Mirjam – meelevend… en melaats

We vinden Mirjam voor het eerst in Exodus 2, in het Boek van de uittocht uit Egypte. Ze is de oudste in een gezin van drie en heeft Godvrezende ouders – een grote zegen. Haar eigen leven begon heel rustig, dat van haar broertje Aäron ook nog, maar toen kwam het gebod van de farao om alle pasgeboren jongetjes te doden en het leven van haar tweede broertje, Mozes, liep ernstig gevaar.

In Exodus 2 vinden we een heel mooie karaktertrek van Mirjam: ze is meelevend en zorgzaam en gaat het gevaar niet uit de weg, als ze daarmee haar broertje maar kan redden. Haar moeder verstopte Mozes weliswaar in het biezen mandje tussen het riet, maar de aanwezigheid van een volwassen vrouw zou te veel in het oog lopen en argwaan kunnen wekken, dus trekt zij zich terug. Mirjam blijft alleen achter aan ‘het front’ en brengt haar taak tot een goed einde. Zo blijft Mozes gespaard en mag hij door zijn eigen moeder worden verzorgd totdat hij groot is (vs. 10).

In die jaren heeft het drietal Mirjam, Aäron en Mozes elkaar ongetwijfeld goed leren kennen; zoals in elk gezin leer je dan de sterke eigenschappen van de ander kennen, maar ook zijn of haar zwakheden. We weten uit Gods Woord dat Mozes driftig was en ongeduldig – eigenschappen die hij weliswaar als herder in de woestijn moest afleren, vanaf zijn veertigste, maar dit zal Mirjam als oudere zus ongetwijfeld ook opgevallen zijn in de jaren waarin Mozes nog thuis leefde. Misschien werd ze later door die herinneringen beïnvloed en verblind, zodat ze geen oog meer had voor Mozes’ speciale dienst? Maar op die levensfase komen we later nog terug.

In Exodus 15 vinden we haar opnieuw, als het volk door de Rode Zee is gegaan en zo de verlossing uit Egypte ervaart, als de farao en zijn leger verpletterend zijn verslagen door een rechtstreeks ingrijpend oordeel van God. Ze voert ‘al de vrouwen’ van Israël aan in een lofzang aan de oevers van de Schelfzee: ‘Zing voor de HEERE, want Hij is hoogverheven!’  

Wat een kostbare, stille geest kenmerkt Mirjam hier, als ze vol toewijding, maar toch bescheiden een tamboerijn neemt om de HEERE te prijzen. We lezen niet dat zij een speciale dienst voor lofprijzing organiseert, we lezen niets over een oproep van haar kant aan wie dan ook. Ze respecteert Gods scheppingsorde en heerst niet over de man (1 Tim. 2:10-12), omdat er geen mannen bij betrokken zijn. De Schrift zegt eenvoudig dat alle vrouwen achter haar aan gingen. Dat is een kostbare gezindheid van een vrouw naar Gods hart, zoals 1 Petrus 3 ons laat zien. Laten we volhardend bidden dat er vandaag de dag meer Godsvrouwen zijn die zo bescheiden, maar vurig toegewijd andere vrouwen tot voorbeeld zijn in het loven van de Heer, elke dag, terwijl ze hun plaats in de scheppingsorde in acht nemen.

Mirjam wordt in Exodus 15 ‘de profetes’ genoemd. Profeten zijn boodschappers van God, kanalen waarlangs God een boodschap doorgeeft aan de Zijnen. Soms was dat, zolang het Woord van God nog niet voleindigd was (Kol. 1:25), het doorgeven van iets nieuws van Godswege, een openbaring van tot dan toe verborgen waarheden. Nu we het Woord volledig in handen hebben, komt er geen nieuwe openbaring meer, maar blijft nog steeds de essentiële kerntaak van profeten staan: het doorgeven van een boodschap van God, tot opbouw, vermaning en vertroosting van de toehoorders. Dat kan gebeuren in de samenkomsten van de gemeente (1 Kor. 14:3), maar ook bij andere gelegenheden. We vinden in de Schrift immers profeten die op allerlei plaatsen het Woord doorgeven: in de natuur langs de Jordaan, midden in de stad Jeruzalem, trekkend door Ninevé… Profetische dienst kan gericht zijn tot eenlingen (denk maar aan Elia’s boodschap aan Achab), tot een groep mensen, tot een hele stam of heel volk.

Wat betreft openbare dienst in de gemeente maakt 1 Korinthe 14:34 glashelder dat God niet toestaat dat de vrouw spreekt in de gemeente. Dat wil zeggen: dat ze een openbare dienst doet waarbij ze zich namens de gemeente richt tot God (gebed en dankzegging, sturend aanwezig zijn door het opgeven van liederen), dan wel waar ze zich in opdracht van God richt tot de gemeente (getuigenis, Woordbediening, onderwijs). 

Dit Goddelijke principe ligt vandaag de dag sterk onder vuur, maar de uitspraken van het Woord zijn niet gebonden aan tijd en cultuur en ze hebben geen houdbaarheidsdatum; ze komen niet te vervallen als onze maatschappij verandert of onze cultuur en mening over de positie van man en vrouw. God is geen mens dat Hij zou liegen over deze fundamentele waarheden die Hij Zelf in de schepping heeft vastgelegd (1 Kor. 11:2v.). Hoe kon Mirjam dan ‘de profetes’ worden genoemd? Ze valt in dezelfde categorie als de oude Anna in Lukas 2:36 en de dochters van de evangelist Filippus in Handelingen 21:9. Dat waren allemaal Godvrezende, toegewijde vrouwen die in de sfeer die God de vrouw toewijst, voor anderen tot zegen waren door iets uit het Woord van God aan hen door te geven. Deze sfeer omvat het werk aan kinderharten, aan andere gelovige vrouwen en ook het getuigen naar vrouwen toe die de Heer Jezus nog niet kennen. Dergelijke met Godsvrucht vervulde vrouwen vormen een groot contrast met de valse profetes Izébel, die in Openbaring 2:20 wordt genoemd, die de baas speelde in Israël, haar man Achab manipuleerde en door haar woorden haar toehoorders misleidde.

In haar latere leven had Mirjam moeite te beseffen dat haar jongere broer Mozes een profeet van God was en een beeld en voorloper van de ene Profeet Die God Zelf zou verwekken (Deut. 18:18). God spreekt in die tekst tegen Mozes over de Messias als ‘een Profeet … zoals u’. Daaruit blijkt duidelijk dat Mozes een hogere plaats innam dan Mirjam en een tijdlang had ze het daar moeilijk mee. Die geschiedenis vinden we in Numeri 12. Het is een heel ernstige episode uit haar leven. In vers 1 lezen we dat ‘Mirjam en ook Aäron’ over Mozes spraken. Uit de formulering en de volgorde van de namen blijkt al wel dat Mirjam het initiatief nam. Zij was tenslotte de oudste, had meer levenservaring en kende haar ‘broertje’ Mozes heel goed. Zo kwam de gedachte bij haar op: wat beeldt hij zich eigenlijk in? Denkt hij soms meer te zijn dan wij?

Ze spraken over Mozes – maar ze spraken niets goeds; ze spraken tegen hem, ze hadden kritiek op hem, ze spraken kwaad, ze waren jaloers op de positie die God hem had gegeven, op zijn taak en talenten.

Dit is door alle eeuwen heen een groot kwaad geweest in Gods volk. Zelfs als iemand iets negatiefs heeft gedaan, staat het ons niet vrij om over hem te roddelen en hem in een kwaad daglicht te plaatsen. Mattheüs 18:15 laat ons immers zien wat we moeten doen als iemand tegen ons zondigt: naar hem toe gaan met het doel om hem te winnen, want kwaadsprekerij is beslist een teken dat het met iemands ziel niet goed gesteld is, dat de gemeenschap met de Heer Jezus vertroebeld is. Zo’n gelovige heeft dringend hulp nodig om terug gewonnen te worden.

Als Mirjam oprecht bezorgd was omdat ze bijvoorbeeld meende dat de Cusjitische vrouw van Mozes hem van de Heer aftrok, stond het haar vrij om met hem te spreken onder vier ogen. Maar in dit geval was de motivatie niet oprecht; er werd alleen een aanleiding gezocht om zichzelf te verhogen. ‘En de HEERE hoorde het’ (vs. 2b). Ja, de Heer hoort ook nú nog alles wat we kritisch zeggen om medegelovigen te kleineren, onderuit te halen, hun taak af te nemen tot onze eigen eer… Hij is een Hoorder – zowel van onze gebeden als van onze aanklachten. 

Laten we beseffen: als we broeders en zusters aanklagen, volgen we in het voetspoor van de duivel, de ‘aanklager van de broeders’ (Openb. 12:10).

De Heer grijpt in Numeri 12 op twee manieren in: Hij vermaant hen met woorden en Hij straft met tuchtiging. In Zijn woorden blijkt Zijn grote waardering voor Mozes, met wie God van mond tot mond sprak en aan wie God Zichzelf vertoonde (vs. 8). Hij noemt Mozes trouw in heel Zijn huis (vs. 7) en eindigt met de vraag: ‘Waarom dan bent u niet bevreesd geweest om over Mijn dienaar, over Mozes, te spreken?’ Ook hier betekent ‘over hem spreken’: negatief spreken, hem aan te klagen en hem beschuldigend te kleineren.

De tweede manier waarop God ingrijpt, is door Mirjam te tuchtigen, omdat zij wordt gezien als de aanstichtster van dit kwaad tegen ‘Mijn dienaar’. Mirjam wordt melaats; dat is een beeld van actief werkzame zonde. Ze had in haar innerlijk verdorven gedachten gekoesterd tegen Gods knecht en God laat zien hoe Hij erover denkt; ze wordt onmiddellijk melaats, is onrein en moet afstand houden van Gods volk en buiten de legerplaats verblijven. Hoewel dit maar zeven dagen duurde, dankzij het gebed van de zachtmoedige Mozes: ‘O God, genees haar toch’ (vs. 13), was het een heel ernstige straf. Ze werd ‘te schande’; haar schaamteloze gedachten hadden geleid tot schandelijk gedrag tegen Gods dienaar en Gods maakt haar vervolgens zelf tot een schande voor Israël. 

Wat een ernstige les… en niet alleen voor Mirjam, maar voor het hele volk, want het hele volk werd een complete week opgehouden; ze konden de woestijnreis niet voortzetten omdat één lid van het volk zo’n ernstige zonde had begaan.

Hoe gemakkelijk stappen wij heen over onze eigen verdorven gedachten die we koesteren tegen medegelovigen; hoe gemakkelijk stappen we heen over het kwaad van roddel en laster in de gemeente en als we eindelijk beseffen hoe ernstig dit kwaad is, hoe gemakkelijk komen we er dan uiteindelijk toe iemand als lasteraar uit te sluiten, als een boze – maar zónder te beseffen wat ons eigen aandeel in dit kwaad is, dat we als gemeente opgeblazen waren en niet veeleer leed hebben gedragen over onze treurig lage geestelijke toestand waarin dit kwaad kon voortbestaan en zonder te beseffen hoe ernstig het is dat we zelf ‘op non-actief zijn gezet’ – dat wil zeggen dat de gemeente niet door kon gaan met haar dienst en getuigenis in deze wereld vanwege de smadelijke oneer die de heilige Naam van God is aangedaan door dit kwaad in ons midden en door onze eigen vleselijke toestand.

In Numeri 20:1 sterft Mirjam. In de woestijn stierven honderdduizenden Israëlieten, maar we lezen slechts een enkele keer dat iemands dood expliciet wordt vermeld. Mirjam is een uitzondering. Ze stierf in Kades, in het uiterste zuiden van het beloofde land.

Gods Woord heeft met elke detail zijn bedoeling. Zo is het heel opvallend dat Mirjams dood als eerste wordt genoemd na het diepgaande onderwijs over reiniging dat we vinden in Numeri 19. In dat hoofdstuk vinden we Goddelijk onderricht over het offer van de jonge rode koe en over het water van de ontzondiging. Als geen ander hoofdstuk in de Schrift maakt dit Schriftgedeelte duidelijk hoe ernstig en vér gaand verontreiniging in Gods oog is. 

God geeft ons heel duidelijk onderwijs over de manier waarop een lid van Zijn volk dat gezondigd heeft, dat verontreinigd is door de zonde, weer gereinigd kan worden en hoe de gemeenschap kan worden hersteld. Het is een treffende gedachte dat Mirjam, die melaats was geweest, pas na Numeri 19 sterft. Het is als het ware een herinnering van Godswege: alle onreinheid die Mirjam had gekenmerkt, was weggenomen door dat ene offer, dat spreekt van het unieke offer van Christus op Golgotha. Christus’ bloed als symbool van Zijn verzoenende offer is ook nu nog het enige middel tot reiniging voor de gelovige van alle ongerechtigheid (zie 1 Joh. 1:5-10).

Deuteronomium 24 beschrijft allerlei uiteenlopende voorschriften voor Israël. Vers 8 zegt ons: ‘Wees op uw hoede voor de ziekte van de melaatsheid’. En vers 9 vervolgt: ‘Denk aan wat de HEERE, uw God, onderweg met Mirjam gedaan heeft, toen u uit Egypte trok’. Ook al was het jaren later en was ze al lang overleden, het volk mocht nooit de ernstige les vergeten van wat haar was overkomen als gevolg van haar zonde van jaloersheid en kwaadspreken. En ook wij hebben alle reden deze les ter harte te nemen!

De laatste keer dat Mirjam in de Schrift wordt genoemd, is in vers 4 van Micha  6: ‘Ik heb u immers uit het land Egypte geleid, u verlost uit het slavenhuis. Ik heb Mozes, Aäron en Mirjam vóór u uit gezonden’. Hier vinden we Gods genade. Met geen woord wordt er over haar val en Gods tuchtiging gesproken. Maar God heeft ook geen duimbreed toegegeven aan haar vleselijke eisen uit Numeri 12, want de volgorde is niet die van de natuurlijke geboorte. Eerst wordt de jongste genoemd, dan komt de oudste broer en pas daarna wordt Mirjam, de oudste, vermeld.

Maar het positieve is: God noemt haar wél. Deze drie kinderen van Amram en Jochebed kregen van God de taak om voor het volk uit te trekken, om de weg te wijzen – ieder op zijn of haar eigen plaats, met zijn of haar eigen talenten én grenzen.

Hoe bemoedigend voor Godvrezende vrouwen om te beseffen dat ook zij een taak op zich kunnen nemen om richting te wijzen, niet om leiding te geven aan de gemeente of een openbare dienst te doen in de gemeente, maar ze kunnen wél voorop gaan op de geloofsweg en zo een voorbeeld en richtingwijzer voor andere vrouwen worden – zeker voor jonge vrouwen, zoals Titus 2 ons laat zien.

Het is mijn gebed dat de overdenking van enkele lessen uit Mirjams leven een bemoediging en aansporing voor vrouwen in onze tijd mag zijn.

E.H.W. Luimes

1 Graag verwijzen we naar onze oude, maar leerzame brochure ‘Profetes, leidster en… melaats’. https://www.uithetwoordderwaarheid.nl/profetes-leidster-en-melaats.html