Het eeuwige leven
‘Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: hij die in Mij gelooft, heeft eeuwig leven’ (Joh. 6:47). Zo sprak de Heer Jezus tot de Joden en zo spreekt Hij ook tot ons. Wat een heerlijke belofte! Het eeuwige leven te hebben, is het beste en heerlijkste te bezitten wat men maar bezitten kan. U zult het met mij eens zijn, dat als iemand zeker weet dat hij het eeuwige leven heeft, hij rustig en gelukkig zijn weg naar de eeuwigheid bewandelen kan. Voor God hoeft hij dan niet bang te zijn en ook voor het oordeel niet. Het eeuwige oordeel kan hem niet meer treffen. De eeuwige heerlijkheid kan hem niet ontgaan. Omdat hij de Goddelijke natuur deelachtig is geworden, is hij in gemeenschap met God gekomen en zal hij zich eeuwig in Zijn tegenwoordigheid verheugen.
Wat is het eeuwige leven? Het eeuwige leven is het leven dat geen begin en geen einde heeft – dat is waar, maar het is veel meer! De Heer Jezus is het eeuwige Leven Zelf. Gods Woord zegt: ‘Dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen’. Hoe is dit leven tot ons gekomen? Het eeuwige leven is tot ons gekomen in de Zoon. ‘Het eeuwige Leven, Dat bij de Vader was en ons geopenbaard is’, zegt de apostel Johannes en hij getuigt: wij hebben het Woord des levens met onze ogen gezien en met onze handen betast (1 Joh. 1:1-4). ‘In Hem was Leven, en het Leven was het Licht der mensen’ (Joh. 1:4).
Wie heeft het eeuwige leven? Een ieder die in de Zoon gelooft. ‘Hij die in Mij gelooft, heeft eeuwig leven’, zegt de Heer Jezus in Johannes 6:47. Hij die in Hem gelooft, wordt door het geloof met Hem verenigd en heeft daardoor het eeuwige leven, want als het leven in de Zoon is, als Christus het Leven is, dan heeft een ieder die de Zoon heeft, ook het leven. De apostel Johannes zegt daarom: ‘Wie de Zoon heeft, heeft het leven; wie de Zoon van God niet heeft, heeft het leven niet’ (1 Joh. 5:12). Wij kunnen de Zoon niet hebben zonder het leven te bezitten. Als wij in de Heer Jezus geloven, dan bezitten wij het eeuwige leven, omdat Hij het Leven is. Het een is niet denkbaar zonder het ander.
En als wij het eeuwige leven hebben, dan zullen wij ook leven tot in eeuwigheid. Luister naar wat de Heer zegt: ‘Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: hij die in Mij gelooft, heeft eeuwig leven. Ik ben het Brood des levens. Uw vaderen hebben het manna gegeten in de woestijn en zijn gestorven. Dit is het Brood Dat uit de hemel neerdaalt, opdat men daarvan eet en niet sterft. Ik ben het levende Brood, Dat uit de hemel neergedaald is; als iemand van dit Brood eet, die zal leven tot in eeuwigheid’ (Joh. 6:47-51).
Maar hoe kon dit leven ons deel worden? Alleen door de dood van de Heer Jezus. Wij zijn allen dood in zonden en misdaden. Wij bevinden ons in de dood. Wij zijn gescheiden van God, Die de Bron van het leven is. Daarom moest eerst de dood tenietgedaan worden en moesten wij uit de macht van de dood verlost worden. De dood kon alleen tenietgedaan worden als Hij Die niet aan de dood onderworpen was, omdat Hij de Vorst des levens was, de dood zou ondergaan.
De dood is het loon, de straf van de zonde. Die straf moest worden ondergaan. Gods gerechtigheid eiste dit. Er zou geen gerechtigheid bestaan als God die straf niet had vervuld. Maar in Zijn liefde gaf Hij Zijn eniggeboren Zoon over in de dood op het kruis en liet Hem al de smarten van de dood ondergaan. Waarom? Opdat Hij rechtvaardig zou blijven wanneer Hij zondaars die in de dood waren en de eeuwige dood verdiend hadden, rechtvaardigde en hen van de dood verloste. ‘Opdat Hij door de dood teniet zou doen hem die de macht over de dood had, dat is de duivel, en allen verlossen zou, die door angst voor de dood hun hele leven door aan de slavernij onderworpen waren’ (Hebr. 2:14-15).
Daarom zegt de Heer: ‘Het brood nu dat Ik geven zal, is Mijn vlees, dat Ik geven zal voor het leven van de wereld’ (Joh. 6:51). Als Hij niet gestorven was, dan zou Hij alleen gebleven zijn. Niemand had met Hem, de Vorst des levens, verenigd kunnen worden. Maar nu Hij gestorven is en door de dood de dood tenietgedaan heeft, kan Hij, opgestaan uit de doden, allen die in Hem geloven, verenigen met Hem en hun het eeuwige leven geven. Hij Die het leven in Zichzelf had, heeft in de opstanding het leven en de onvergankelijkheid aan het licht gebracht, en allen die in Hem geloven, zijn daardoor uit de dood naar het leven overgebracht.
Alles hangt dus af van de vraag, of wij in de Heer Jezus geloven, of wij de Zoon hebben of niet. ‘Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven; maar wie de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, maar de toorn van God blijft op hem’ (Joh. 3:36). Bedenk wel hoe ernstig dit is. Het is niet de vraag of we netjes leven, of we eerlijk of rechtvaardig zijn, zoals bijvoorbeeld Saulus van Tarsis was, ook niet of we slecht, oneerlijk of goddeloos zijn, zoals de moordenaar aan het kruis of de zondares in het huis van Simon. De belangrijke vraag is of u gelooft in de Zoon van God.
Als u in Hem gelooft, dan hebt u het eeuwige leven. Dan hebt u dat Leven, Dat bij de Vader was en aan ons is geopenbaard. Dan zult u leven tot in eeuwigheid. Dit is volkomen zeker. Het woord van de Heer Zelf, ja God Zelf, staat daar borg voor. De Heilige Geest geeft u er de verzekering van.
U zult het eeuwige leven niet krijgen, nee, u hebt het, want hij die de Zoon heeft, heeft het leven. En als u Gods getuigenissen aangaande Zijn Zoon aanneemt, dan hebt u het getuigenis in uzelf, dat u het eeuwige leven bezit. Wanneer u door genade zeggen kunt dat u in de Heer Jezus gelooft, dan kunt u ook door genade zeggen dat u het eeuwige leven hebt. Het één is onafscheidelijk aan het ander verbonden.
Scheid daarom niet wat God verenigd heeft. Geloof Zijn getuigenis en verheug u in het bezit van het eeuwige leven. Verblijdt u in het heerlijke vooruitzicht spoedig dáár te zullen wonen waar de dood niet meer kan komen, omdat Hij Die de dood overwonnen en tenietgedaan heeft, niet meer sterft, maar ook tot u zegt: ‘Vrees niet, Ik ben de Eerste en de Laatste, en de Levende; en Ik ben dood geweest, en zie, Ik ben levend tot in alle eeuwigheid’ (Openb. 1:17-18).
H.C. Voorhoeve