Hij is geheel en al lieflijk

‘Hij is geheel en al lieflijk’ (Hoogl. 5:16 jnd-vert.).

‘U bent veel mooier dan de mensenkinderen; genade is op Uw lippen uitgegoten’ (Ps. 45:3).

De lieflijkheid van Christus bestaat in Zijn volmaakte mensheid. Hij is in alles één met ons, uitgenomen onze zonden en onze boze natuur. Hij nam toe in wijsheid en grootte (Luk. 2:52). Hij werkte, Hij huilde, Hij bad en Hij had lief. En Hij was in alle dingen verzocht zoals ook wij verzocht worden – maar ‘met uitzondering van de zonde’ (Hebr. 4:15).

Hoe geheel en waarachtig is Hij in Zijn handelen als Mens! Martha berispt Hem; Johannes, die Zijn machtige werken gezien heeft, aarzelt niet om Zijn borst tot een kussen te maken. Zijn discipelen stellen Hem dwaze vragen, bestraffen Hem, vereren en aanbidden Hem in één adem. In dit alles lijkt Hij mij ‘geheel en al lieflijk’. Hij aanvaardde alle soorten zondaars; Hij is altijd ‘met ontferming bewogen’ (Matth. 9:36; 14:14; Mark. 1:41). Hij zocht niet alleen hen die het ‘verdienden’ om genezen te worden, maar Hij genas allen (Matth. 8:16). Hij was volkomen nederig – Hij Die kon kiezen hoe en waar Hij geboren zou worden, trad dit leven binnen als een Mens onder velen.

In Zijn omgang met zondaars wordt de lieflijkheid van de Heer Jezus op het heerlijkst zichtbaar. Nicodémus, bijvoorbeeld, een leraar in Israël, wordt op zijn onwetendheid gewezen zonder ook maar één hard woord, zonder één uitspraak die zijn zelfrespect zou kwetsen. En hoe geduldig ontvouwt Hij aan de Samaritaanse vrouw de diepste waarheden, hoe vriendelijk maar toch naar waarheid confronteert Hij haar met haar zonde.

Alle elementen van een volmaakt karakter zijn in heerlijk evenwicht. Zijn vriendelijkheid is nooit zwak. Zijn moed is nooit bruut. Zie hoe Hij vanaf het moment van Zijn gevangenneming tot aan Zijn terechtstelling nooit Zijn rust en Zijn grote waardigheid verliest. Zie hoe Hij onze zonden in Zijn lichaam draagt aan het kruis (1 Petr. 2:24), zodat wij gerechtvaardigd zouden worden (Gal. 3:24) en eeuwig leven hebben (Joh. 3:36). Is Hij niet geheel en al lieflijk?

C.I. Scofield