Mozes’ voorkeur
‘Door het geloof weigerde Mozes … een zoon van Farao’s dochter genoemd te worden, omdat hij er de voorkeur aan gaf met het volk van God slecht behandeld te worden’ (Hebr. 11:24-25).
We kunnen ons geen opmerkelijker leiding voorstellen dan die waardoor Mozes aan het hof van Farao geplaatst werd, maar het was niet de gids voor het geloof van Mozes. Hij was opgevoed als de zoon van Farao’s dochter, onderwezen in alle wijsheid van de Egyptenaren en machtig in zijn woorden en werken (Hand. 7:22) – daar had Gods voorzienigheid hem geplaatst.
Als er ooit een opmerkelijke leiding was, dan was het wel in het geval van Mozes: nadat zijn ouders hem drie maanden lang verborgen hebben gehouden, legde zijn moeder hem in een biezen mandje en zette ze dat tussen het riet aan de oever van de rivier. De baby trok de aandacht van Farao’s dochter, die precies op het juiste moment daarheen geleid was. Ze had medelijden met hem, luisterde naar het voorstel van Mozes’ zus, vertrouwde hem toe aan de zorg van zijn eigen moeder, die hem voor haar zou voeden en hij werd haar zoon.
Maar toen Mozes ‘groot geworden was’, gaf hij onmiddellijk alles op. Als Mozes was gaan redeneren, had hij heel wat argumenten te berde kunnen brengen. Hij had bijvoorbeeld kunnen zeggen: Gods voorzienigheid heeft me hier geplaatst; ik kan mijn invloed hier aanwenden voor Gods volk. Hij trad echter niet slechts op voor Gods volk; hij steunde Gods volk niet alleen; nee, zijn plaats was bij en te midden van Gods volk. Gods voorzienigheid had hem een positie gegeven, maar die was niet zijn gids voor het geweten. We kunnen ergens de meest plausibele reden voor hebben, maar alleen als ‘het oog eenvoudig is, is ook het hele lichaam verlicht’ (Luk. 11:34).
Mozes zag in zijn broeders (hoewel een zwak volk) ‘het volk van God’ en hij vereenzelvigde hen daarom met de heerlijkheid van God. Dat doet het geloof altijd. Of ze zich nu in een zwakke en teleurstellende positie bevinden of in een gezegende positie, daar gaat het niet om: het geloof verbindt Gods kinderen met de heerlijkheid van God en handelt daar vervolgens naar.
John N. Darby