?’
(1 Kor. 6:19). ‘In Wie ook u mee opgebouwd wordt tot een woonplaats van God in de Geest’ (Ef. 2:22). Wonderbare waarheid, zo gezegend voor ons en kostbaar: de Geest ‘in u’ en ‘bij u’ en dat ‘voor altijd’. 

We komen nu nog eens op Mattheüs 18:20 terug, maar lezen samen eerst Johannes 20:19-22: ‘Toen het dan avond was op die eerste dag van de week, en de deuren waar de discipelen zich bevonden uit vrees voor de Joden gesloten waren, kwam Jezus en stond in het midden en zei tot hen: Vrede zij u! En nadat Hij dit gezegd had, toonde Hij hun Zijn handen en Zijn zijde. De discipelen dan verblijdden zich toen zij de Heer zagen. Jezus dan zei nogmaals tot hen: Vrede zij u! Zoals de Vader Mij gezonden heeft, zend Ik ook u. En toen Hij dit gezegd had, blies Hij in hen en zei tot hen: Ontvangt [de] Heilige Geest’

We hebben hier een liefelijk beeld voor ons van de Gemeente van God: Christus in het midden als het Middelpunt en de discipelen om de opgestane Heer Jezus samen vergaderd. Zij wordt gekenmerkt door vrede, aanbidding, dienst en de Geest van het kindschap. Een vergadering die op deze Goddelijke grondslag bijeen is, zal niet alleen Christus erkennen als het ware Middelpunt, maar ook de Heilige Geest als onbeperkte Leider en als de Bron van alle opbouwing en vertroosting. De op deze wijze vergaderden zullen op de Heer zien, opdat zij geleid mogen worden door Zijn Heilige Geest tot verheerlijking van God (vgl. 1 Kor. 12 en 14). 

Als we nu een zo klaar voorschrift, een zo duidelijk voorbeeld voor ons hebben, is het dan nog nodig de Heer te vragen waar Hij Zijn kudde laat rusten? Wat kan Hij ons nog meer antwoorden dan wat Hij ons al gezegd heeft? Het mag mij onmogelijk zijn om de verschillen vast te stellen tussen de ene en andere kerkelijke partij, maar in onzekerheid te zijn of een van die partijen in overeenstemming met het Woord van God is, dat de wil van de Heer openbaart, behoef ik zeker niet. Eerder moet ik bidden om mij voor elk zijpad te bewaren en mij niet mijn eigen wil te laten volgen, maar mij door Zijn Heilige Geest te leiden in de wegen van de waarheid. 

Laten wij nooit vergeten dat Hij ons verzekerd heeft daar te zijn waar Zijn discipelen vergaderd zijn in Zijn Naam. Daar is de plaats van hun rust en weide. Zijn tegenwoordigheid is genoeg om de ziel overvloedig te vullen: ‘Overvloed van blijdschap is bij Uw aangezicht’ (Ps. 16:11). De dienst mag de grootst mogelijke aantrekkingskracht hebben, de ceremoniën mogen betoverend zijn, de verbindingen op zijn alleraangenaamst, toch zijn ze nooit te vergelijken met Christus! Wat ik begeer, wat voor mij nodig is, dat is dáár te zijn waar het geloof met alle zekerheid kan zeggen: ‘Christus is daar’.

Schrijver onbekend.