Uitermate verhoogd

‘Wie zichzelf zal vernederen, zal verhoogd worden’ (Matth. 23:12).

Bij niemand is dit woord van de Heer Jezus zó in vervulling gegaan als bij Hem Zelf. Van Hem kon de apostel Paulus getuigen:

‘Die in de gestalte van God zijnde, het geen roof geacht heeft God gelijk te zijn, maar heeft Zichzelf ontledigd en heeft de gestalte van een slaaf aangenomen en is de mensen gelijk geworden. En uiterlijk een mens bevonden, heeft Hij Zichzelf vernederd en is gehoorzaam geworden tot de dood, ja, tot de dood van het kruis’ (Fil. 2:6-8).

De Heilige Geest kan eraan toevoegen: ‘Daarom heeft God Hem ook uitermate verhoogd en Hem de Naam verleend, die boven alle naam is, opdat in de Naam van Jezus zich alle knie zou buigen van hen die in de hemel en die op de aarde en die onder de aarde zijn, en alle tong zou belijden, dat Jezus Christus Heer is, tot heerlijkheid van God, de Vader’.

We willen ons, onder de leiding van Gods Geest, enige ogenblikken bezighouden met Hem Die, omdat Hij Zichzelf uitermate vernederde, uitermate is verhoogd. Niet alleen ter ere van Hem Die tot in eeuwigheid waard is door ons geprezen te worden, omdat Hij Zichzelf in gehoorzaamheid vernederde tot de dood aan het vloekhout, tot ons heil, maar ook om van Hem te leren, Die in waarheid kon getuigen: ‘Ik ben zachtmoedig en nederig van hart’ (Matth. 11:29).

Wat is het een voorrecht om, net als Maria, aan de voeten te mogen zitten van zo’n Heer! Wat is het gemakkelijk de lessen te leren die zo’n nederige Meester ons geeft. Er wordt wel eens gevraagd waarom in onze bundel ‘Geestelijke Liederen’ zo veel gesproken wordt over en tot de Heer Jezus. Soms horen we zelfs de opmerking dat in deze zin de God de Vader veel minder, of zelfs te weinig genoemd wordt. Laat ik dan mogen verwijzen naar het woord in Johannes 5: ‘Opdat allen de Zoon eren, zoals zij de Vader eren. Wie de Zoon niet eert, eert de Vader niet Die Hem gezonden heeft’ (vs. 23). De Zoon heeft de Vader geëerd: ‘Mijn Vader … is groter dan allen’ (Joh. 10:29). De Vader heeft de Zoon geëerd en wil dat allen de Zoon eren, zoals zij Hém eren. ‘Deze is Mijn geliefde Zoon, in Wie Ik welbehagen heb’ (2 Petr. 1:17).

Het is dus naar Gods welgevallen, dat wij de Zoon grootmaken. En doen we dit, dan verheerlijken wij ook de Vader. Niet alleen heeft God in de Zoon, als het geslachte Lam, Zijn rustpunt gevonden, maar Hij is ook Zijn alles, de Vreugde van Zijn hart. Zó mag het nu ook met ons zijn tegenover de Zoon van de Vader. We zingen daarom ook zo graag: ‘Hij, in Wie God Zelf kan rusten, is het Rustpunt ook voor mij’ (G.L. 128:2) en ook het lied ‘U bent de Bron van eeuw’ge vreugd, Gods Volheid, Die het hart verheugt, U bent mijn alles, Here’ (G.L. 13:3).

Een van de voornaamste kenmerken van het Christendom is de aanbidding van het Lam. Deze aanbidding eindigt niet wanneer dit leven voorbij is; eeuwig zullen de verlosten daarmee bezig zijn! In het begin van het Christendom stond de eredienst op de voorgrond. Later was dit het geval met de dienst van het Woord.

Daarom is het ook zo goed om elke eerste dag van de week het brood te breken, en dit te doen aan het begin van de opstandingsdag van de Heer Jezus. Engelenzang begint met het bewonderen van Gods eer. Het zogenaamde ‘Onze Vader’ begint met de heiliging van de Naam van de Vader. Maar het nieuwe lied voor Gods kinderen heeft tot inhoud de verheerlijking van Hem Die een grote schare verlosten voor God kocht met Zijn bloed uit elk geslacht en taal en volk en natie.

Laten wij God danken, als onze ogen voor deze waarheid zijn opengegaan, en God bidden dat nog velen van onze mede­broeders en -zusters leren inzien dat dit juist het kenmerkende is van de Gemeente: zich in aanbidding neerbuigen voor het Lam, Hem eren, Die haar zo heeft liefgehad dat Hij Zichzelf voor haar overgaf.

Jesaja 53 wordt vaak een lijdenshoofstuk genoemd, maar als we bedenken dat dit hoofdstuk eigenlijk begint met Jesaja 52:13, en als we dan letten op het slot van hoofdstuk 53, wordt het ons duidelijk dat alleen zo uitvoerig over de lijdende Knecht van de HEERE wordt gesproken om ons Zijn verheerlijking voor ogen te stellen. ‘Zoals velen zich over U ontzet hebben – zo geschonden was Zijn gezicht, meer dan van iemand anders, en Zijn gestalte, meer dan van andere mensenkinderen – zó zal Hij vele heidenvolken besprenkelen, koningen zullen vanwege Hem sprakeloos staan. Want zij aan wie het niet verteld was, zullen het zien, en zij die het niet gehoord hebben, zullen het begrijpen’ (Jes. 52:14-15).

God Zelf vestigt ons oog op de heerlijkheid van Hem Die zo onnoemelijk veel leed. ‘Zie, Mijn Knecht zal verstandig handelen, Hij zal verhoogd worden en verheven, ja, zeer hoog verheven worden’ (Jes. 52:13). De Zoon is de opperste Wijsheid. Hij was voorspoedig in alles wat Hij deed. Hij offerde Zichzelf, voldeed aan Gods recht, versloeg satan en bracht redding aan voor de zondaar.

Welnu, wie zichzelf vernedert, zal verhoogd worden. De Vader zegt tot ons: ‘Zie!’ Omdat de Zoon Zichzelf vernederde, heeft God Hem verhoogd uit het graf, verheven tot in de hemel, zeer hoog geplaatst, aan Zijn rechterhand, met een Naam die boven alle naam is. Daarin wordt de Zoon geëerd, en het is tegelijk tot heerlijkheid van God, de Vader.

‘Mijn Knecht’. Dit is de titel van de vernedering: de Zoon van God is de Zoon des mensen. In Johannes 19 zien we Hem met de doornenkroon. ‘Jezus dan kwam naar buiten, dragend de doornenkroon’ (vs. 5). De doornen zijn in deze wereld gekomen door onze zonde en schuld. En een kroon van zulke doornen droeg Hij, de Onschuldige. Wat een vernedering, dat Hij om ons zo’n kroon droeg!

In Hebreeën 2 zien wij de Mens Christus Jezus onze Heer ‘met heerlijkheid en eer gekroond’. God heeft Hem uit de doden opgewekt en in hemel doen ingaan, ja, Hem de plaats van eer gegeven aan de rechterhand van de Majesteit in de hoge. In Openbaring 19 wordt gezegd dat op het hoofd van de Heer Jezus vele diadémen werden gezien. Zó zal Hij straks worden aanschouwd, als Zijn vijanden zullen gesteld worden tot een voetbank voor Zijn voeten. In Hooglied 3 vinden we in Salomo een beeld van onze Heer in Zijn toekomstige regering. Op de dag van de vreugde van Zijn hart zal Hij door het gelovig Israël worden gekroond met heerlijkheid en eer.

De Zoon des mensen moest verhoogd worden (Joh. 3). Wij, in onze boosheid, hebben Hem op deze wijze verhoogd (Joh. 8). Maar Hij, als Hij van de aarde verhoogd zou zijn (zou sterven aan het kruis), zou daar allen tot Zich trekken: Joden, Samaritanen, heidenen (Joh. 12). Een gedicht zegt: ‘Wie het paradijs wil vinden, ga over Golgotha’. De Heer Jezus is het grote Aantrekkingspunt, het grote Middelpunt.

Dit zijn twee heilsfeiten van de grootste betekenis: de vernedering en de verhoging van de Heer Jezus. Jezus Christus heeft Zich vernederd door mens te worden, bij Zijn geboorte, in Zijn leven van armoede en verwerping, in Zijn lijden naar ziel en lichaam, vooral in Zijn sterven aan het vloekhout en neerdalen in het graf. Al dieper en dieper werd Zijn vernedering. Wie zal ze beschrijven? Maar wie ook zou ze kunnen missen in het heilswerk voor de zondige mensheid?

Op die vernedering volgde echter verhoging. ‘Daarom heeft God Hem ook uitermate verhoogd’, zegt de apostel. Omdat Hij Zich vernederde in gehoorzaamheid tot die verschrikkelijke en smadelijke kruisdood, gaf God Hem eer. ‘Uitermate verhoogd’. Zoals Zijn vernedering niet te beschrijven is, zo is het ook met Zijn verhoging. En wie ook zou deze kunnen missen in het heilswerk voor verlorenen? Onmetelijk is Zijn verhoging!

De opstanding op de derde dag was de eerste schrede op die weg van verhoging. Hij is door de rechterhand van God verhoogd (Hand. 2:33). Christus is opgewekt uit de doden door de heerlijkheid van de Vader (Rom. 6:4).

De hemelvaart was de tweede schrede op de weg van Zijn verhoging. Hij werd opgenomen in de hemel. De aarde verwierp Hem, maar de hemel opende zich voor Hem, zoals eens voor een Henoch en voor een Elia.

De derde schrede op de weg van Zijn verhoging was het zitten aan Gods rechterhand. Alles was volbracht. Hij kon Zich neerzetten. En Hij kreeg de plaats van eer aan de rechterhand van God. Hierin gaat Hij Henoch en Elia ver te boven. Hij zit daar nu als de Middelaar tussen God en mensen, als de Voorspraak bij de Vader, als de Hogepriester bij God. En God heeft Hem alle macht gegeven in hemel en op aarde, zodat eens alle knie zich voor Hem zal buigen en alle tong zal belijden dat Hij Heer is over allen. En die macht gebruikt Hij nu in liefde voor de Zijnen, elke dag. En die macht zal Hij straks, in de toekomst, openbaren in heerlijkheid!

Wat is nu ons antwoord? Zal het niet aanbidding zijn? Werpen we ons niet neer om Hem, Die door God uitermate verhoogd is, te eren door onze liederen en in onze dankgebeden? Maar zullen we het daarbij laten? Als Hij vóór ons komt staan met Zijn doorboorde handen en ons vraagt: ‘Hebt u Mij lief?’ zal dan ons antwoord niet zijn: ‘Ja Heer, U weet alle dingen; U weet ook, dat ik U liefheb’?

We hebben het er vaak niet naar gemaakt, dat de Heer Jezus onze liefde kon zien. We zijn ook vaak koud en onverschillig geweest. Laten wij dan op de Heer Jezus zien, met heerlijkheid en eer gekroond, maar nooit vergeten dat om ons daar het lijden van de dood aan is voorafgegaan! En laat dan onze volle liefde tot Hem uitgaan! Ja, laat ook die gezindheid in ons zijn, die in Christus Jezus was: niets doen uit partijzucht of ijdele roem, maar de een de ander uitnemender achten dan zichzelf! Dan zullen ook wij, terwijl wij onszelf nu misschien vernederen, op Zijn tijd worden verhoogd!

Schrijver onbekend