Lessen uit de eerste brief van Johannes
De Voorspraak bij de Vader (1 Joh. 2:1-2)
God is licht en liefde en de Heer Jezus heeft ons het leven dat bij de Vader was, door Zijn leven en sterven meegedeeld, zodat wij met de Vader en de Zoon gemeenschap hebben. Maar helaas kunnen wij als gelovigen nog zondigen. Dan wordt de gemeenschap met de Vader vertroebeld. In de eerste brief van Johannes wordt getoond hoe Jezus Christus werkzaam wordt, zodat onze misstap volgens God recht verzoend kan worden en wij weer ongehinderd van de gemeenschap met de Vader kunnen genieten.
Mijn kinderen (vs. 1)
Eerst noemt Johannes de ontvangers van de brief zijn kinderen. Deze speciale benaming maakt duidelijk dat hij over gelovigen spreekt. Hij wil daarmee niet benadrukken dat zij kinderen van God zijn, daarover schrijft hij later in hoofdstuk 3. ‘Mijn kinderen’ is in het Nieuwe Testament een hartelijke benaming, die een vertrouwde relatie aanduidt.
Ook de apostel Paulus noemt de Korinthiërs zijn geliefde kinderen (1 Kor. 4:14). Tegen de Galaten zegt hij: ‘mijn kinderen, van wie ik opnieuw in barensnood ben, totdat Christus gestalte in u krijgt’ (Gal. 4:19). Paulus maakt hier duidelijk wat deze manier van aanspreken inhoudt. Als een vrouw een kind ter wereld brengt, krijgt ze door de weeën en het geboorteproces een speciale band met het kind. Dat heeft God de Schepper zo gemaakt. De Galaten waren door de dienst van de apostel Paulus tot het geloof in de Heer Jezus gekomen. Dat had hem nogal wat moeite en strijd gekost. Omdat ze zich van de pure genade afkeerden en zich tot de wet wendden, had hij weer barensnood van de Galaten. Zijn bijzondere relatie met hen deed Paulus opnieuw alles inzetten om hen innerlijk weer op Christus gericht te doen zijn.
Dit voorbeeld laat buitengewoon mooi zien hoe Paulus en Johannes met de benaming ‘Mijn kinderen’ een bijzondere relatie willen uitdrukken.
Zondigt niet! (vs. 1)
Zijn hele hart gaat mee als Johannes schrijft: ‘Mijn kinderen, ik schrijf u dit, opdat u niet zondigt’. Het is de grote wens van de oudere apostel dat de gelovigen niet zondigen. Zoiets kan hij alleen aan mensen schrijven die zich bekeerd hebben. Voor onze bekering waren we slaven van de zonde, want die heerste over ons (Rom. 6:17), maar als verlosten moeten we niet meer zondigen. Wij zijn op grond van het werk van de Heer Jezus op Golgotha van de macht van de zonde bevrijd. Daarom zijn er nu op aarde mensen die niet meer moeten zondigen, maar dat nog wel kunnen; iedere Christen weet dat uit persoonlijke ervaring. Jakobus schrijft in zijn brief: ‘Wij struikelen allen dikwijls (hfdst. 3:2). Met ‘struikelen’ bedoelt hij ‘zondigen’. Hoe gemakkelijk zondigen wij helaas met onze gedachten, woorden, daden en in onze wandel.
Het is heel ernstig als wij als kinderen van God zondigen. Dat is nooit de schuld van anderen, van vrouw of man of ouders. Ook God mogen we daar de schuld niet van geven: aan onze misstappen zijn we altijd zelf schuldig!
Nadat Adam gezondigd had, zocht God hem op. In Zijn genade riep Hij hem en vroeg Hij: ‘Waar bent u?’ Toen riep Hij hem ter verantwoording: ‘Hebt u van die boom gegeten waarvan Ik u geboden had daar niet van te eten?’ Toen antwoordde Adam: ‘De vrouw die U gaf om bij mij te zijn, die heeft mij van die boom gegeven en ik heb ervan gegeten’ (Gen. 3:12). Daarmee gaf hij God en zijn vrouw de schuld, maar niet zichzelf. Dat is de spontane reactie van ons allemaal, als we gezondigd hebben. We zoeken een schuldige buiten onszelf.
Goddelijke voorzorgsmaatregelen zodat we niet zondigen
A. God kan ons bewaren
Johannes schreef, geleid door de Geest van God, aan zijn kinderen: ‘opdat u niet zondigt’. Dat maakt duidelijk dat God alle voorzorgsmaatregelen genomen heeft zodat wij niet in de zonde vallen. Aan het eind van de brief van Judas staat in vers 24: ‘Hem nu, Die machtig is u te bewaren zonder dat u struikelt en [u] onberispelijk voor Zijn heerlijkheid te stellen, met grote vreugde …’ God kan ons bewaren, zodat wij het hemelse doel bereiken zonder te struikelen, dat wil zeggen zonder te zondigen.
B. De Hogepriester helpt ons
De Heer Jezus zet Zich op een heerlijke manier als Hogepriester voor ons in, opdat wij niet zondigen. Wij vinden dit in de brief aan de Hebreeën. De Hogepriester komt op voor onze zwakheden, Hij helpt ons op de juiste tijd, zodat wij in de moeilijkheden niet moedeloos worden en in zonde vallen.
Zwakheden en zonden zijn niet hetzelfde. Het is goed als we ze onderscheiden. Tot de menselijke zwakheden behoren bijvoorbeeld vermoeidheid, ziektes, ouderdomsklachten en soortgelijke dingen. Ook de persoonlijke eigenaardigheden van mensen zijn zwakheden. De ene is snel, de ander langzaam. Sommigen zijn zwijgzaam, anderen praten veel. Tot de zwakheden horen ook familie- en volksmentaliteiten. Maar wat we goed moeten onthouden, is dit: onze zwakheden zijn vaak de toegangspoorten voor zonde. ‘In de veelheid van woorden ontbreekt de overtreding niet’ (Spr. 10:19). De Hogepriester komt ons in de zwakheid te hulp, door ons Zijn barmhartigheid en genade te laten ervaren, opdat wij niet zondigen (Hebr. 4:15-16).
Goddelijke voorzorgsmaatregelen voor het geval we toch zondigen
Als we ondanks de Goddelijke middelen tot behoud gezondigd hebben, geeft Jezus Christus ons niet op. Hij wordt als het ware onze zaakwaarnemer. ‘Zaakwaarnemer’ is een oude, maar treffende uitdrukking. Het maakt duidelijk hoe Jezus Christus tot herstel van de gelovigen werkt. Hij is onze Advocaat bij de Vader en neemt onze zaak over.
Als de vijand ons tot een misstap verleidt, bagatelliseert hij de zonde. Hij zegt: ‘Dat doet toch iedereen, dat is niet zo erg’. Zodra we echter gezondigd hebben, zegt hij: ‘Jij hebt iets buitengewoon ergs gedaan, wat nooit meer goed kan komen’. Hoe goed is het dat we dan een Zaakwaarnemer bij de Vader hebben. Hij werkt voor ons, opdat wij niet wanhopen, maar de zonde inzien en de zaak weer in orde maken.
Het voorbeeld van Petrus, die zijn Heer driemaal verloochende, maar weer volledig hersteld werd, toont indrukwekkend het werk van de Heer Jezus als Zaakwaarnemer voor ons.
A. De waarschuwing van de Voorspraak
Eerst waarschuwt Hij ons. Voordat Petrus zijn Heer verloochende, lag de zonde bij hem voor de deur. Ongetwijfeld hield hij van de Heer met zijn hele hart, maar het ontbrak hem aan nederigheid. Hij zei: ‘al zouden allen geërgerd worden, ik evenwel niet’. De Heer zag de boze wortel en waarschuwde hem voor de zonde: ‘Voorwaar, Ik zeg u, dat u heden, in deze nacht, voordat de haan twee keer kraait, Mij driemaal zult verloochenen’ (Mark. 14:29-30).
B. Het gebed van de Voorspraak
Christus komt op voor ons. Zo liet hij vroeger Petrus weten: ‘Maar Ik heb voor u gebeden dat uw geloof niet zou ophouden’ (Luk. 22:32). Daardoor verzekerde Hij hem ervan dat hij ondanks zijn erge misstap niet verloren zou gaan. Dit is een andere genadige hulp van onze Heer. Maar Petrus lette niet op de woorden van zijn Meester en kwam ten val.
C. De blik van de Voorspraak
Als we ondanks de bemoeienissen van de Heer zondigen, leidt Hij ons tot de bewustwording van de zonde. Vaak zondigen wij zonder het te merken. Dan moet de Zaakwaarnemer ons de overtreding eerst duidelijk maken.
Kinderen zijn soms brutaal tegen hun vader, maar merken dat niet. Dan neemt de moeder de rol van zaakwaarnemer op zich. Zij zal proberen om het kind duidelijk te maken dat dit gedrag tegenover de vader niet goed was. Bij Petrus was één blik van de Heiland genoeg om hem in het geweten te treffen. Na dit oogcontact ging Petrus bitter huilend naar buiten. Hij werd zich er goed van bewust: ik heb mijn Heer verloochend!
D. De Voorspraak leidt tot een belijden van de zonde en tot persoonlijk herstel
Nadat we onze misstap ingezien hebben, wil de Zaakwaarnemer ons zo leiden dat wij de zonde voor God belijden en zo persoonlijk weer hersteld worden. Met een oprechte belijdenis hebben we het vaak moeilijk, maar de Heer Jezus ondersteunt ons, zodat wij de zonde met God en mensen in orde maken. Zo zal ook de moeder het overtredende kind ertoe brengen naar de vader te gaan, om hem de zonde te belijden. Deze gang naar de vader kost grote moeite, daarom moet de moeder vaak een beetje helpen. Dit is een zwak beeld van wat de Heer Jezus als Zaakwaarnemer doet.
Na het volbrachte verlossingswerk ontmoette de opgestane Heer Zijn discipel Petrus en had Hij een gesprek onder vier ogen met hem (Luk. 24:34; 1 Kor. 15:5). Een Goddelijk zwijgen ligt over deze ontmoeting, maar hierbij werd Petrus wel persoonlijk hersteld.
E. De Voorspraak leidt ons naar een publiekelijk herstel
Daarmee was de taak van de Voorspraak bij Petrus nog niet ten einde. Er was nog een herstel nodig tot het ambt, waarover we in Johannes 21 lezen. Daar stelde de Heer Zijn discipel de hartdoorzoekende vragen: ‘Hebt u Mij lief? Houdt u van Mij?’ Ook dat behoort tot het werk van de Zaakwaarnemer. Door dit gesprek in aanwezigheid van de andere discipelen werd Petrus publiekelijk hersteld. Dat maken zijn toespraken in het begin van de Handelingen ook duidelijk. Vrijmoedig trad hij op en getuigde hij van zijn Heer.
Het is altijd het beste als het de Voorspraak lukt een direct herstel te bewerken. Vanwege de halsstarrigheid van ons hart lukt Hem dat echter niet altijd. Johannes Markus had ook gezondigd: hij was weggelopen van zijn taak, waarvoor hij met Paulus en Barnabas meegegaan was (Hand. 13:5,13). Het duurde ongeveer 11 jaar voordat we weer iets over hem lezen: ‘Als hij bij u komt, ontvang hem dan’ (Kol. 4:10). Hij was weer hersteld, maar het duurde nog ongeveer 5 jaar voordat Paulus kon schrijven: ‘Neem Markus mee en breng hem hier, want hij is mij van veel nut voor de dienst’ (2 Tim. 4:11). Daaruit leren wij dat hoe langer we wachten met het belijden van onze zonden, des te meer tijd het herstel nodig heeft. Als de Zaakwaarnemer meteen een bekentenis kan bewerken, is er ook een snel herstel mogelijk. Het herstel van een gelovige die gezondigd heeft, is misschien een nog groter wonder van de Goddelijke genade dan zijn bekering.
Als iemand gezondigd heeft … (vs. 1)
Johannes schrijft hier: ‘Als iemand gezondigd heeft…’ Daarmee bevestigt hij dat kinderen van God nog kunnen zondigen. Deze uitspraak lijkt echter in tegenspraak met wat hij in hoofdstuk 5:18 zegt: ‘Wij weten, dat een ieder die uit God geboren is, niet zondigt’. Maar deze twee Bijbelgedeeltes spreken elkaar niet tegen. In hoofdstuk 5 staat een feit: het karakter van iemand die uit God geboren is, is zonder zonde. In hoofdstuk 2 gaat het echter om de praktijk: het komt helaas voor, dat wij nog zondigen. Dan doen we iets wat in strijd is met ons karakter als kinderen van God.
Het bewustzijn hiervan heeft een enorme impact op onze praktijk. Hoewel we moeten bekennen dat we vaak struikelen, willen we in het dagelijkse leven graag ons karakter als kinderen van God verwerkelijken door niet te zondigen.
De Voorspraak bij de Vader (vs. 1)
Onze Zaakwaarnemer of Voorspraak is bij de Vader, want de misstap van een kind van God en zijn herstel zijn een zaak van de hele Godheid. Door onze zonden wordt onze relatie met God gelukkig niet verbroken, anders zouden we verloren zijn. Maar wanneer wij als kinderen van God zondigen, wordt de gemeenschap met onze hemelse Vader wel verstoord.
Nemen we weer het voorbeeld van een gezin. Een ondeugend kind blijft toch een kind van de vader, maar als de gezinseenheid wordt aangetast door de ongehoorzaamheid van dit kind, moet dat in orde gemaakt worden.
Jezus Christus, de Rechtvaardige (vs. 1)
De Voorspraak bij de Vader is Jezus Christus, de Rechtvaardige. Bij deze benaming willen we over drie dingen nadenken:
- De Heer Jezus heeft op aarde altijd rechtvaardig geleefd. Zijn hele leven was in volkomen overeenstemming met Zijn Vader. Nu is Hij bij Hem als volmaakt Mens.
- In Christus, de Rechtvaardige, zijn wij Gods gerechtigheid geworden (2 Kor. 5:21). Het gevolg daarvan is dat onze verlossing voor eeuwig zeker in God is.
- De Heer Jezus regelt alles rechtvaardig. Gerechtigheid betekent immers dat ieder zijn deel krijgt. Als wij mensen iets regelen, handelen we niet altijd rechtvaardig. Maar bij onze Voorspraak is het anders: Hij oefent Zijn ambt onfeilbaar uit, want Hij is de Rechtvaardige.
Hij is het Zoenoffer (vs. 2)
Nu maakt Johannes duidelijk op welk fundament de Heer als Voorspraak functioneert, het kruis op Golgotha. Jezus Christus is de verzoening voor onze zonden. Al mijn zonden voor mijn bekering en al mijn zonden na mijn bekering heeft Hij op Golgotha verzoend. De uitdrukking ‘onze zonden’ betekent dus dat Hij de zonden verzoend heeft van hen die nu kinderen van God geworden zijn.
Johannes schrijft met grote vreugde en diep geluk over de dienst van de Heer Jezus als Voorspraak. Christus weet dat wij alleen in de ongeschonden gemeenschap met de Vader en de Zoon echt gelukkig zijn en volkomen vreugde vinden. Daarom laat Hij ons niet op verkeerde wegen doorgaan, maar zet Hij Zich als Voorspraak voor ons in. Wat een genade!
Bij deze gedachte wordt het hart van de apostel ruim. Hij denkt aan de mensen die dit voorrecht nog niet kennen. Daarom voegt hij eraan toe: ‘… en niet alleen voor onze [zonden], maar ook voor de hele wereld’. Het aanbod van God geldt nu plotseling voor alle mensen. Omdat Jezus Christus aan het kruis verzoening gedaan heeft, kan ieder mens met God in het reine komen. Als hij zijn zonden belijdt en in de Verlosser gelooft, wordt hij een kind van God. Precies zo zegt Johannes het in hoofdstuk 4, waar hij eerst over de liefde in de Gemeente van God schrijft en dan verrassend de Zoon van God als Heiland van de wereld voorstelt (vs. 14).
M. Billeter