Onreinheid overbrengen
‘Als iemand die onrein geworden is door een dood lichaam, iets van al die dingen aanraakt, wordt het dan onrein?’ (Hag. 2:14).
Het antwoord was nauwkeurig en bevestigend. Hij die onrein is, brengt onreinheid over. ‘Toen antwoordden de priesters en zeiden: Het wordt onrein. Toen antwoordde Haggaï en zei: Zo is dit volk, zo is deze natie voor Mijn aangezicht, spreekt de HEERE, en zo is al het werk van hun handen; ja, wat zij daar aanbieden, onrein is het!’ (Hag. 2:14-15). Net zoals bij de onreine toestand van een mens, verontreinigden de Israëlieten alles wat ze ondernamen. Alle werken en offers werden onrein. Er moet persoonlijke reinheid zijn voordat iemand naar Gods gedachten juist kan handelen of offeren.
Wie kan het ontgaan dat dit bijzonder van toepassing is in deze huidige tijd? De algemene gedachte is dat je de wereld reinigt door in de wereld te gaan en je ermee te verbinden, maar het is juist onmogelijk dat je er niet door verontreinigd wordt. Het bevel voor de gelovige nu is dat hij zich moet reinigen van alle vaten tot oneer en moet jagen naar gerechtigheid en vrede met hen die de Heere aanroepen uit een rein hart (2 Tim. 2:20-22). Er is geen heilzamer woord voor de gelovige in de huidige verwarring van de Christenheid. In negatief opzicht moeten wij ons afscheiden van datgene wat tot oneer is van de Heere. In positief opzicht moeten wij jagen naar wat goed is, samen met hen die Zijn eer en Zijn wil voor ogen hebben. Isolement is verkeerd, maar je afzonderen van wat kwaad is in de ogen van de Heere, is een dwingende plicht voor de gelovige, evenals het je verenigen met hen die Hem aanroepen uit een rein hart.
De gedachte van deze tijd dat je nut kunt hebben van iets wat kwaad is of het recht kunt zetten door je ermee te verbinden, is een misvatting die wel tot teleurstelling moet leiden, als je er al niet zonder het te beseffen door meegesleept wordt. Maar dat niet alleen: het principe is in zichzelf niets minder dan het opgeven van God. Het is een praktisch verlaten van Zijn heiligheid en van onze plicht om te wandelen zoals Christus wandelde, onder het voorwendsel van goed te doen. Wat zou desastreuzer kunnen zijn?
W. Kelly